Cor Hendriks – Het zingende bot (ATU 780) (4): het vogelmeisje

In een versie uit India komt (na ATU 480) de stiefmoeder op het huwelijk van Devki Rani met de radja, wil de bruid het hoofd parfumeren, steekt een tovernaald in haar hoofd, die haar in een vogel verandert, waarna ze haar dochter Mutkuli Rani bij de koning zet; het bedrog wordt ontdekt, vergeefs laat de radja naar zijn bruid zoeken. Dan doet een bedelaar smalend over de gekregen aalmoes; bij een naburige ‘dobhi’ (bleker) kreeg hij een handvol parels. De bleker wordt ontboden en vertelt dat elke nacht een vogel op zijn waslijn komt zitten en vraagt: ‘Aan wie behoort dit koninkrijk?’ ‘Aan Devki Rani’; de vogel lacht robijnen en vraagt: ‘Wie zit er nu op de troon?’ ‘Mutkuli Rani’; ze huilt parels. Op de waslijn wordt lijm gemeerd, de koning aait de gevangen vogel, vindt naald, etc.[1]

In een ander Indiase versie is de mooie Tilbhushki met een prins getrouwd, komt op bezoek bij haar ouders en krijgt van de eerste vrouw van haar vader (een rijke brahmaan, getrouwd met twee vrouwen) een wortel in het haar gestoken, die haar in een vogel verandert, waarna haar lelijke halfzus Chalbhushki haar achtergebleven kleren aantrekt en zich in de draagstoel naar het paleis laat brengen. Daar komt de vogel zingen:
‘Tilbhushki zit op de boom;
Chalbhushki zit op de knieën van de prins;
de prins moet gek zijn!’
De prins probeert de vogel te vangen, maar deze vliegt van tak tot tak, het lied herhalend, tot ze plots wegvliegt, de prins in verdwazing rondrennend het liedje zingend achterlatend. Geen dokter blijkt zijn gekte te kunnen genezen. Dan koopt de koning een pratende vogel om zijn zoon op te vrolijken en laat die op een standaard in zijn kamer zetten. De vogel verbreekt de ketting, vliegt op de knieën van de prins, die aait en de wortel verwijdert; de vogel wordt de prinses, de prins geneest.[2]
In een Noord Indiase versie laat de stiefmoeder door een yogi prinses Phulande tot een vogel toveren, die naar het dorp van haar man, een radja, vliegt en aan een man in de hof, waar ze neerstrijkt, vraagt: ‘Slaapt de koning of waakt hij?’ ‘Hij slaapt.’ Daarop huilt de vogel parels. Als een andere keer het antwoord is: ‘Hij is wakker,’ lacht de vogel bloemen. De radja gaat op de loer liggen, grijpt de vogel en zet die in een kooi. Als op een dag de yogi komt bedelen, roept de vogel: ‘Kijk daar, de yogi!’ Hij moet uitleg geven, krijgt zijn leven gegarandeerd, vertelt alles en moet de vogel haar vroegere gedaante teruggeven.[3]

Ingewikkelder is het Indiase sprookje ‘De granaatappelkoning’. Deze Maharadja hertrouwt na de dood van zijn eerste vrouw, de stiefmoeder haat zijn kinderen, vermoordt het zoontje, maakt curry van hem [vgl. ATU 720] en begraaft hoofd, nagels en voeten in de tuin. De radja eet niet zolang hij zijn zoon mist en overal wordt gezocht. Tenslotte komt hij en de rani ziet, dat wat ze in de tuin begroef weg is, en beveelt een sepoi de kinderen in het bos te doden; hij kan het niet vanwege hun schoonheid en laat de kinderen achter bij het graf van hun moeder (die hen met Gods steun verzorgt). De rani ontdekt, dat ze nog leven, doet of ze ziek is en laat de dokter de levers van de junglekinderen voorschrijven. De radja stuurt een sepoi, die de kinderen doodt; de rani staat op de levers, is genezen en gooit de levers in de tuin, waar ‘s nachts een prachtige boom met bloemen opgroeit, die ze niet kan plukken, net zo min als de vruchten naderhand. Dan laat ze de boom omhakken, maar de vruchten vliegen op en ‘s nachts groeit de boom weer op. Na enige herhalingen vertelt ze het de radja, die de vruchten zonder problemen kan plukken en naar zijn slaapkamer neemt. Zodra hij gaat liggen, hoort hij de vruchten praten, snijdt ze voorzichtig open en de kinderen komen eruit. De rani laat hij verbranden, zijn eerste vrouw komt op eigen verzoek aan God weer tot leven, zij het als betoverde vogel. Vanaf een grote boom roept ze ‘s nachts:
‘Portier, portier!’
‘Wie is daar?’
‘Is de radja in orde?
Zijn de kinderen in orde?
En de bedienden, kamelen en paarden?
Ben jij in orde?
Heb je genoeg te eten?
Wat een grote ezel is jouw Maharadja.’
De portier beantwoordt alle vragen bevestigend, waarna ze huilt en parels vallen, daarna lacht en robijnen vallen. ‘s Morgens vindt de portier die en neemt de onbekende dingen naar huis, dat weldra ermee vol is, want de vogel komt elke nacht. Als eens een fakir bedelt, krijgt hij een handvol, van de koning slechts een handvol rijst en hij uit zijn verbazing tegen hem, waarop de radja bij de portier gaat kijken en van de vogel hoort. Die nacht slaapt hij in de tuin, ziet de vogel, laat die de volgende nacht vangen en in een kooi zetten. Als hij streelt, vindt hij de pin, trekt die eruit en heeft zijn Granaatappelbloem Rani terug. (Stokes n°2)

In een Portugese versie zijn een tovenares en haar dochter jaloers op een buurmeisje, dat met de koning trouwt. Als de koningin van haar eerste kind bevalt, gaan ze op kraamvisite, waarbij de tovenares haar twee naalden in haar slapen steekt, waarop ze als duif wegvliegt, maar komt praten met een teef:
‘Bola-bola!’
‘Wat wilt ge, mevrouw?’
‘Hoe vergaat het mijn kindje met zijn nieuwe min?’
‘‘s Nachts is hij stil, overdag huilt hij.’
Dit herhaalt zich tot de koning ervan hoort. Hij laat lijm op de boom smeren en de duif wordt gegrepen; hij aait, voelt de naalden, etc.[4]
In een Italiaanse versie steekt de stiefmoeder op advies van een tovenares een tovernaald door het hoofd van het met de koning verloofde mooie meisje, waarop ze in een duif verandert, en stuurt haar eigen lelijke dochter dik in de sluiers. De duif komt in de keuken van het paleis en zingt:
‘Kok, kok van ‘s konings keuken!
Wat doen we met de koningin?
Moge iedereen inslapen en het eten verbranden!’
Dit gebeurt, de kok vertelt van de vogel en krijgt vergiffenis als hij de koning de vogel brengt; deze verwijdert de naald, etc.[5]

De op kraamvisite komende stiefmoeder zien we ook in een Griekse ATU 709-versie van het eiland Chio (Carnoy & Nicolaides, 91-106); meteen na de geboorte van het zoontje steekt ze de koningin een daar liggende vork in het hoofd, waarop Marietta als duif wegvliegt en de stiefmoeder haar plaats inneemt. Het witte duifje komt elke morgen in de tuin de tuinman vragen:
‘Slaapt de koning?’ ‘Ja.’
‘Moge hij gelukkig dromen.
En zijn vrouw?’ ‘Zij slaapt ook.’
‘Moge zij ellendig dromen.’
De tuinman vertelt het tenslotte de prins, die komt kijken en de vogel in een gouden kooi stopt. Maar de stiefmoeder doet of ze ziek is en alleen het eten van de vogel haar kan genezen. De vogel wordt bereid, maar ze gooit de botten in een tuinhoek. Hier groeien drie prachtige pijnbomen op. Weer wordt de tovenares ziek en wil een aftreksel van de wortels van de bomen. De bast wordt in een tuinhoek gegooid en een blauwe duif komt eruit en praat tegen de tuinman. De prins komt kijken en trekt de vork uit de kop van de vogel, die tot drie pijnbomen wordt, die een witte duif en die Marietta; de tovenares wordt in een grot opgesloten met meelsoep.
In een andere (nogal literaire) versie van Chio steken de twee oudere zussen van de jonge koningin een tovernaald in haar hoofd net nadat ze een zoon heeft gebaard; de vogel zegt tegen de jonge koning: ‘Prins, de koningin-moeder, de koning en het prinsje, hebben zij goed geslapen vannacht?’ ‘Ja,’ zegt de koning.
‘Mogen allen de zachtste slaap slapen,
maar moge de jonge koningin een slaap zonder ontwaken slapen
en mogen alle bomen die ik doorkruis verwelken!’[6]

In een Egyptische Assepoesterversie steken de jaloerse zusters toverkapspelden in het haar van de door de koningszoon uitverkoren jongste, waardoor ze een tortelduif wordt, die elke avond bij de prins voor zijn raam komt koeren, tot hij haar vangt, over de kop aait en de spelden eruit trekt, waarna de duif zich schudt en het meisje wordt; ze trouwen, waarna de beide zusters aan een beroerte sterven.[7]
Vergelijk een versie uit Libanon, waarin de jaloerse zusters het uitverkoren meisje in een duif veranderen en een van hen zich voor haar uitgeeft; maar de toverboom (vgl. KHM 21) geeft de prins te kennen, dat het om een valse bruid gaat. Hij ziet de duif en verwijdert de naald.[8]
In een Bretonse ATU 403-versie trouwt de schone met een koning, baart een kind; de stiefmoeder steekt een naald in haar slaap, waardoor ze een blauwe vogel wordt; de stiefzus neemt haar plaats in. Drie nachten achtereen komt de vogel bij de baby, haar pech vertellend. De derde nacht hoort de koning (graaf), door zijn kamerdienaar gewaarschuwd, het verhaal van de vogel, trekt de naald eruit, etc.[9]
In een andere Bretonse versie is de heldin in een eend veranderd door de zwarte naald van de stiefmoeder.[10]

In een Duitse versie (KHM 135) wordt de heldin, die vanuit de koets, die haar naar de koning moet brengen, in het water wordt gesmeten door de stiefmoeder en -zus, een witte eend, die via de keukenafvoer in het paleis komt vragen:
‘Wat doet mijn broer Reginer?’
De keukenjongen zegt dat hij in de slangenkuil is geworpen.
‘En wat doet de Zwarte Heks?’
‘Zij is geliefd bij de koning en gelukkig.’
‘Moge God hem genadig zijn.’
De eend komt nog twee avonden, dan vertelt de jongen alles aan de koning, die, zodra de eend haar kop naar binnensteekt, deze afhakt, waarop ze verandert in de wonderschone vrouw van het portret. De koning laat snel kleren brengen en haar broer bevrijden; de zwarte heks wordt naar eigen oordeel naakt in een ton met spijkers achter een paard doodgesleurd.
Deze verandering in eend zien we in veel versies: uit Holstein bij Wisser, 72: De lütt Ent; Deens bij Grundtvig 3, 112 n°81 (en Reg. n°35): Den lille And; Berntsen 1, 152 n°17: Den lille hvide And; Kristensen 1, 118: Den lille Vildand (= Stroebe 1, 21 n°4 = Bødker n°13: Die kleine Wildente); ID., Fra Bindestue 1.41: Den hvide And; ID., Skattegraveren 3, 196: Den lille And; Zweeds (BP 1, 101) bij Hylten/Cavallius n°7a: Das schone Hirtenmädchen = Thorpe, 35 (stiefmoeder verlangt bloed van de eend), n°76: Lilla Rosa und Långa Leda (Rosa door toverhemd tot gans); Italiaans bij De Gubernatis, Die Tiere, 579; Slowaaks bij Rimanski, 102 n°8, waarin de heer de ‘s nachts verschijnende eend vasthoudt tot die een meisje is; bij Sjkultety/Dobsjinski, 156 n°16 hakt de heks de bruid in de wagen handen en voeten af en gooit haar in zee; het tot eend geworden meisje krijgt voor de geweende parels en gelachen rozen haar ledematen terug, etc. Klein-Russisch bij Cubinskij 2, 454 n°139 (verandering in eend bij het baden; door een oude vrouw onttoverd) en n°140 (de kok van de prins kruipt in het woud in het nieuwe nest van de betoverde vogel en vindt een kind); Wit-Russisch bij Glinski 3, 94 n°5: Als de in een eend veranderde ware bruid ‘s nachts de tombe van de broer opzoekt, verbrandt de koning het door haar afgelegde verenkleed[11]; ook verbranding van de eendenveren bij Federowski 2, 280 n°319; Groot-Russisch bij Afanasjev n°147, waarin de bruid voor prins Iwan tijdens de zeereis door haar min wordt overgehaald zich te ontkleden en te rusten te leggen, waarna ze haar in een grijs eendje verandert; maar de dochter van de min lijkt niet op het portret en Iwan laat Dmitry opsluiten; ‘s nachts bezoekt de eend haar ingekerkerde broer, waarbij haar vleugelglans de hele stad verlicht; ze zegt:
‘Mijn lieve broer, prins Dmitry!
Het is ellendig voor je om in het gevang te zijn,
een glas water per dag te drinken,
een snee brood per dag te eten,
maar voor mij, broer, is het nog veel ellendiger
te zwemmen op de blauwe zee!
De valse min heeft ons geruïneerd,
ze heeft mij mijn kostbare kleding afgenomen
en haar eigen dochter erin gekleed!’
Het voorval wordt prins Iwan gemeld, die zich laat waarschuwen als de eend terugkomt, naar de gevangenis rent, de vleugels ziet liggen en die laat verbranden; dan rent hij naar binnen, grijpt de vluchtende Maria, die in allerlei reptielen verandert, tenslotte in een spindel, die hij doormidden breekt, een deel voor, een deel achter zich gooiend, met de woorden:
‘Dat een mooi meisje verschijne voor me
en een witte berk achter me.’[12]
In een andere Groot-Russische versie bij Afanasjev (2, 152 n°148) wordt een pasgetrouwde prinses door een heks bij het baden in een eend veranderd, die een ei legt, waaruit drie kinderen komen, die tegen de waarschuwing van hun moeder in het kasteel van de prins komen, waar de heks hen herkent en ‘s nachts aan de deur komt vragen: ‘Slapen jullie, kinderen, of slapen jullie niet?’ De kleine, die niet slaapt, antwoordt:
‘Wij waakten, omdat we dachten,
Dat men ons wilde slachten.
Hete vuren worden voor ons gestookt;
‘t Borrelt in de ketel,
Ze scherpen de messen.
‘t Is beter, wakker te blijven,
Zich de tijd te verdrijven.’
Maar na de tweede keer doodt ze de kinderen. ‘s Morgens roept de eend vergeefs, vliegt naar het paleis, ziet de lijkjes, werpt zich erop, roepend:
‘Kwaak, kwaak, mijn kinderen!
Kwaak, kwaak, mijn duiven!
Ik voedde jullie op in armoede.
Ik heb jullie gevoed met mijn tranen,
De duistere nacht, ik sliep niet,
Ik at geen enkele zoetheid!’
‘Vrouw, hoor je dat wonder? De eend praat.’ ‘Je verbeeldt het je. Beveel de eend van de hof te verjagen!’ Maar de eend komt teruggevlogen, kwaakt tegen haar kinderen:
‘De oude toverheks heeft jullie vernietigd.
De oude toverheks, de woeste drakin, de adder;
Ze heeft jullie bloedeigen vader gestolen,
Jullie vader, mijn man;
Ze heeft ons laten zwemmen in de woeste rivier,
Ons veranderd in witte eenden
Ze leeft nog steeds en verheugt zich!’
De prins beveelt de eend te grijpen, maar alleen hij slaagt erin de klagende eend te grijpen en zegt:
‘Achter me verschijne een witte berk.
voor me een mooi meisje.’
Ze wordt mens; de kinderen worden met levens- en praatwater besprenkeld, de heks aan een paardenstaart gebonden.[13]
Estlands bij Kallas n°48: Das in eine Ente verwandelte Mädchen (door waardin onttoverd).
In een Groot-Russische versie (BP 3, 91: Chudjakov 2, 71 n°56) lokt de stiefmoeder de heldin een jaar na haar huwelijk (als Assepoester) in een stoombad en verandert haar in een lynx; de heer ziet de kinderjuf het kind op het veld naar de lynx brengen en verbrandt de afgelegde lynxhuid.[14]
In een Klein-Russische versie wordt de keizerin in bad door de stiefzuster in een snoek veranderd, die later haar man vangt en door slagen terugverandert[15]; vgl. Wit-Russisch (Glinski 1, 186 n°11), waar een haan de koning naar het water voert, waar de door de stiefmoeder in een visvrouw veranderde vrouw haar knaapje zoogt. In een Wendische versie (BP 1, 107 naar Erben, Cit., 1, 96) hakt de man de gordel van de eend stuk. In Bødker n°13 neemt de koning in de derde nacht, dat het kleine wilde eendje komt, haar afgelegde verenkleed weg, grijpt de vertrekkende naakte ‘eend’, die verandert in een kaas, die als hij die in de as wil leggen tot een aal wordt, die als hij de kop wil afsnijden tot een wonderschone wordt.
In een Catalaans sprookje (BP 1, 103: Rondallayre 3, 146) verandert een Zigeunerin de koningsbruid in een duif door het omdoen van een halsband en neemt de koning die af.
In een Estlandse versie (BP 1, 107: Kreutzwald 1, 203 n°15) kan de ondergeschoven vrouw het kind van de in een wolvin veranderde moeder niet stillen; als de pleegzuster de huilende baby naar buiten draagt, komt de wolvin en zoogt hem; de man hoort ervan, gooit de wolfshuid in het vuur, keert met vrouw en kind huiswaarts en verbrandt de twee misdadigsters; vgl. Finse Assepoester-versie, waarin de heks (kwam bij brug, wil de scheerling afsnijden, die uit haar dochters navel groeit, hoort haar tot brug gemaakte dochter klagen [= ATU 780!]) de heldin tot rendier tovert en haar dochter in haar plaats zet; maar het kind wil niet drinken, de prins gaat naar een wijze weduwe, die de hinde roept: de derde en laatste keer dat de hinde komt, is de prins er en verbrandt de afgelegde huid, waarna de vrouw verandert in een spinrokken, een wasklopper, een spindel en nog meer, die de prins allemaal vernielt tot ze weer als mens voor hem staat (heks en dochter verbrand in teerkuil).[16]

Door BP (3, 89) wordt gewezen op een versie uit Dalmatië (Archivio 10, 245), waarin uit het hart van de haai, die de in het water gestoten ware bruid opgeslokt heeft, een gouden boom ontspruit, die de keizerin laat vellen, en uit een blok brandhout in de hut van de arme man komt weer het meisje. In een Servo-Kroatische versie (BP 3, 90: Kres 5, 199 n°45) is de heldin door haar moeder vervloekt een slang te worden, zodra de zon haar beschijnt. De broer, wiens heer een foto van de schone gezien heeft, vervoert haar in een afgesloten wagen, maar de kokkin haalt haar over naar buiten te kijken, waarop ze een slang wordt en door de kokkin onthoofd; maar uit de as van de slangenkop ontstaan drie rozen, die achter de foto van het meisje gestoken, weer menselijke vorm aannemen. In een Tsjechische versie verbreekt onderweg de heks het koetsraam, zodat lucht en zon binnendringen, waarop de schone in een gouden eend verandert.[17] In een Griekse versie (Schmidt, 98 n°13) wordt het meisje, waarover de vader bij de reus had opgeschept, onderweg door een zonnestraal in een hagedis veranderd.[18] In een versie uit Welsch-Tirol (Schneller n°22) boort onderweg de heks een gat in de wagen, een zonnestraal treft het meisje en ze zit in de buik van een walvis. In een Siciliaanse versie (Karlinger n°44 = Gonzenbach n°33) is het meisje door een tovenares vervloekt, dat de Zeesirenen haar zullen halen; het lelijke meisje heeft van haar moeder een boor meegekregen en maakt een gat in de scheepswand, waarop de Sirene komt en het meisje meeneemt, dat naderhand drie nachten achtereen bij het graf van haar broer komt en door de door zijn tuinman gewaarschuwde koning bevrijd wordt door het doorhouwen van de gouden ketting (valse bruid in stukken in vat aan haar moeder gestuurd, die het opeet, onderin de hand met ring van haar dochter vindt); vgl. een Bretonse versie (Sébillot 3, 197 n°20), waarin de door een Nixe aan een ketting gehouden zuster uit de rivier op de boot komt, waarop haar naakte, met honing bestreken broer vastgebonden ligt, om de vliegen bij hem te verjagen; en een Italiaanse (Basile 4, n°7), waarin de door haar tante in het water gestoten Marziella, door een zeemeermin aan een ketting gehouden, de op het strand grazende ganzen van de koning voedert, die thuis van haar schoonheid vertellen. Ook in de versie bij De Gubernatis hakt de koning de ketting door (na het doden van de Sirene), terwijl bij De Nino (n°34: I dodici mesi; BP 1, 102f) een tovervogel de ketting stuk hakt, waaraan de naar Maart voorspelde door een meermin uit haar bruidskoets geroofde heldin door de Sirene wordt vastgehouden.

In een Franse versie (Massenbach n°19) wordt de schone Florine onderweg door haar stiefmoeder en -zuster van haar ogen beroofd en overboord geduwd; de koning laat de broers opsluiten, trouwt toch de lelijke Tritonne, terwijl Florine op de zeebodem wordt opgenomen door een draak, die tweemaal met een gouden spindel naar de markt gaat om die te verkopen tegen een oog. Tritonne ruilt en Florine wordt genezen en vraagt aan het strand te mogen. De draak doet haar een lange ketting om en zij gaat zich wassen, waarbij zemelen van haar wangen vallen, kamt tarwe uit haar haren, dat de zwijnen van de koning komen opeten, zodat ze ‘s avonds thuis niets meer lusten. Tenslotte wordt Florine gezien en door de koning aangesproken. Ze vraagt de draak hoe ze kan ontkomen en hij vertelt met tegenzin, dat honderd gouden bijlen met één klap de keten moeten doorhakken (broers verruilen van plaats met stiefmoeder en -zuster).
In een Spaanse versie (Eggink 1975, 167) wordt de schone onderweg naar de koning overboord gegooid door de oude huishoudster en haar dochter en door een walvis opgelokt; ze heeft het er goed en mag na zeven dagen een uurtje op het strand met een gouden keten aan haar rechterbeen. Een duif komt op haar schouder en ze vraagt:
‘Hoe vergaat het mijn broer
en wat doet mijn lieve bruidegom, de koning?’
‘Je broer ligt in de hongertoren
en je bruidegom ligt bij de lelijke huishoudstersdochter.’
Het meisje huilt en het regent, maar de duif belooft beter nieuws volgende week, waarop Catalineta glimlacht en de zon schijnt weer. De duif vliegt terug naar het kasteel; de week erop ziet een page van de koning alles en vertelt het de koning, die gaat kijken en na zes dagen wachten de wonderschone uit zee ziet komen, etc. Na het gesprek met de duif komt de koning tevoorschijn, hakt de ketting door, etc.

In een Finse versie (Schreck n°10) laat de onderweg meegenomen heks het meisje overboord springen; op de zeebodem wordt ze door de zoon van de zeekoning als bruid verkoren, maar ze heeft verdriet om haar ingekerkerde broer, maakt een muts van goud en zilver en vraagt verlof die met de prins te ruilen tegen haar broers bevrijding. Ze mag gaan, maar aan een zilveren ketting. Op het strand ligt totaal vermagerd, haar hondje Pilkka, dat ze de muts geeft met de opdracht:
‘Pijltje, pijltje, kleine Pilkka,
Open zachtjes poorten en deuren,
Dat de slapers het niet bespeuren!
Dat de poorten toch niet knarsen,
De deuren niet piepen, knarsen.
En de zwarte koe niet brult.’
die onder het hoofdkussen van de prins te leggen. Bij zijn terugkomst vraagt ze:
‘Pijltje, pijltje, kleine Pillka,
Snel, geef me bericht,
Spreek, waar verblijft mijn broer?’
‘Ach, ondergang dreigt de broer,
Daar in kwade drakendiepte!’
‘Breng je me bericht uit het huis van mijn liefste?’
‘Ach, dat ik je leed bereid!
Boze heks heerst in huis,
Slaapt aan de zijde van je liefste!’
‘Spreek, wat aten dan de gasten
Op het huwelijksfeest van de heks,
Op het maal van de mensenvreetster,
Bij het drinkgelag van de bloedzuigster,
Op het feest van de langstaartige?’
‘Ach, de botten slechts van het gebraad
En van de vis de kop en de graat.
Van de rapen slechts het loof,
Droge korsten, dat het me gruwt!’
Ze zegt nog tweemaal te komen. De prins vindt de muts, de heks zegt snel die gemaakt te hebben, maar hij gelooft haar niet, ontdekt, dat de jongen in de slangenkuil nog leeft, gaat naar een wijze weduwe, die hem alles vertelt (gezien vanuit haar huis). Die nacht komt het meisje met een goud en zilver versierd hemd, dat ze Pilkka laat bezorgen; de heks zegt weer het gemaakt te hebben. De weduwe raadt de prins aan een sikkel te laten smeden en daarmee de boeien van het meisje door te hakken; daarop verandert ze in een worm in de aarde, een vlieg in de lucht, een hagedis, een raaf, een spindel, een keukenspaan, etc., maar de prins vernietigt alle gestalten tot ze weer als mens voor hem staat.

In een IJslands sprookje komt terwijl allen slapen een reuzin op Sigurds schip, dwingt zijn vrouw met haar van kleren te wisselen en stuurt haar per boot naar haar broer, de driekoppige zeereus; deze staat zijn gevangene toe driemaal ‘s nachts haar kind te bezoeken; de laatste maal hakt Sigurd de ketting stuk; de valse koningin wordt gestenigd.[19]
In een West Afrikaanse versie (BP 3, 94: Karsten 1903, 32) wordt het door een slavin vanaf het schip in zee gestoten meisje door een walvis opgeslokt en aan land gespuugd (als de profeet Jonah); de slavin, met wie de prins intussen getrouwd is, wordt opgehangen.

[1] Cosquin, C.I., 62 naar Ind. Ant. june 1874: ‘FL in W. India’, n°20.

[2] Cosquin, C.I., 62f: Mac-Culloch, ‘Bengali FT’, n°23.

[3] Cosquin, C.I., 63f naar NIN&Q, oct. 1893, n°257

[4] Cosquin, C. I., 65 naar Braga 1, 81 n°36: Bola-bola.

[5] Cosquin, C.I., 66 naar Busk, ‘FL of Rome’, 22.

[6] Cosquin, C.I., 66 = Buchon 1843, 263 = Legrand 1881. 133ff.

[7] ATU 510P; Mardrus 14, 112-116: De enkelband = Artin Pacha, 66 (Cosquin, C.I., 67).

[8] Nowak T188: Die drei Schwestern = Bustânî Hikâyât, 227-233.

[9] Cosquin, C.I., 68 naar Luzel 1881, 292: L’oiseau blue.

[10] Cosquin, C.I., 68 naar Luzel 1887, 3. 104: Les danseurs de nuit et la femme metamorphosée en cane.

[11] BP 3, 92 = Chodzka, 315 = Bodin, 90: Von der Jungfrau mit den Perlentränen, den unverwelklichen Rosen und den goldenen Fischlein.

[12] Bozoki n°96: La princesse-canette grise = Heemskerk, 32: De tsarewna, die een grijze eend werd.

[13] BP 1, 106 = Goldschmidt, 85: Das weiße Entchen = Meyer 2, 114 = Bozoki n°97: La cane blanche.

[14] Vgl. Afanasjev 2, 153 n°149 en een Kozakkenversie (BP 1, 106 naar Sb.Mat.Kavkaz. 16, 1, 181).

[15] BP I, 106: Rudcenko 2, n°18, na ATU 511; vergelijkbaar is Kuliš, Zapiski 2, 23 = ID., Ukrajin, 83, waar de heer, als de door de stiefmoeder in een geit veranderde vrouw haar kind zoogt, de huid in het vuur gooit;

[16] Salmelainen I, 59 n°7 = Hertzberg, 9 = Schreck, 63 n°9: Der wunderbare Birke (BP 1. 107).

[17] BP 3, 91: ‘Die Sagen der böhmischen Vorzeit’ 1808, 141-185. Ook bij Gerle 2, 325: Die Goldene Ente.

[18] Vgl. door een zonnestraal in een slang veranderd in een Italiaanse versie (BP 2, 278; De Nino 3, 104 n°19).

[19] Marcenaro-Huygens, 208-212: De heks in de stenen boot = Arnason 2, 247 (= etc.) BP 1, 102 = Naumann 1923 n°24: Die Riesin im Steinboot (Beit 1, 771).