Cor Hendriks – Het zingende bot (ATU 780) (3): het sinaasappelmeisje

Veel sprookjes bevatten elementen die overeenkomst vertonen met ATU 780. In ‘Der Okerlo’ [KHM 70a] heeft het meisje tijdens de ‘magische vlucht’ [ATU 313A] zich met haar toverstaf in een rozenstok, de prins in een bij veranderd, zodat de mensenvretende vrouw van de Okerlo hen niet herkent en naar huis terugkeert; ze kunnen echter hun mensengedaante niet meer aannemen, doordat het meisje de toverstaf te ver heeft weggeworpen. De rozenstok staat echter in de tuin van de koningin, de moeder van het meisje, die net als ieder ander door de bij wordt aangevallen als zij de roos wil plukken. Maar deze is enigszins gescheurd en bloed kwelt tevoorschijn, waarop zij een fee laat komen en de bloem onttoveren. Dan herkent ze haar als baby in een gouden wieg op zee uitgezette dochter, waarna huwelijk. In de door BP vermelde variant ‘Der Riesenwald’ veranderen de vluchtenden zich (eenmaal) in een perzikboom en een bij d.m.v. een wenshoed, die echter door de wind van de boomtop wordt geblazen, zodat ze zich niet meer kunnen terugveranderen. Een prinses, die de hoed toegewaaid komt, wordt door de steek van de bij en het bloed, dat uit een afgescheurd blad druipt, ertoe bewogen, de hoed weer op de boom te gooien, waardoor het tweetal verlost is. De verhalen gaan terug op Gravin Aulnoy’s ‘L’oranger et l’abeille’, dat verwant is aan ‘Der liebste Roland’ (KHM 56), waarin na de ‘magische vlucht’ (met als laatste de verandering van het meisje in een bloem tussen doornen, die de heks wil plukken, hetgeen de fiedelaar met zijn spel voorkomt, waarbij de heks zich prikt aan de doornen en doodbloedt) Roland het meisje achterlaat en vergeet; zij verandert zich uit ellende in een bloem, in de hoop dat iemand haar vertrappelt, maar een herder (vgl. VA!) ziet de schone bloem, plukt haar en legt haar thuis in een kist, waarna de scène met de ‘geheimzinnige huishoudster’, vgl. Ind14, 22, 23, die ook genoemd wordt in de aantekeningen bij ‘Die Nelke’ (KHM 76; BP 2, 126), waar nog meer voorbeelden te vinden zijn, zoals Basile I, n°2: ‘La mortella’ (Ned: Het mirtetakje), waarin een vrouw i.p.v. het verlangde kind een blauwe bosbestwijg [Vaccinium myrtillus L.] baart en in een pot voor het raam zet; een prins wordt verliefd op de tak, koopt die en zet de pot in zijn kamer. ‘s Nachts komt eruit een meisje, wier liefde de prins heimelijk geniet, totdat zeven versmade vriendinnen van de prins in zijn afwezigheid binnendringen en de plant verscheuren (alleen de jongste doet niet mee!); echter uit de vergaarde resten groeit een nieuwe plant, waaruit de fee opnieuw tevoorschijn komt, waarna de prins de zes zussen levend in een put laat begraven (naar hun zelfuitgesproken oordeel), de jongste huwt met zijn trouwe dienaar, die de plantenresten teruggeplant had. In de variant bij Pitrè (n°36: ‘Rosamarina’) baart de koningin een wonderschone rozemarijn, die haar neef, koning van Spanje, mag meenemen. Als hij eens op zijn fluit speelt bij de rozemarijn komt eruit een meisje, iets wat zich blijft herhalen, totdat hij ten strijde moet en zijn drie zussen in zijn kamer dringen en op de fluit blazen, waarop Rosamarina komt. De zussen slaan haar halfdood, waarna een haar verzorgende tuinman na lange tijd bij toeval ontdekt hoe de betovering van Rosamarina op te lossen, waarna hij haar geneest en ze met de teruggekeerde prins trouwt.[1] In een Grieks-Aziatische valse bruid-variant (ATU 403) laat de prinses zich door haar feepeetmoeders veranderen voor het paleis in een cipres; de valse prinses doet of ze ziek is en laat zich een aftreksel van de cipres voorschrijven; deze wordt omgehakt en in een ketel gekookt, maar een stuk boom blijft liggen, wordt door een oude vrouw meegenomen, waarna de ‘geheimzinnige huishoudster’-scène volgt; de oude vrouw adopteert haar en wordt snel rijk (de prinses huilt parels, lacht rozen!). Weldra volgt de herkenning door de koning, haar verloofde, die de bedriegster en haar moeder achter 40 muildieren laat doodslepen.[2]

In het Indiase sprookje ‘The Bél-princess’ (Stokes n°21) wordt de uit de bélvrucht gekomen prinses door een lelijke, eenogige vrouw in de put geduwd, na met haar van kleren geruild te hebben. De prinses wordt een op het water drijvende bloem, die niemand kan plukken, zelfs niet de koning en zijn zes zoons. De prins, de zevende zoon, hoort ervan, gaat erheen en de bloem drijft in zijn hand. Maar thuis wordt tijdens zijn afwezigheid de bloem door zijn valse vrouw, de eenogige, uiteengerukt en in de tuin gegooid. Ter plaatse groeit een bélboom op, met een vrucht, die niemand kan pakken, behalve de prins, maar zijn vrouw gooit de vrucht weg, in de tuin, waar deze ‘s nachts openbarst en de tuinman ‘s morgens een prachtige baby vindt, die hij zijn kinderloze vrouw brengt. Het meisje groeit voorspoedig en weldra verbreidt zich de roem van haar schoonheid en komt de prins en zijn vrouw ter ore, waarop zij doet of ze ziek is en de dood van het meisje wenst. Als de bedienden het bevel niet kunnen uitvoeren wegens de schoonheid van het kind, neemt dit zelf het mes, steekt zich de ogen uit, die tot vogels worden; haar hart wordt een vijver, haar lichaam een paleis. Als de prins er overnacht, hoort hij de vogels vertellen over de moord en wordt door hen tenslotte de plek in het paleis gewezen, waar hij zijn bélprinses terugvindt (de valse vrouw wordt gedood).

Dit sprookje is een voorbeeld van ATU 408: ‘The Three Oranges’, waarvan het schema is:
I. ‘De Vloek van de Oude Vrouw’: een jonge prins gooit uit baldadigheid de oliekruik van een oude vrouw stuk, waarop ze vloekt, dat hij verliefd wordt op de drie sinaasappels (de schoonzussen zeggen om te pesten tegen de ongetrouwde zevende prins, dat hij een bélprinses zal trouwen).
II. ‘Het Winnen van de Sinaasappelprinses’.
III. ‘De Substitutie van een Negerin voor de Sinaasappelprinses’: een lelijke negerslavin of zigeunerin komt water putten uit de bron en ontdekt de door de prins naakt in een boom achtergelaten prinses (na aanvankelijk haar reflectie in het water voor haar eigen gehouden te hebben, etc.), hoort haar geschiedenis, verandert haar in een vogel of vis en neemt haar plaats in. De prins trouwt haar ondanks haar lelijkheid.
IV. ‘De Sinaasappelprinses als Duif’: de duíf wordt tot genoegen van de prins gevangen, maar de negerin laat de vogel doden.
V. ‘De Sinaasappelprinses als Boom’: uit de resten van de vogel groeit een boom tot genoegen van de prins, maar de negerin laat hem omhakken.

VI. ‘Onttovering van de Heldin’: een spaan van de boom komt in de handen van een oude vrouw; tijdens haar afwezigheid herneemt de Sinaasappelprinses haar gedaante, doet het huishouden van de oude vrouw en wordt door haar betrapt.
VII. ‘De hereniging der gelieven’, waarna de valse bruid wordt opgehangen.[3]

Een voorbeeld is Basile 5, n°9: ‘Le Tre Cetre’ (De Drie Citroenen), waarin een Moorse slavin de in een eik bij de bron achtergelaten fee een speld door het hoofd steekt, waarop deze in een duif verandert en wegvliegt. Tijdens het huwelijk komt de duif aan het keukenraam koeren:
‘Toe kok, wees zo goed,
zeg me wat de vorst met de Moorse doet?’
Na drie maal dit versje gehoord te hebben, vertelt de kok het aan tafel en de bruid wil, dat hij de duif vangt en braadt, wat hij doet; het plukwater met de veren gooit hij het raam uit en drie dagen later staat er een prachtige citroenenboom, waaraan na enige dagen drie citroenen verschijnen, die de koning meeneemt naar zijn kamer, waar hij ze opensnijdt (pas bij de derde op tijd met water) en zijn fee terugvindt, die hem vertelt van het bedrog van de Moorse, die hij naar haar zelfuitgesproken oordeel laat verbranden en haar as verstrooien.
In een moderne Italiaanse versie (Karlinger n°20) snijdt een prins zich in de vinger en valt een druppel bloed in de kwark, waarop hij een meisje wit als melk en rood als bloed tot vrouw wil. (…) De Moorse steekt onder het mom haar haren te willen kammen de Schone in de boom een haarspeld door haar oor; een druppel bloed valt op de grond en vliegt als duif op (terwijl het meisje sterft). De Moorse zegt tegen de prins:
‘De zon is gekomen;
heeft wit en rood meegenomen.’
(alleen zwart overgelaten). De prins trouwt haar en elke morgen komt de duif bij het keukenraam vragen: ‘Kok, wat doet de koning met de Zwarte?’ Dan moet de kok van de koning de duif vangen, maar de Moorse heeft het gehoord, is sneller dan de kok en doorboort de duif met een spies; een bloeddruppel valt op de grond (terwijl de duif sterft), waaruit een kastanjeboom opschiet, waarvan de vruchten stervenden genezen, zodat weldra rijen mensen de afschuwelijke Moorse om een kastanje vragen, totdat er nog maar één over is, die ze zelf wil houden; maar een oud moedertje, wier man op sterven ligt, krijgt deze na bemiddeling van de koning, maar haar man blijkt al gestorven en ze legt de noot op de vensterbank; geheimzinnige huishoudster, herkenning door de koning, huwelijk; pekhemd voor Moorse.

In een Griekse versie (Megas n°30) laat de prins de Wonderfijne achter in een cipres bij een bron, waar een Moorse haar ontdekt en in de bron gooit (vanuit de boom). Na zijn huwelijk is de thans koning geworden prins droef en een dienstmeisje brengt hem de door haar uit de bron geschepte gouden aal om hem op te vrolijken. De Moorse merkt het, zegt hem de aal te slachten en met haar op te eten, opdat ze wit wordt. Hij gooit de graten in de tuin, waar de volgende dag een citroenboom staat, waar hij met veel genoegen onder gaat zitten. De Moorse wordt echter door de boom aangevallen en ze eist dat de boom uitgerukt en tot brandhout gehakt wordt. De overgebleven stomp krijgt een oude man en als hij thuis de bijl erin zet, hoort hij:
‘Sla hoog, sla laag, maar niet in het midden,
want anders sla je het meisje dat hierin zit.’
Eruit komt een mooi meisje, dat om borduurspullen vraagt en haar geschiedenis borduurt op een kleed, dat de oude man aan de koning verkoopt, die daarop de Wonderfijne naar zijn kasteel haalt en de Moorse niet naar eigen zeggen door vier wilde ezels laat uiteenrukken, maar verdrinken.

In een Roemeense versie (Schott n°26) steekt een zigeunerin het appelmeisje een tovernaald door het hoofd, waarop ze als duif wegvliegt; ze komt bij haar verloofde, die intussen getrouwd is en de duif laat zien aan zijn vrouw, die de vogel meteen wil slachten. Dan aait de man de duif en voelt de kop van de naald, trekt deze eruit en daar staat zijn beminde, die hem van het bedrog vertelt, waarop hij de valse bruid door vier wilde paarden laat uiteenrukken, etc. Deze korte vorm zien we ook in de versie uit Welschtirol (Schneller n°19), waarin een heks het pomerans-meisje een naald door het hoofd steekt; de duif komt op de trouwdag van de prins met de dochter van de heks aan het keukenraam en zingt:
‘Lieve kok van mij, slaap toch in bij het vuur;
verbranden moet toch het gebraad aan de spiezen,
opdat niet de heksendochter ervan geniet!’
De duif vliegt op de schouder van de prins, die haar aait. De heksendochter zegt hem de duif weg te jagen, maar hij voelt de speldenknop, trekt de naald eruit en heeft het meisje op schoot. De heks en haar dochter worden verbrand.
Hetzelfde zien we in een Italiaanse versie uit Istrië (Crane n°24 = Ive, 3), waarin een kammende heks een pin door het hoofd steekt van het sinaasappelmeisje, dat als duif wegvliegt en bij het huwelijk vanaf de keukenvensterbank zingt:
‘Moge de kok in slaap vallen, moge het vlees verbranden,
moge de oude heks niet in staat zijn ervan te eten.’
Vergeefs wordt op het vlees gewacht, de kok wordt gewekt, krijgt nieuw vlees, maar weer komt de duif. Nu moet de kok de zaak uitleggen en hij vertelt van de duif; de prins lokt de vogel, aait, etc. (heks verbrand).
Vergelijk een Catalaanse versie (Bruijn, 14-17), waarin een vrouw een dochter wenst, al was het maar zo klein als een laurierbes, en vervolgens een meisje in een bes vindt in haar provisiekamer (ATU 700: Tom Thumb ), maar op een dag komt de kleine met de vuile was in de rivier terecht en de vrouw is haar kwijt. Vele jaren later groeit ter plaatse een prachtige laurierboom op. De koning rust op een keer daar uit; het meisje komt uit de boom en eet zijn eten op, elke dag opnieuw, zonder dat ze gepakt kan worden, tot de koning zelf op wacht gaat staan en haar grijpt, zodra ze de boom verlaat. Hij kust haar en meteen is de boom voorgoed gesloten. Ze geeft de koning haar jawoord en hij laat haar op de boom wachten, terwijl hij een koets gaat halen. Een lelijke heks komt water halen, steekt bij het kammen het meisje met een speld in de nek en ze wordt een duif, waarop de heks haar gedaante aanneemt, zij het niet zo mooi. Tijdens het bruiloftsmaal komt een duif binnenvliegen, die het bord van de bruid bevuilt en uit het bord van de koning eet; deze ontdekt de speld, trekt die eruit en het meisje uit de laurierboom staat voor hem (hij laat de heks verbranden).
Hetzelfde geschiedt in een Duitse versie (Zaunert n°45), waarin het meisje vanaf de bron wordt meegenomen door de dochters van een heks naar hun moeder, die haar tijdens het kappen een naald door het hoofd steekt, zodat ze in een duif verandert, waarna een van de dochters zich door de gravenzoon laat meenemen. Onderweg komt de aan de heks ontsnapte duif op de koets zitten bij de man, tegen de zin van de bruid; hij streelt haar, trekt de naald eruit en daar is het pomeransmeisje, dat hem alles vertelt, waarop hij de heksendochter de koets uitgooit, zodat ze beide benen breekt.

In een Noorse versie komt de keukenmeid naar de molenbeek en begint uitgelaten te dansen als ze het spiegelbeeld ziet en gooit de emmers weg, maar dan ontdekt ze de prinses in de boom, gooit haar in het water, zet zich op haar plaats en wordt door de koning meegenomen. Dan vangt de onderkeukenmeid een zilveren vis in de beek en brengt die naar de koning, die er zeer mee in zijn schik is. Maar de lelijke prinses krijgt gedaan, dat de vis in de mestvaalt begraven wordt. Daar staat de volgende dag een linde, die de prinses laat kappen en verbranden. De meiden ontdekken zilver in de asresten, verzamelen dat in een doek en nemen het mee. Onderweg wordt de last zwaar en zien ze een kind, dat snel groeit tot een Wonderschone prinses, waarna de koning wordt gehaald, die de afschuwelijke zwarte meid in een ton met spijkers laat rollen.[4]

In een Turkse versie laat de prins het naakte sinaasappelmeisje achter in een hoge boom bij de oase, waar een Moorse komt putten en na het stukgooien van de kruik het meisje ontdekt, naar beneden laat komen om aan haar boezem uit te rusten, waarbij ze haar een grote naald in haar huid [= hoofd] steekt, waarop ze als vogel wegvliegt. Op een dag komt de vogel in de tuin van het paleis, waar de prins met zijn nieuwe vrouw woont, en vraagt de tuinier:
‘Wat doet de prins?
En wat voert zijn zwarte vrouw uit?’
waarna ze zingt:
‘Al zit zij nu aan zijn zijde,
ze zal hem niet lang meer verblijden;
want ondanks haar list en bedrog
verliest ze zijn gunsten toch.
De boom, waarop ik ben neergestreken,
zal verdorren ondanks water en regen.’
Na een tijdje zijn heel wat bomen aldus verwelkt en de tuinier vertelt de prins wat er gebeurd is en vangt op diens bevel de vogel. De Zwarte doet of ze zwanger ziek is en duif moet eten; de prins laat het beest voor haar klaarmaken, maar een veer valt en wordt gevonden door een oude paleisdame, die de als een diamant stralende veer op haar kamer legt; geheimzinnige huishoudster, betrapt door de oude vrouw, die als ze haar verhaal hoort, de prins uitnodigt; herkenning; Moorse ter dood gebracht.[5]

In een merkwaardige Chileense versie (Pino-Saavedra n°17) krijgt een reeds twintig jaar kinderloze vrouw van de pastoor/dokter twee sinaasappels, maar haar man eet die op en baart na 9 maanden in het bos een jongen, die hij meeneemt, en een meisje, dat hij achterlaat en door een adelaar wordt meegenomen naar haar nest in een hoge boom en daar opgevoed en van in de stad gestolen kleren voorzien. Op een dag ontdekt een jagende prins het meisje en dwingt haar mee te gaan (door drie dagen achtereen haar een van haar gouden haren uit te trekken, die ‘s avonds door de adelaar-pleegmoeder geteld worden: vgl. het stelen van de getelde gouden appels van ‘s konings boom in ATU 550), maar de adelaar ontdekt de verdwijning, heeft hen zo ingehaald, is echter bang voor de prins en slingert de ‘ondankbare’ een vergeetvloek na (vgl. ATU 313): ‘Waar jullie heengaan, zal je minnaar je vergeten en zal jij moeten vliegen, zoals ik gevlogen heb om je groot te brengen!’ Bij zijn kasteel laat de prins zijn bruid in een boom achter om een koets te gaan halen en een negerin uit het kasteel, die water komt putten, breekt tot driemaal toe haar kruik (door de weerspiegeling in de war gebracht), bemerkt het meisje, klimt op en steekt haar twee naalden in het haar [d.w.z. hoofd], waarop ze als gouden duif wegvliegt. De koning dwingt zijn zoon met het Zwartje te trouwen en maakt hem zijn opvolger. De jonge koning spreekt echter alleen nog met zijn tuinman, die op een dag een duif in de sinaasappelboom hoort vragen: ‘Wat doet de koning en wat doet de Zwarte koningin?’ en hij zegt: ‘Nu eens zingt hij, dan weer huilt hij.’ Hij vertelt het de koning, die hem de vogel laat vangen; maar zodra het hoogzwangere Zwartje de duif ziet, wil ze die hebben en dreigt met een miskraam. De koning jaagt haar weg, aait de duif, voelt en verwijdert de naalden, waarop het meisje met het gouden haar op zijn schoot zit. Tegelijk beginnen bij het zwartje de weeën, maar de koning rent weg om zijn vader zijn verloofde te laten zien (het Zwartje wordt door vier wilde paarden uiteengerukt).

De pleegdochter van de adelaar zien we ook in een Indiase versie (Frere n°6), waarin de door de adelaars geroofde Surya Bai (The Sun Lady), als ze twaalf is door haar pleegouders alleen wordt achtergelaten; de kat pist echter het vuur uit, zodat het meisje bij naburige Raksha’s (menseneters) vuur moet halen. Het lukt haar heelhuids thuis te komen, maar de haar gevolgde Raksha breekt bij zijn poging haar voordeur (in het adelaarsnest!) te forceren een nagel, waaraan het meisje zich stoot, waarop ze met de nagel in haar hand gedrongen dood neervalt. [Vgl. Sneeuwwitje (ATU 709)] Op een dag ontdekt een jagende radja het huisje in de boom, laat het onderzoeken en het meisje bij zich brengen. Hij ontdekt en verwijdert de Rakshanagel en Surya Bai komt tot leven en trouwt met de radja, die echter al een vrouw heeft, die haar op een dag in de vijver duwt, waarin ze verdrinkt, tot een zonnebloem wordt, die op een dag door de radja ontdekt wordt. Als de rani merkt waar hij elke dag heengaat, laat ze de bloem opgraven en in de jungle verbranden. Uit de asresten rijst een mangoboom op, waaraan een vrucht zich vormt, die niemand durft te plukken. Op een dag valt de moeder van Surya Bai, een melkvrouw, in slaap onder de boom en de vrucht laat zich in de grootste melkkan vallen. De vrouw verstopt thuis de vrucht, maar deze verandert in een klein vrouwtje, dat steeds groter wordt, tot ze Surya Bai is. Weldra volgt de herkenning door de radja en de opsluiting van de eerste vrouw.

In een Franse versie uit 1718 (Cosquin 1, LXII: Cabinet des Fées, 31, 233) wordt een jonge koningin gedood op bevel van haar koningin-schoonmoeder en in de kasteelgracht gegooid, waarin de met een ander getrouwde koning op een dag een wonderlijke rood-wit-zwarte vis ziet, waarnaar hij blijft kijken. Zijn moeder krijgt voor elkaar, dat de vis gedood en geserveerd wordt aan de zwangere valse koningin. Echter voor het kasteelraam rijst een rood-wit-zwarte boom op, die de moeder laat verbranden, maar uit de as rijst een rood-wit-zwart kasteel op, waarvan alleen de koning de deur kan openen en er zijn vrouw levend terugvindt.

In een Annamitische versie (Cosquin 1, LXII naar A. Landes n°22; Cosquin, C.I., 325 n.) wordt het meisje Cam (haar stiefmoeder stopt droge wafels in het bed van haar vader en zegt tegen Cam: ‘Zijn botten kraken!’ en stuurt haar om vruchten voor zijn genezing) door Tam, de dochter van haar stiefmoeder, gedood en vervangen bij een prins. Maar Cam herleeft als vogel, waarop Tam de vogel wil eten. Deze wordt gedood; op de plaats waar de veren worden weggegooid groeit een bamboe; de bamboe wordt omgehakt en uit de schors groeit een thiboom met een fraaie vrucht. Een langskomende oude bedelares: ‘O thi, val in de ransel van de oude.’ De vrucht gehoorzaamt en de oude brengt hem naar huis; geheimzinnige huishoudster tot de oude Cam betrapt, haar verhaal hoort en de prins laat komen, die zijn vrouw herkent.

Code: IE8, II (AT 403), IIIAF(2), IVD2, VA7, VID, VII*, VIIIB2, IX(A?)

In zijn studie Les Contes Indiens et l’Occident geeft Cosquin een gecombineerde samenvatting van bovenstaande versie, een andere Annamitische en 2 Tjames: Na haar huwelijk wordt de prinses door de dochter van de stiefmoeder gedood en vervangen; ze wordt een vogel, die haar rivale laat doden, dan een bamboe, dan een thiboom (Tjames: moekya) met een mooie vrucht, die de oude bedelares vraagt in haar tas te vallen, waarna geheimzinnige huishoudster; na haar adoptie stuurt het meisje de oude vrouw naar de prins om hem voor een feest uit te nodigen. De prins drijft de spot met de oude, zegt dat hij komt als ze heel de weg met geborduurde zijde drapeert. De ‘génie’ van de heldin voert dit uit, de prins komt en herkent haar.[6]
In een Grieks-Aziatische versje (Cosquin 1, LXI: Hahn n°49f ) wordt de verloofde van een prins in een gouden vis veranderd door een negerin, die haar plaats inneemt bij de prins, die met genoegen naar de vis kijkt, waarop de negerin doet of ze ziek is en soep van de vis verlangt. Deze wordt gedood en op de plek waar drie druppels bloed vallen, groeit een cipres. Weer doet de negerin of ze ziek is en laat de boom verbranden om haar de as te geven. Tijdens het verbranden komt een oude vrouw; ze wordt verjaagd, maar een spaan kleeft aan haar rokzoom; geheimzinnige huishoudster, etc.
In een Thessalische versie (Cosquin, C. 1. 5f n. naar Garnett 1896, 116): Assepoes’ zussen toveren haar tot vogel, die degene, die haar plaats bij de prins inneemt, laat doden; uit drie bloeddruppels groeit een appelboom, die de prins moet omhakken; langskomende oude vrouw vraagt om een appel, stopt die thuis in een kist; geheimzinnige huishoudster; de oude betrapt haar niet (!), nodigt de prins uit te komen eten (van de appel!) en opent dan de kist, is verbaasd Assepoes te vinden, die haar alles vertelt. De oude geeft de prins noten, zegt dat de appel rot was; dan toont ze Assepoes’ trouwring en de prins herkent zijn vrouw.

In een Griekse versie wordt het limoenmeisje een gouden aal (niet gezegd hoe), terwijl de prins de jongste ogressedochter meeneemt en trouwt. Een bediende vangt de aal, brengt die de koning, die hem in een kom zet, maar de koningin laat de aal braden en eet hem op. De graten laat ze in zee werpen, maar een ‘botje’ valt in de tuin en groeit uit tot een fraaie boom, die op een dag de koningin aanvalt, waarop zij beveelt de boom om te hakken en te verbranden. Een oude vrouw vraagt en krijgt van de werklui een stuk van de boom en als ze die thuis voorzichtig splijt, komt er een meisje (riep: ‘Au, mijn schouder’, etc.) uit, dat ze adopteert. Het meisje borduurt voor de kost en maakt een kleed met haar levensverhaal, dat ze haar pleegmoeder aan de koning laat verkopen, die hen uitnodigt op een banket, waarbij hij het meisje herkent, de ogresse naar huis stuurt, etc. [7]
In een Hongaarse versie (Klimo, 154-160) laat de prins het meisje bij de bron achter om kleren te gaan kopen, waarna een Zigeunerin haar uit de boom lokt, in de bron stoot en haar plaats inneemt. Na haar huwelijk doet de Zigeunerin of ze ziek is en slechts kan genezen door het eten van de rode vis uit de bron. Deze wordt gevangen, maar een schub valt bij het schoonmaken in de hof en groeit ‘s nachts uit tot een fraaie boom. De prins moet hem van zijn vrouw laten omhakken, maar de werkman neemt een plankje mee om te dienen als deksel van de pot van zijn vrouw; geheimzinnige huishoudster, betrapt door het echtpaar, dat meteen de prins informeert, etc. (valse vrouw vlucht).
Verder vermelden BP een Griekse versie (RTP 12, 204), waarin de bruid van de prins door een medevrijster in het water gestoten tot vis wordt, dan tot cipres en dan als twijg bij de oude vrouw weer tot meisje; een Klein-Russische (Etn. Zb. 7. 132 n°64), waarin het eimeisje door haar medevrijster verdronken tot vis wordt, dan tot ahorn, dan tot splinter en tenslotte weer mens; in een Oost-Aziatische versie (RTP 13, 312) wordt de verdronken bruid tot schildpad, merel, bamboe, vrucht, meisje; terwijl in een Cambodjaanse (Leclère, 70) de gedode bruid uit de bamboe komt, die op haar graf gegroeid is.

Code: IE8, II (AT 403), IIIAF2, IV-VII (blanco), VIIIB, IX-.

De pleegdochter van de vogel komen we ook tegen in een Mauretaanse versie uit Blida (Cosquin, C.I., 198ff.):
Een kinderloze koningin koopt een zwangerschapsappel (Poffah elhobâl) van een Jood, eet de helft; de koning vindt de andere helft (van deze appel buiten het seizoen) en eet hem op. De koningin wordt zwanger, de koning krijgt een zwelling op zijn dij, die steeds groter en hinderlijker wordt, zodat hij alle dokters laat komen. Een van ver gehaalde Maghrebijn tenslotte weet wat de kwaal is, snijdt het gezwel open en haalt een bal vlees eruit. Dan komt bruusk een pauwin binnen, vliegt met het pakketje vlees in haar snavel weg en maakt een nest in een boom bij de drenkplaats van de paarden van een buurkoning. Als op een dag de paarden schrikken bij het drinken, gaat de prins kijken, ziet in het water een wonderschone vrouw, valt flauw, is drie dagen sprakeloos, schakelt dan een listige oude vrouw in, die hem aanraadt een Joodse bezweerder te hulp te roepen. Deze leest uit zijn grimoire, verbrandt kruiden, waarop het meisje in een duif veranderd wegvliegt met de pauwin; dit herhaalt zich een week, dan daalt ze neer en de prins verlooft zich met haar. Hij is echter al getrouwd met zijn nicht (dochter van moeders zus), die met haar schoonmoeder na het huwelijk, samenspant om het meisje uit de weg te ruimen. De Joodse bezweerder geeft hen een naald, die ze al kammend haar door het hoofd steken, waarop ze als duif wegvliegt naar een verlaten akker naast de tuin van de prins, waar ze op een grote boom gaat zitten. De droeve prins gaat ter verstrooiing de akker ontginnen; de tuinlieden horen de stem van een jonge vrouw zeggen:
‘Een zwangerschapsappel deed me geboren worden.
De sultan heeft me voldragen.
De pauwinnengeest heeft me ontvoerd.
De prins is met me getrouwd.
Zijn moeder en zijn vrouw hebben me betoverd.
In duif hebben ze mij veranderd.’
Dan horen ze huilen en meteen begint het te regenen. Ze schuilen onder de grote boom. Dan horen ze lachen en de regen stopt. De hele dag gaat dat zo door en ‘s avonds daalt een onbeschrijflijke angst op hen neer. De prins haalt er de listige oude vrouw bij, die door onhandig te doen de duif naar beneden lokt en in een kooi stopt, die de prins op zijn kamer zet. De koningin maakt echter de sleutel van zijn kamer na en gooit de vogel in het kolenhok, verwijst haar zoon daarnaar; hij wast de vogel en vindt daarbij de naald, etc.
(Vergelijk een variant uit Lesbos, waarin de door haar schoonmoeder kaal geschoren en tot ganzenhoedster gemaakte prinses zingt:
‘Een appel was ik;
een vrouw kocht me;
een man at me op;
ik zwol op in zijn teen;
ik ben geboren in de bomen;
een adelaar nam me heel,
heel hoog mee naar zijn nest;
ik ben eruit gehaald,
beet genomen door een valse oude vrouw;
een koning nam me mee naar zijn serail;
zijn moeder heeft me geslagen en gedwongen te vluchten.
Kat-kat-kat, kik-kik-kik;
thans ben ik ganzenhoedster.’)[8]

[1] Cosquin 1, 279f. Zie Fabula 15, 241 n°6: ‘Der Lorbeerbaum’.

[2] Carnoy & Nicolaides n°6: ‘La fille du roi et le garçon du bains’, zie BP 2, 279.

[3] Naar Anderson in Thompson 1961, 135f.

[4] Cosquin, C.I. 84f: Asbjørnsen & Moe 1, n°45 = Dasent, 151ff.

[5] Uzunoglu-Ochenbauer, 11-21 = Kunos, Stambul n°5: Les trois Perîs des Oranges.

[6] Cosquin, 56f n: Bull. de l’Ėcole fr. d’Ext. Orient 1901, 101ff.; Landes 1887, 79ff; RTP 1898, 312ff.

[7] Dawkins n°1 = Schmidt, Laographia 11, 431 n°6: The Girl bare in her Shift.

[8] Cosquin, C.I., 204f: FL sept 1900: Patan, ‘FT from the Aegean’, N°9.