Cor Hendriks – Het Velikovsky Syndroom (18): J. Broekhuis’ ‘De tien plagen en Egypte’

Zoals eerder gezegd (zie deel 12) kocht ik 16 oktober 1984 het boekje van dr. J. Broekhuis (geb. 1933) ‘De tien plagen en Egypte’, dat in dat jaar was verschenen bij uitgeverij Kok in Kampen. Het is een dun boekje, 95 bladzijden, inclusief lijsten van afkortingen, literatuur en register. Ik bewaar het tezamen met de recensie van dr. K.A.D. Smelik, die op donderdag 27 september 1984 in Trouw verscheen. Na te hebben gewezen op het belang van de Uittocht uit Egypte ook voor christenen (Jezus ontsnapte aan het bloedbad door Herodes met een vlucht naar Egypte en kwam dus uit dat land terug; Pasen was eigenlijk het feest van de verlossing uit Egypte) merkt Smelink op, dat het voor de hand ligt, dat achter de verhalen een authentieke geloofservaring schuil gaat. Vandaar dat men in de Egyptische teksten ijverig gezocht heeft naar passages, die met de Uittocht in verband kunnen worden gebracht, en vooral, wie de farao was van de Uittocht. In 1 Kon. 6:1 wordt gezegd, dat de uittocht plaats vond 480 jaar vóór de inwijding van de tempel door Salomo: in onze jaartelling is dat ongeveer 1440 v.C. In het boek Exodus worden echter plaatsen genoemd, waar de Israëlieten moesten werken, en die veel later te dateren zijn, namelijk in de tijd van Ramses II (1290-1224 v.C.). En Smelik vraagt: Moet men hieruit afleiden, dat Ramses II de farao van de onderdrukking was en zijn opvolger Merneptah de farao van de Uittocht? Maar dat zou dan 220 jaar later zijn, dan de tekst in het boek Koningen suggereert!

Het ligt nog ingewikkelder, want farao Merneptah meldt op een overwinningszuil het volk Israël te hebben verslagen, dat in het midden van Kanaän woonde, en dat reeds in het vijfde jaar van zijn regering (1220 v.C.)! De exodus kan dus niet tijdens zijn regering hebben plaats gevonden, tenzij men aanneemt, dat niet alle Israëlieten naar Egypte zijn meegegaan. Dit laatste lijkt Smelik ook het waarschijnlijkst, maar deze veronderstelling wijkt wel af van het Bijbelse relaas (want over welke Israëlieten heeft men het dan?) en hij vraagt, of men dan toch op Ramses II moet gokken, maar dat klopt niet met het feit, dat we zijn mummie hebben, waaruit we kunnen afleiden, dat hij op hoge leeftijd is gestorven, wat niet overeen komt met het Bijbel verhaal, waarin hij tijdens de achtervolging verdrinkt. Een andere vraag van Smelik is, waarom er in de Egyptische bronnen nergens een aanwijzing te vinden is voor de massale dood van alle eerstgeborenen tijdens de tiende plaag. Kortom, er zijn problemen genoeg voor hen, die aan de historiciteit van de Bijbelse verhalen onverkort willen vasthouden, Maar ook zij, die in deze teksten een historische kern menen te kunnen aanwijzen, hebben het niet makkelijk, zoals blijkt uit het boek van dr. J. Broekhuis, ‘De tien plagen en Egypte’. De auteur heeft zoveel mogelijk Egyptische teksten bijeen gebracht, die zouden kunnen samenhangen met de uittocht en de gebeurtenissen, die daaraan vooraf gaan in Exodus. Op grond van dit bronnenmateriaal meent hij te kunnen concluderen, dat de Bijbelse traditie oud is en op een historische grondslag berust. Een nogal merkwaardige conclusie, aldus Smelik, want werkelijke ‘bewijzen’ uit Egyptische bronnen is ook Broekhuis niet in staat te geven. Daardoor stelt zijn boek, dat het resultaat moet zijn van langdurig onderzoek en dat de nodige voorkennis vereist, toch teleur. […] Door zijn vraagstelling voelt de auteur zichzelf genoodzaakt in te gaan op de ideeën van Velikovsky, de meester tovenaar in dateringen, chronologieën en kosmische rampen, wiens boeken mensen nog steeds op een dwaalspoor leiden. Men vindt de boeken van Velikovsky zelfs in de lijst van geraadpleegde literatuur!

Aldus Smelik, die zijn afkeer voor Velikovsky niet onder stoelen of banken steekt. Uiteraard is het van Broekhuis correct om de boeken van Velikovsky, die hij in zijn boekje citeert, op te nemen in de literatuurlijst. U hebt misschien ook gemerkt, dat Smelik (dr.) wel spreekt over dr. Broekhuis, maar niet over dr. Velikovsky, kennelijk is deze zijn titel niet waardig (laat ik ook eens een uitroepteken zetten, zoals Smelik doet)!

Maar goed, dat boekje van Broekhuis dus, dat het niet is, dat eigenlijk ook beter niet geschreven had kunnen worden, want het is vlees noch vis. Maar misschien is dat juist wel goed, want het geeft het onvermogen weer om de Bijbel te rijmen met de Egyptische geschiedenis, wat juist de reden voor het werk van Velikovsky was. Maar laten we niet op de zaken vooruit lopen en eerst het boekje van Broekhuis bekijken. Egypte is een land, dat zijn nederlagen niet graag op steen vereeuwigde. Dit is een merkwaardig statement. Geen enkel land richt monumenten op voor geleden nederlagen. Weliswaar weten we van de inval op 10 mei, maar we vieren 5 mei en richten gedenkmonumenten voor de gevallen op, die hielpen met de bevrijding. Bovendien is men na de nederlaag meestal niet in staat monumenten op te richten. Vaak is men dan onderworpen. In Nederland werden tussen 1940 en 1945 geen monumenten opgericht om de overwinning van het Duitse leger te vieren – dat deden ze in Duitsland als het al gedaan werd. Dus de nederlaag van de Egyptische farao is niet iets om af te beelden. Iets anders is het voor een farao om een nederlaag in het buitenland in eigen land voor te doen komen als een klinkende overwinning en dit zou de functie zijn van de stele van Merneptah met de tekst: ‘Israël is niet meer’.

Lezers van Velikovsky weten, wat hier bedoeld wordt, maar kunnen we dat ook anderen duidelijk maken? Broekhuis bespreekt de stele in §3.3. Bij de naam Israël ontbreekt het determinatief voor ‘land’. Er staat het determinatief van een man en een vrouw, een aanduiding voor ‘volk’. Dit is een aanwijzing, dat in het vijfde jaar van Merneptah een nomadische of half nomadische volksstam Israël in Kanaän woonde. Doordat Merneptah deze overwinningen op zijn naam heeft staan, is hij een bijzonder slechte kandidaat voor de farao van de uittocht. Sommigen betwijfelen of Merneptah ooit oorlog voerde in Palestina. De stele zou uitsluitend aangeven, dat Israël Egypte heeft verlaten in het eerste jaar van Merneptah. Deze twijfel is, aldus Broekhuis, ten onrechte. De vermelding van de verwoesting van Libië grijpt zeker terug op een historisch feit en deze mededeling komt overeen met het verwoest liggen van Israël. Zo meent men op grond van archeologische en linguïstische feiten, dat hier wel degelijk sprake is van Israël. Wanneer deze bevolkingsgroep identiek zou zijn met die welke Egypte verliet, zou dit een vingerwijzing zijn voor de datering van de uittocht, aldus Broekhuis. Maar wat wordt bedoeld met dat ‘Israël’? Toen het volk van Israël Egypte verliet, werd het door de Egyptenaren vast geen Israël genoemd. In het boek Exodus zijn zij ‘het volk der Israëlieten’, waarvan de nieuwe koning van Egypte, die Jozef niet gekend had, zei, dat het talrijker en groter is geworden dan ‘wij’. Daarnaast is er sprake van ‘Hebreeën’: Ook beval de koning van Egypte de vroedvrouwen der Hebreeuwse vrouwen […]: Wanneer gij de Hebreeuwse vrouwen bij de bevalling helpt… (Ex. 1:15).
Tijdens de tijd van Jozua en de Rechters is er het volk van Israël, of Israël als benaming voor het volk: bijv. Joz. 11:8: En de Here gaf hen in de macht van Israël… Of vs. 13: De steden […] heeft Israël niet verbrand… Maar eigenlijk is er sprake van stammen, Joz. 12:7: het land, dat Jozua aan de stammen van Israël gaf, volgens hun afdelingen. Tot een politieke eenheid komt het pas onder de eerste koningen Saul, David en Salomo. Maar er komt pas echt een land en volk genaamd Israël onder Jeroboam met de afsplitsing van het zogenaamde Noordrijk (1 Kon. 12:20-21). Dit rijk ging ten onder bij de Assyrische verovering en daarmee hield Israëls staatkundig bestaan op. Een volk bleef er wel wonen, o.a. door de Assyriërs daar geplante lieden uit andere gebieden, de ons bekende Samaritanen (2 Kon. 17:24) [zie: de rest van Israël en koning Josias, na de Skythen inval].

Ondertussen bleef de stam van Juda als enige over om de naam Israël voort te zetten, maar ook daaraan kwam een einde door de Babyloniërs. Deze periode is beschreven in het boek Jeremia. Er komen twee farao’s in beeld. In 44:30 geeft de profeet een godsspraak: “Ik geef Farao Chofra, de koning van Egypte, in de macht van zijn vijanden en van wie hem naar het leven staan,” op dezelfde wijze als Hij Sedekia, de koning van Juda, in de macht van de koning van Babel heeft gegeven. Hoofdstuk 46 is niet verbonden met hoofdstuk 44 en betreft historisch eerder geschiede gebeurtenissen. Ook hier betreft het een Godsspraak ‘over de volken’, in de eerste plaats Egypte, en wel specifiek tot de soldaten van Farao Neko, de koning van Egypte, die aan de rivier de Eufraat stonden bij Karkemis en daar verslagen werden door het leger van Nebukadressar, de koning van Babel (46:2). Vervolgens wordt dan het beeld geschetst van die veldslag en wat er aan vooraf ging, hoe Egypte kwam opzetten als de Nijl, terwijl de wateren bruisen als rivieren [een beeld om de geweldige vloedgolf aan soldaten van het Egyptische leger aan te geven], en zegt [farao Neko a.h.w.]: Oprukken zal ik, ik zal de aarde overdekken, ik zal verdelgen steden met inwoners en al! Vooruit, paarden; jaagt voort, wagens; laat de helden uittrekken: Ethiopiërs en Puteeërs, die het schild hanteren, Lydiërs, die de boog spannen… etc. De profeet is sarcastisch, want hij heeft al in vers 5 verklapt, dat de Egyptenaren worden ingemaakt: hun helden zijn verslagen en vluchten voort zonder om te zien. Wie echter is deze farao Neko, die deze smadelijke nederlaag lijdt? En wie is Chofra?

Herodotus noemt Chofra Apriës (zie http://www.christipedia.nl/Artikelen/H/Hofra en https://wol.jw.org/nl/wol/d/r18/lp-o/1200002070), en Neko noemt hij Necos [II:158f]. Deze twee farao’s behoren tot de zgn. 26e dynastie, die we alleen kennen van Griekse (en/of Bijbelse) namen (zie bijv. https://christipedia.miraheze.org/wiki/Farao).

De Israëlieten (Judeeërs) stonden in de oorlog van Neko met Nebukadnezzar aan de verkeerde kant en toen Neko verloor en Nebukadnezzar oprukte, vluchtten vele Israëlieten naar Egypte. In vers 44:14 voorspelt Jeremia, dat die vluchtelingen verwijderd zullen worden, d.w.z. door de koning van Babel worden terug gehaald. Jeremia gaat niet op alle details in, zoals hij dat ook niet deed in 26:21-23, waar hij het verhaal verteld van de profeet Uria, die net als Jeremia tegen de stad en het hele land profeteerde. Maar toen koning Jojakim zijn woorden hoorde [via spionnen], trachtte de koning hem te doden [d.w.z. zond manschappen uit]. Uria vernam het [hij had zijn eigen spionnen] en nam de vlucht en kwam in Egypte [ook hier had Jojakim spionnen, die dit aan hem melden]. Daarop zond koning Jojakim enige mannen naar Egypte, met name Elnatan, de zoon van Akbor, en zij haalden Uria uit Egypte en brachten hem naar koning Jojakim en deze liet hem met het zwaard ter dood brengen. Wat hierbij niet wordt vermeld, is, dat Jojakim een verdrag had met de farao van Egypte, Neko, om vluchtelingen uit te leveren, want anders waren een paar man nooit voldoende geweest voor deze klus, kortom Uria was al door Neko gevangen genomen en hoefde slechts overgedragen te worden.

Broekhuis besteedt veel aandacht aan Ramses II, logisch, want die wordt gewoonlijk gezien als de farao van de Uittocht. Ramses voerde een agressieve politiek in Palestina, wat hem in conflict bracht met de expansieve macht van de koning van de Hethieten in het noorden. Het kwam tot een veldslag bij Kades, waarna een vredesverdrag werd gesloten tussen de Egyptenaren en de Hethieten. De inhoud van dit verdrag is bekend van de tempelmuur van Karnak en van de tweede pilaar in het Ramesseum. De regels over de wederzijdse bijstand worden door Broekhuis aangehaald en bevat o.a. de volgende clausule (einde van de regels 17-19):

“Indien echter onderdanen van het grote hoofd van Chatti [zo heten de Hethieten eigenlijk] zondigen tegen hem, dan (zal) Ram(ses), geliefde-van-Amon (de grote heerser van Egypte) … [hen terugsturen naar] … het land van Chatti.” De tekst tussen haken is van mij. Velikovsky heeft een uitgebreidere vertaling van dezelfde regels:

“Wanneer onderdanen van de grote leider van Kheta [= Hatti, Chatti] in opstand tegen hem komen … zal ik voor hun bestraffing komen naar Ramses-Meriamon, de grote heerser van Egypte … om te zorgen dat Usermare-Setepnere, de grote heerser van Egypte zal zwijgen … en hij zal [hen] weer terug geven aan de grote leider van Kheta.”

Aan beide vertalingen zal wel het een en ander mankeren, maar het gaat duidelijk om een clausule met betrekking tot het uitleveren van politieke vluchtelingen. Een andere clausule van verdrag luidde (aldus V.): “[Als] een of twee mensen vluchten … en zij komen naar Egypte om van bondgenoot te veranderen, dan zal User-Ma’at-Re, Uitverkorene-van-Re, de grote heerser van Egypte, hen niet toelaten, maar hen terugbrengen naar de grote leider van Hatti.”

Broekhuis over Velikovsky

We komen Velikovsky in het boekje van Broekhuis pas tegen in §5.6 (p. 59 e.v.) bij de bespreking van de vijfde plaag. “Fantastischer maakt Velikovsky het. Hij meent, dat deze plaag werd veroorzaakt door een botsing in het heelal. Fijne stof van roestige pigment viel op het aardoppervlak. De huid van mens en dier werd door de stof geprikkeld. Dit veroorzaakte steenpuisten, ziekte en de dood van het vee.” Broekhuis doet hier verder niets mee, ook niet in de volgende paragraaf over de zweren. Bij de achtste plaag zegt Broekhuis: “Velikovsky heeft wel een verklaring bij de hand: de hagel bestaat uit kleine meteorieten, verbonden met brandende petroleum uit de kolen- en waterstofgassen van de staart van de komeet Venus. Deze nu bekende planeet zou in het jaar 2000 als zodanig zijn ontstaan en tweemaal met de aarde in aanraking zijn gekomen.” Het is me een raadsel, waar Broekhuis dit getal 2000 vandaan heeft, want volgens het schema van ‘Worlds in Collision’ was er weinig tijd tussen de geboorte van de komeet Venus, Athena in Velikovsky’s voorbeeld, en de eerste van de twee bijna botsingen (zgn. close encounters), die tijdens de Uittocht was (ca. 1450); de tweede was vijftig jaar later bij de verovering door Jozua. In de Griekse mythologie is het de vijftig jaar tussen de vloed van Deucalion en de vloed van Ogyges.
Vervolgens komen we Velikovsky tegen bij de tiende plaag: dood van alle eerstgeborenen. “Velikovsky denkt aan een aardbeving. Hij komt met die opvatting in de knel door het feit, dat alleen de eerstgeborenen door die ramp werden getroffen. Maar hij is vindingrijk genoeg om de tekst aan zijn veronderstelling aan te passen: ‘bekor’, eerstgeborene, is een corrupte schrijfwijze voor ‘bechor’, uitgekozene [CH: d.w.z. de elite]. Een natuurlijke dood treft zieken en ouderen. Een aardbeving overvalt allen gelijk. Heel de bloem [= elite] van Egypte gaat ten onder in de catastrofe [CH: die vooral de bewoners van huizen treft]. Ons rest alleen te zeggen, dat deze plaag niet te verklaren valt.”

Tot slot is er dan §5.12, de laatste van het boekje, onmiddellijk volgend op de tiende plaag. Gewijd aan ‘De denkbeelden van I. Velikovsky’. De inleidende zin luidt: “In dit werk is terloops gewezen op de theorieën van Velikovsky.” We hebben die terloopse verwijzingen gezien. Broekhuis vervolgt: “Wat opvalt, is de zwenking in zijn opvattingen. Een vaste lijn is niet te ontdekken.” Dit zegt meer over het onvermogen van Broekhuis om die lijn te ontdekken. Waaruit bestaat die zwenking? “De éne keer worden de plagen verklaard vanuit de kosmische catastrofentheorie. […] De andere keer meent hij de weerslag van de plagen te hebben terug gevonden in een tweetal Egyptische papyri.” Ik zie hier geen tegenstelling. Er hebben volgens Velikovsky rampen plaats gevonden en die papyri getuigen daarvan volgens hem. Tussendoor geeft Broekhuis ook een uitermate vreemde samenvatting van Velikovsky’s catastrofen theorie: “Deze gaat uit van de hypothese, dat de planeten miljoenen jaren geleden hun baan vervolgden, maar dat de aarde door het naderbij komen van een ander wereldlichaam in haar loop verstoord werd. Dit veroorzaakte vanaf het midden van de jaren 2000-700 v. Chr. geweldige catastrofen. De huidige planeet Venus is in 2000 als een komeet ontstaan. Deze kwam tweemaal met de aarde in contact, waaruit o.a. de gebeurtenissen rond de exodus en de Sinaï zijn te verklaren. Door deze botsing werd de komeet gedwongen zijn baan te verleggen. Helaas lijdt de mensheid aan een collectief geheugenverlies.” De eerste zin is aantoonbaar fout en bovendien spreekt Velikovsky nergens over miljoenen jaren; dat is juist iets voor zijn tegenstanders, dus hier geeft Broekhuis al blijk van het niet begrijpen van Velikosky’s hypothese – maar ja, hij lijdt dan ook aan collectief geheugenverlies! Dat Venus in 2000 v.C, zou zijn ontstaan, heb ik bij Velikovsky niet terug kunnen vinden en lijkt me moeilijk te verenigen met de theorie. Deze door Velikovsky geponeerde hypothese van de uitstoting van Venus door Jupiter moet plaats hebben gevonden kort voor de Exodus, dus rond ca. 1450, waarna deze komeet recht op de aarde afkwam en deze op korte afstand passeerde, daarbij enorme rampen op aarde veroorzakend, waarbij het verhaal van de drooglegging van de Rode Zee maar kinderspel was (elders op aarde werden hele gebergten uit de grond getrokken, halve continenten omgewoeld, stierven duizenden dieren en werden in gigantische beenderkerkhoven bedolven, etc.). De baan van de komeet werd door dit langs scheren nauwelijks veranderd; daarentegen vervolgde hij zijn ellipsbaan om de zon en kwam na 50 of 52 jaar – aldus Velikovsky – weer op de aarde af en veroorzaakte in zijn passage weer enorme rampen: de overstroming van Ogyges dit maal, de eerste keer de overstroming van Deucalion. Ook daarna zou Venus de schrik zijn gebleven van de wereld tot tenslotte in de 7e eeuw v. Chr., door botsingen met Mars Venus tenslotte in haar huidige baan kwam. Dat we dit niet meer weten, wijt Velikovsky aan collectief geheugenverlies. We kunnen het echter gewoon wijten aan onvermogen om de waarheid te bevatten, het ontbreken van een denkkader.

Dan komen we bij de papyrus Ipuwer. “De tekst is zwaar aangetast door de tand des tijds en bevat een beschrijving van Ipuwer over de ellendige omstandigheden, die heersen in Egypte: de arme is rijk geworden, en de rijke arm, het gerechtshof ligt voor ieder open en de wetboeken worden op straat vertrapt. Het water van de Nijl is ondrinkbaar. Aziaten bezetten de delta. De Egyptenaren zijn in een oorlog met de buitenlanders gewikkeld. De koning wordt in 12,11 ff. aangeklaagd als hoofdschuldige van de desastreuze toestand in het land.” Deze zaken hebben we allemaal van Velikovsky vernomen. Dat de Nijl ondrinkbaar was, was een van de plagen. De aardbeving, die volgens Velikovsky de tiende plaag was, deed alle gebouwen instorten, waardoor de inhoud van de gerechtsarchieven plotseling op straat kwam te liggen. De rijke lieden woonden in de grote huizen, die met de grond gelijk zijn gemaakt, dus plotseling zijn er geen machthebbers meer om de oude structuur in stand te houden. Dat is waarover Ipuwer klaagt. Als klap op de vuurpijl volgt dan nog de inval van de Amu, die alleen op plundering uit zijn, maar zich vestigen en de nieuwe toplaag vormen, zeer tegen de zin van Egyptenaren, die nu van overheersers onderdrukten zijn geworden. Het is een New World Order, maar geenszins een goede!

Broekhuis vervolgt met de persoon van Ipuwer. “Het is onduidelijk, of Ipuwer een profeet was of toeschouwer. Gardiner [de vertaler van de papyrus] neigt er terecht toe om aan het laatste te denken. Opmerkelijk is in de tekst het gebruik van het woord ’i3d.t (2,5), pestilentie of plaag. Dit is hetzelfde woord, dat van de Hyksos wordt gebezigd in papyrus Sallier I. Wanneer we afgaan op de literaire spelling van de tekst komen we terecht bij het Middenrijk. Letten we op de inhoud, dan komen we uit bij het tijdvak tussen de 6e en de 11e dynastie. Intussen kan de schrijver een manuscript gebruikt hebben, dat verschillende eeuwen ouder was.”

“En nu de versie van Velikovsky. Hij beweert ontdekt te hebben, dat de papyrus Ipuwer de geschiedenis van de plagen bevat. Over deze hypothese kunnen een tweetal opmerkingen gemaakt worden. A. De relatie, die mogelijk gelegd kon worden met exodus, is o.a. al eerder naar voren gebracht in het tekstregister van Pritchard. B. De theorie van Velikovsky is met zichzelf in tegenspraak. Vond de uittocht werkelijk ±1445 plaats, dan hebben we niets aan deze tekst. Velikovsky zoekt Jozef immers in de periode van het Middenrijk en wel van de zg. 12e dynastie. Dat zou dus dezelfde tijd opleveren als waarin deze papyrus z’n zg. beschrijving geeft van de tien plagen over Egypte. Deze feiten kunnen chronologisch onmogelijk samenvallen.”

Hier zien we iets ongelooflijks gebeuren. Broekhuis heeft zo zijn eigen opvatting over wat Velikovsky heeft gezegd, want waar heeft deze beweerd, dat Jozef in de 12e dynastie moet worden gezocht? Broekhuis gaat nog voort. “Een opvolger van Amenemhet I is Sesostris III. Een 100 jaar na zijn voorganger kwam hij aan het bewind. En nu zou, volgens Velikovsky, onder deze farao Jozef onderkoning geweest zijn.” Overal heeft Broekhuis noten staan, maar hier niet! Want dit staat nergens bij Velikovsky en kan ook niet kloppen! Dus Broekhuis maakt zelf een constructie en valt die dan aan. “Je zou kunnen zeggen, dat hiermee de basis weg valt onder het betoog van Velikovsky. ’t Is hoogst onwaarschijnlijk dat, voordat Jozef naar Egypte kwam, een voorspelling van de plagen op papyrus werd geboekstaafd.” Dus Broekhuis kent een maximale vroegte aan de papyrus toe, terwijl Velikovsky juist de andere weg neemt, de maximale laatheid: het is de stijl van het Middenrijk op het moment dat het instort en de Hyksos periode begint. Aangezien Velikovsky zich over Jozef niet heeft uitgelaten, is het onzin, die in het argument te brengen. Misschien dacht Velikovsky ook wel, dat Jozef Imhotep is, maar ik heb daar bij hem nooit iets over gelezen.

De plaag van hagel (barad: zie http://biblehub.com/hebrew/1259.htm)

Laten we als besluit één voorbeeld nemen uit Broekhuis’ boekje, de bovengenoemde zevende plaag, die van de hagel, een zeldzaam voorkomend verschijnsel in Egypte, aldus Broekhuis. “Wel konden hagelstenen en onweer in de eerste vier maanden van het jaar in Beneden Egypte grote schade aanrichten.” Na een beschrijving van de normale gang van zaken en de opmerking, dat alles “dit keer wel wat later geweest [zal] zijn ten gevolge van de ontwrichting door de voorafgaande plagen,” stelt hij “dat de plaag zich begin februari voltrok Het opvallende is, dat God de duur van de plaag uitmaakt. Eveneens, dat Gosen niet onder de hagel lijdt. Soms, omdat de storm in het nauwe Nijldal moeilijk kon binnen dringen? We staan voor vragen, die we niet kunnen oplossen. Maar de beschrijving van deze plaag doet duidelijk uitkomen, dat we niet te maken hebben met een stuk mythische geschiedbeschrijving.” (Br. 62)

Wij spreken ook van hagelstenen en bedoelen daarmee de ijs deeltjes, die soms een behoorlijke grootte kunnen aannemen en die je niet op je kop moet krijgen, want dat kan behoorlijk zeer doen. Onlangs was er nog een hagelbui, die grote schade aanrichtte aan de kassen vooral. Laten we nu naar de Egyptische hagelbui kijken. “Mozes (want die is de held van het verhaal) stak zijn staf uit naar de hemel en Jahwe donderde en regende hagel neer. Bliksem trof de aarde. Jahwe regende hagel neer op het land van Egypte. De hagel viel en bliksem flitste in het midden ervan, een grotere hagelstorm, dan ooit gekend was in Egypte sinds het voor het eerst een natie werd. Door heel het land van Egypte sloeg de hagel alles in de velden neer, mensen en dieren. Het vernielde alle gewassen op de akkers en het verpletterde iedere boom in het veld. Alleen in het land Goshen, waar de Hebreeën leefden, was geen hagel.” Dit was te erg voor de farao en hij verzocht Mozes het op te laten houden. Nu blijkt echter ,dat alleen de vlas en de gerst door de hagel zijn vernield, terwijl de tarwe en de spelt, die latere gewassen zijn, het hebben overleefd. Dus hieruit is inderdaad de maand van het jaar af te leiden. Maar hoe dat zit met die hagel is een andere zaak. Heeft u wel eens hagel een boom zien vellen of man en dier zien doden? In de bij ‘barad’ vermelde link worden ook andere Bijbelplaatsen vermeld en een van de verwijzingen is naar Jozua 10:11, waar Jahwe enorme hagelstenen uit de hemel neer smijt en meer vijanden worden gedood door de hagelstenen dan door het zwaard van Israël. Zijn dit normale hagelstenen? We komen die hagelstenen ook tegen in de psalmen in de onmiddellijke nabijheid van Jahwe, d.w.z. Venus: Hij is gehuld in duisternis; zijn tent is een waterige duisternis, dikke wolk; vóór hem ontstak een bliksem hagel en vurige kolen. (Ps. 18:12/13; cf. 2 Sam. 22:12-13) Dus de hagel en de vurige kolen gaan samen, zoals Velikovsky concludeerde over de ‘barad’ (hagel) in de zevende plaag [zie de foto op https://faithbibleministriesblog.com/2017/01/13/the-origin-of-the-curse-of-friday-the-13th-the-passover-01132017/#jp-carousel-10409].

Dr. J. Broekhuis - De tien plagen en Egypte

Dr. J. Broekhuis – De tien plagen en Egypte

Op het internet vond ik twee oude besprekingen van het boekje van Broekhuis.

Plagen over Egypte op historiciteit getoetst
Bespotting van heidense godenwereld

Drs. T. C. Guyt (Kampen). Gepubliceerd op: 8 september 1984 (‘Reformatorisch Dagblad’, p. 2)

De geschiedenis van de tien plagen, die over Egypte zijn gegaan, toen farao weigerde het volk Israël te laten wegtrekken zal onder de lezers van dit dagblad genoegzaam bekend zijn. Op school en zondagsschool zullen velen onder ons als kind deze geschiedenis gehoord hebben. Wanneer wij het boek Exodus lezen komen we onder de indruk van de wonderlijke wijze, waarop de Heere Zijn volk tenslotte na 10 plagen uit de hand van farao heeft bevrijd. Wat valt nu op grond van buiten Bijbelse bronnen over deze plagen te zeggen? Vullen zij de Bijbelse gegevens aan, corresponderen zij daarmee, of lijken zij daarmee juist in strijd te zijn? Op die vraag gaat dr. J. Broekhuis, Ned. Herv. predikant te Voorthuizen, in, in een boekje, dat niet lang geleden verscheen bij uitgeverij Kok te Kampen.

De eruditie en belezenheid, waarvan de auteur blijk geeft, dwingen respect af. Met grote kennis van zaken boort hij met name Egyptische bronnen aan, vergelijkt die met de Schrift gegevens, zoals die in het bijzonder in het boek Exodus tot ons komen en komt uiteindelijk tot de conclusie, dat zij een grote mate van overeenstemming vertonen.

Heket en Re

Zo zegt hij bijvoorbeeld naar aanleiding van de slavendienst, die aan Israël werd opgelegd: „De historische betrouwbaarheid van de Israëlieten, die niet alleen op het veld werkten (Ex. 14 : 1), maar ook zwoegden in Pithom en Raamses is bepaald geen misslag of anachronistische zonde te noemen”.
Uitermate interessant is de wijze, waarop de auteur de plagen plaatst tegen de achtergrond van de godsdienst van de Egyptenaren. Hij laat overduidelijk zien, dat zij niet alleen dienden om de Egyptenaren te kastijden zonder meer, maar dat deze onderdrukkers van het Verbondsvolk in hun godsdienst werden getroffen.
Zo blijkt de kikvors op kunstvoorstellingen vaak als attribuut van oosterse godheden voor te komen. Als voorbeeld noemt dr. Broekhuis Heket van Antinoöpolis, die in de gestalte van een kikvors werd vereerd.
De sprinkhanen, die in grote zwermen kwamen aanvliegen, onderschepten als een dichte wolk het zonlicht. Daardoor was deze plaag voor de Egyptenaren een godslastering ten aanzien van de verheven god Re. Zijn rechteroog immers werd als de zon en zijn linkeroog als de maan beschouwd.
Op een heldere wijze en bovendien uitvoerig gedocumenteerd wordt iedere plaag afzonderlijk behandeld. De auteur doet zich hier in eerste instantie kennen als Egyptoloog, die zijn vak grondig beheerst en zich strikt houdt aan de skopus [Gr. ‘het (in het oog gevatte) doel’] van zijn onderzoek, zoals hij die in het begin heeft geformuleerd (pag. 8). Dat betekent, dat de theologische relevantie van Schriftgedeelten, die op het onderwerp betrekking hebben, niet naar voren wordt gebracht.
Eén belangrijk bezwaar heeft het boekje bij het lezen opgeroepen. Het betreft de datering van de uittocht uit Egypte. De wijze, waarop de auteur in deze kwestie de archeologische gegevens aan de orde stelt en ze vervolgens met de Schrift gegevens vergelijkt, heeft ons niet bevredigd.

Twee perioden

Wat is het geval? In het algemeen worden door Egyptologen twee perioden genoemd, waarin de uittocht plaatsgehad zou kunnen hebben: de vijftiende eeuw voor Christus met als farao Amenophis II en de dertiende eeuw met als farao Ramses II.
Dr. Broekhuis kiest voor de tweede mogelijkheid, ook al drukt hij zich voorzichtig uit: „Een datering van de uittocht in de dertiende eeuw voor Christus lijkt het meest waarschijnlijke”, (pag. 32).

Nu wordt in 1 Kon. 6 gezegd, dat Salomo de tempel begon te bouwen in het vierde jaar van zijn regering, 480 jaar na de uittocht. Op grond van onderzoekingen en Schrift gegevens is bekend, dat Salomo in ± 960 zijn regering aanving. Tellen wij nu deze twee jaartallen bij elkaar op, dan komt de 15de eeuw in aanmerking als tijd voor de uittocht.

De auteur evenwel meent, dat het getal 480 in synchronistische zin moet worden opgevat. Dat betekent, dat de leeftijd van personen, die in dezelfde tijd hebben geleefd of gebeurtenissen, die in dezelfde tijd hebben plaats gevonden bij elkaar moeten worden opgeteld. Zodat het getal 480 in wezen een veel minder groot aantal jaren moet hebben omvat, bijvoorbeeld 300 jaren.
Dr. Broekhuis maakt dit duidelijk aan de hand van het boek Richteren, waarin naar voren komt, dat niet alle richters na elkaar, maar ook naast elkaar hun functie hebben vervuld.
Deze exegetische beslissing kunnen wij niet meemaken. Hoewel we ervan overtuigd zijn, dat niet alle getallen in de Bijbel even eenvoudig te verklaren zijn. Dat soms ook een symbolische opvatting niet geheel uitgesloten moet worden geacht, in aanmerking genomen het literaire genre van het betrokken Schriftgedeelte of Bijbelboek.

Puur historisch

We denken aan apocalyptische literatuur, zoals we die in het boek Daniël en in het laatste Bijbelboek Openbaring van Johannes aantreffen.
Toch menen we dat in een puur historisch Bijbelboek als Koningen de getallen niet in symbolische of synchronistische zin mogen worden opgevat. Het valt ook te betreuren, dat de auteur voor de beslissing, die hij neemt, geen zwaarwegende exegetische argumenten aanvoert.

We komen tot een afronding: Dr. Broekhuis heeft een doorwrochte studie geleverd, waarin vele nieuwe gezichtspunten te ontdekken zijn in de bekende geschiedenis van de tien plagen, die over Egypte gegaan zijn.

We hopen, dat hij ook in de toekomst de kennis, die hij in de loop der jaren heeft verworven, dienstbaar kan maken voor kerk en theologie.
Zijn benadering van bepaalde Schrift gegevens roept kritische vragen op. Niettemin: voor hen die archeologisch en theologische geïnteresseerd zijn aanbevolen.
[N.a.v. „De tien plagen en Egypte”, door dr. J. Broekhuis; Uitgeverij Kok, Kampen, 1984; 95 blz., prijs ƒ 13,95.]

Zie: https://www.digibron.nl/search/detail/012e998931633add1222cd0f/plagen-over-egypte-op-historiciteit-getoetst (tekst gecorrigeerd m.b.v. bijgaande fotografische afbeelding, met name de auteursnaam: niet Cuyl, maar Guyt!)

De tien plagen en Egypte

Door drs. G. Hagens jr. (‘Nederlands Dagblad’ dinsdag 27 augustus 1985, p. 2)

De vraag, of het verblijf van Israël in, en de uittocht uit Egypte, ook binnen Egypte zelf hun (aanwijsbare) sporen hebben nagelaten, heeft al velen bezig gehouden. In zijn boekje ‘De tien plagen en Egypte’ wil dr. J. Broekhuis, Ned. herv. predikant te Voorthuizen, deze vraag opnieuw onder ogen zien.

Om bij de beantwoording van deze vraag echter niet te vervallen in enormiteiten à la Velikovsky (wiens naam in dit boekje meer dan eens valt), is niet alleen een gedegen kennis van de Egyptische bronnen noodzakelijk, maar ook een scherp oog voor de eigen aard van de Egyptische geschiedschrijving. Op dit punt boezemt de schrijver zeker vertrouwen in.
Niet alleen schrijft hij gedocumenteerd, ook zijn bescheiden doelstelling („te bezien of de Bijbelteksten harmoniëren met de historische context van het oude Egypte”) lijkt ons, af gedacht van de formulering, juist.
De manier, waarop de schrijver zijn doelstelling uitwerkt, valt echter tegen. Eerst belicht hij de achtergrond van de intocht in Egypte. Hij vermeldt, dat het verschijnsel van Egypte binnendringende Aziaten, die kwamen delen in de welvaart, een aantal malen wordt aangetroffen in de Egyptische geschiedenis.
Daarbij duikt ook de naam ‘apiru’ op (verwant met ‘Hebreeën’), buitenlanders, die door de farao’s meer dan eens als dwangarbeiders werden gebruikt. In dit kader past dan volledig de bouw van Pithom en Raamses door de Israëlieten (Ex. 1:11). Dwangarbeid en uittocht wil de schrijver dan plaatsen in de tijd van farao Ramses II (13e eeuw).

Selectief

Deze benadering achten we op z’n minst eenzijdig. Vele van de door de schrijver naar voren gehaalde gegevens kunnen even goed pleiten voor een uittocht in de 15e eeuw. Dit ligt ook meer in de lijn van l Kon. 6:1 en van andere gegevens (bijv. uit de Amarna brieven).
De schrijver is hier te selectief; de geïnteresseerde lezer ontdekt in dit onderdeel trouwens ook niet veel nieuws.
Na vervolgens gesproken te hebben over de rol van de tovenaars en over de functie van ‘de stof’ en ‘de slang’ in Egypte, gaat de auteur over op de plagen.
Ook hier gaat het hem erom aan te tonen, dat de Bijbelse gegevens harmoniëren met die van het oude Egypte, zodat duidelijk wordt dat „we niet te maken hebben met een stuk mythische geschiedschrijving” (p. 62 [sic! Daar staat het merkwaardige woord ‘geschiedbeschrijving’]).
De schrijver haalt gegevens aan, die aan moeten geven, dat de plagen passen in lijn van de tijd, waarin de Bijbel hen plaatst. De geïnteresseerde Bijbel lezer, die een antwoord zoekt op de vraag naar de betekenis van de plagen binnen de Egyptische (religieuze) belevingswereld, krijgt echter nauwelijks antwoord.
Het boekje sluit af met een korte weerlegging van Velikovsky’s ideeën omtrent de plagen. De weerlegging is correct, maar erg beknopt, en heeft in het geheel van het boekje niet veel functie.
Kortom: een boekje met op zich een aantal interessante gegevens, dat echter de geïnteresseerde Bijbel lezer weinig verder brengt (http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010569679:mpeg21:pdf).

Lees het vervolg: Het Velikovsky Syndroom (19): Het rampschip Aarde

Meer informatie
https://robscholtemuseum.nl/?s=Velikovsky
https://robscholtemuseum.nl/?s=Immanuel+Velikovsky
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-velikovsky-syndroom-1-introductie/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-velikovsky-syndroom-2-werelden-in-botsing/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-velikovsky-syndroom-3-aarde-in-beroering/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-velikovsky-syndroom-4-eeuwen-in-chaos-eerste-akte/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-velikovsky-syndroom-5-eeuwen-in-chaos-tweede-akte/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-velikovsky-syndroom-6-eeuwen-in-chaos-ras-sjamra-ugarit/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-velikovsky-syndroom-7-eeuwen-in-chaos-el-amarna-de-stad-van-echnaton/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-velikovsky-syndroom-8-ten-besluite-van-de-eo-serie/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-velikovsky-syndroom-9-de-zeevolken/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-velikovsky-syndroom-10-ramses-ii-en-zijn-tijd/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-velikovsky-syndroom-11-wereldbeelden-in-botsing/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-velikovsky-syndroom-12-mijn-leven-met-velikovsky/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-velikovsky-syndroom-13-mozes
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-velikovsky-syndroom-14-de-papyrus-ipuwer/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-velikovsky-syndroom-15-de-mythe-van-het-einde-der-tijden/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-velikovsky-syndroom-16-en-de-tijd-schrijdt-langzaam-voort/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-velikovsky-syndroom-17-god-wikt-en-de-mens-beschikt-gevolgd-door-de-velikovskiaanse-revolutie/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-shasu-van-jahwe-nieuw-bewijs-voor-de-chronologie-van-velikovsky/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-velikovsky-de-khazaren-en-de-verdwenen-tien-stammen-van-israel/