Cor Hendriks – Heksen en het weer (6): IJsheksen en onweermakers in sagen

Grosius heeft in zijn ‘Magica’ het volgende verhaal van Luther opgenomen: Twee tovenaressen in een herberg zetten twee potten (‘Gelten’) vol water terzijde en overlegden tegen de avond of ze de koren of de wijn zouden vernietigen. De waard overhoorde hen en toen ze lagen te slapen goot hij het water over hen, waardoor ze meteen tot ijs werden en doodvroren.

Van deze sage zijn een vijftal versies te vinden in het onderzoek, dat Josef Müller rond 1920 verrichtte in het Zwitserse Uri en die hij in twee groepen deelt, al zijn de verschillen minimaal. In de versie van de 80-jarige Mevr. Wipfli-Herger komen twee Schattdorfer jongelingen ’s avonds laat naar huis, loeren bij een eenzaam huisje naar binnen, waar twee ‘Meitli’ in een potje roeren en zeggen het fruit te willen bevriezen. Ze zetten het potje buiten hun raam en als ze slapen, zet een van de jongens het potje weer binnen en de volgende ochtend zijn de twee heksen bevroren. In de tweede groep is sprake van één jongen, die bij drie meisjes is, die hij van hekserij verdenkt. Hij houdt zich slapend, geeft geen antwoord op hun vragen en hoort, dat ze de noten in de buurt door vorst willen verderven. Ze roeren in een glas water, zetten het buiten voor het raam en als ze slapen, zet de jongeling het in hun kamer en ’s morgens zijn ze alle drie bevroren. In een andere versie is het de knecht van drie oude vrijsters. In de versie van de 80-jarige Barbara Gisler en van de 75-jarige M.A. Schmid mag een jongen op een zekere avond niet bij zijn meisje langskomen, gaat toch, merkt een vreselijke kou bij het naderen van het huis, vindt voor het raam een potje (‘Häfelein’) met een zalf of vocht, zet het binnen en ’s morgens zijn moeder en dochter heks bevroren.

Ook in de Westalpen is het onweerverhaal bekend: Om de nonnen te laten opschieten haalde de ‘Kastenvögtin’ een met water gevuld kruikje en beval haar man daarvan druppelsgewijs in een potje te gieten, dat ze met een pollepel omroerde. Toen de eerste druppel water in de pot viel, steeg er een wolk uit op en er volgde zo’n sterke knal, dat de ‘Kastenvogt’ van schrik bijna de hele kruik uitgoot. Het gevolg was een plotseling onweer, dat de hele kloosterwei onder water zette…

In het onderzoek van Josef Müller zijn een achttal versies van het onweer-maken te vinden. De 60-jarige Johann Aschwanden uit Schattdorf vertelt over twee ‘B’hänki’ uit de Wyergasse, die, als iemand hen niet ter wille was, slechts een ‘Häfelein’ met water hoefden uit te gieten en meteen viel een regenbui; deden ze er ook nog bonen bij, dan viel hagel. De 45-jarige Andreas Fedier uit Maderanertal vertelt over een moeder met drie dochters op de Golzer, allemaal heksen, die bezoek krijgen van de ‘Pfarrer’, die niet gelooft, dat ze regen kunnen maken. De moeder neemt een ‘Häfeli’ met water en een paar bonen, roert en terwijl zij boven is, giet de Pfarrer de pot leeg en een vreselijk onweer met hagel barst los. De 91-jarige Mevr. Gerig-Münsch vertelt van een jongen, die naar een als heks bekend staande vrouw bij Silenen wordt gestuurd; net als de Pfarrer wordt de jongen alleen gelaten met een potje met water en wat bonen ernaast. Hij roert erin en het begint te regenen, maar van de bliksem schrikkend giet hij alles ineens om, waarop het vreselijk begint te hagelen. Rosina Lussmann uit Maderanertal vertelt over een te Schattdorf wonende van hekserij verdachte vrouw, die door een man ertoe wordt verlokt hagel te maken. Ze geeft hem een potje met water en een paar bonen en zegt hem eruit te druppelen, maar hij giet het in één keer leeg en een vreselijk onweer met hagel is het gevolg. De 80-jarige Karolina Tresch-Gisler vertelt over straatjongens, die een verdachte vrouw beloeren en haar in een potje zien roeren en even later regent het met bakken in Seedorf. De 75-jarige Karl Gisler uit Unterschächen vertelt over een geitenjongen uit Spiringen, die van een heks leert onweer te maken en in overmoed het hele potje met water en witte bonen ineens leeggiet, waarop een vreselijke hagelbui valt, die hem en zijn geiten wegspoelt. De 80-jarige Kath. Aschwanden vertelt over een Pfarrer, die van zijn huishoudster het advies krijgt zelf regen te maken en hem een potje met water en witte bonen geeft, dat hij moet roeren, maar zo, dat de bonen erin blijven. Hij doet dat en het motregent, maar als hij één boon eruitgiet, komt een stortbui, bij de tweede hagelt het en de meid waarschuwt, dat bij de derde boon alles wegspoelt en hij ontslaat de heks.

In een versie uit Birgisch, Oberwallis, verteld door de 58-jarige Moritz Margelisch uit Baltschieder, vrijt een jongen te Birgisch een meisje, waarvan gezegd wordt, dat het een heks is, wat hij niet wil geloven tot ze zegt het te zullen laten regenen. Ze geeft hem een ‘Melchter’ vol water, die hij uit het raam moet gieten, terwijl zij in de ‘Estrich’ (op zolder) donder maakt. Ze is net weg of het dondert vreselijk. Van schrik giet de jongeling de hele melkemmer leeg, waarop een vreselijke slagregen volgt. Nu weet hij dat ze een heks is. Friedrich Ranke heeft het verhaal van de jonge weerheks: een meisje van een jaar of tien nam een paal en roerde daarmee in de bron. De buurman vraagt haar wat ze doet en ze zegt: ‘Mijn moeder doet het ook; ze neemt een stok en roert ermee in de bron rond en rond, dan komt het onweer.’ Daarop werden moeder en kind verbrand. In Zweden wordt verteld, dat de dochter van de heks tijdens het spelen met andere kinderen, midden in de zomer een brok ijs liet verschijnen.

In een ander verhaal is een jonge boer getrouwd met een heks, maar wil van haar af en verlokt haar ertoe hem het heksen te leren en vraagt haar een onweer te maken en de bliksem te laten inslaan in een dorre boom aldaar. De vrouw maakt in de tuin met haar voet een kuiltje, laat erin haar water en loopt er murmelend omheen. Er stijgt een blauwe damp uit op en de lucht betrekt. De man vraagt of de bliksem al inslaat. Ze zegt hem te wachten en gaat door met het ritueel. Als het begint te stortregenen zegt ze: ‘Nu slaat hij in!’ De man grijpt een touw, dat hij tevoren heeft gewijd, en bindt haar aan de boom, en als de bliksem inslaat, verbrandt ze tot kool. In een sage uit de Allgäu is sprake van heksen, die rond een kokende ketel dansen, waaruit het onweer ontsnapt.

Ook in Engeland is het onweer maken bekend, zoals blijkt uit het verhaal van ‘De Onweerheks uit Ham’, rond 1900 door Osmund Pittman opgetekend in het Welford District: Mrs. Goddard uit Hoe Benham schuilde, naar haar zuster te Ham gaand, wegens onweer bij een oude vrouw. Deze stond in een pot op het vuur te roeren, ondertussen mompelend. Mrs. Goddard zat aan haar stoel vastgekleefd tot het onweer over was. Naderhand hoorde ze dat de vrouw een heks was.

Een vroeg voorbeeld van het regen maken betreft de bevrijding van Olten in 1383, toen deze stad belegerd werd door de troepen van Bern. De graaf van Kyburg schakelde een vrouw in om de grootste regen te maken, die ooit in het land gezien was. Na de belofte van de hertog, dat hij haar niet zou straffen, verrichtte ze haar toverij.

Nider schrijft (1437) in zijn ‘Formicarius’ (c. 5): Om een storm te verwekken vroeg Stadelein (Staedlin) eerst aan de Prins van alle Duivels om een executeur te benoemen, die ter plekke verscheen, daarna offerde hij een levende zwarte kip en wierp die de lucht in. De duivel ving hem en wierp een even zwarte wolk over de plek, die de tovenaar wilde schaden, tenzij God het hem zou verhinderen. In Lucerne (± 1480) verrichtte een heks een bepaald ritueel bij een vijver, waarna de hele dag een mist boven de vijver hing en daarna een grote storm losbrak. Een andere heks uit dezelfde stad (1486) werd verondersteld een hagelstorm te hebben opgewekt door een rite driemaal achtereen te hebben uitgevoerd: staande met haar rug naar een bron stak ze haar hand in het water en trok het water over haar hoofd. In Bern (1441) werden dezelfde resultaten gezegd te zijn verkregen door een ritueel met hooischoven, vogels en kikkers. Wanneer, aldus Kieckhefer, de verslagen spreken over het precieze karakter van de stortbuien, spreken zij vaker van hagelstormen dan van regens, onweer of sneeuw. De standaardmethode om deze magie af te weren was het luiden van de stadsklokken. De kroniekschrijver Cornelius Zantfliet meldt, dat in 1456 twee vrouwen werden verbrand te Keulen, de ene voor het doden van een man en de andere, omdat ze winden, hagel en stormen kon verwekken in het gezelschap van haar collega’s. Deze laatste was afkomstig uit Metz, waar ze eens een ongenadig onweer had opgewekt, dat alle oogstgewassen binnen twee mijl had vernietigd. De Keulenaren vroegen haar om een demonstratie en toen haar een kop water was gebracht, liet ze die zo hard ronddraaien, dat hij zelfs niet door het scherpste mes kon worden gesneden. Klaus Schröter bekende in 1467, dat hij op een warme zonnige dag tussen Biel en Selkingen (in de Goms) ‘auf den Rücken gelegt und sein eigenes Wasser bis zur Sonne gespritzt habe’. Daarop zou de hemel met zwarte nevels verduisterd zijn geraakt – dit geschiedde met medewerking van de Duivel, zoals Schröter meedeelde – en het zou zo hard geregend hebben, dat eenieder die zich buiten bevond naar huis naar binnen ijlde.

Geiler von Kaiserberg (1508) beschrijft een heks, die water over haar hoofd sproeit door middel van een in de stroom geworpen bezem om hagel te veroorzaken. Maar noch het sproeien van water noch de woorden die de heks spreekt veroorzaken de hagel, maar de duivel ziet en hoort de ‘tekens’ (‘zeichen’) en zorgt dat haar wens wordt vervuld. Uit de ‘Malleus Maleficarum’ van de heksenjagers Krämer en Sprenger uit 1487 is door Reginal Scot het verhaaltje overgenomen van een meisje, dat haar vader hoort klagen over het gebrek aan regen en hem zegt regen en hagel te kunnen maken, wat ze van haar moeder had geleerd: ‘hir mother committed hir to a maister, who would at anie time doo anie thing for hir.’ Hij vroeg haar regen te maken op zijn veld alleen. En ze ging naar de rivier en gooide water op in haar meesters naam en maakte weldra regen. En op verzoek van haar vader maakte ze hagel op iemand anders veld. Daarop gaf hij zijn vrouw aan en zorgde ervoor dat ze werd verbrand en het kind liet hij opnieuw dopen. Scot drijft de spot met het geloof, ‘that the elements are obedient to witches, and at their commandement; or that they may at their pleasure send raine, haile, tempests, thunder, lightening; when she being but an old doting woman, casteth a flint stone ouer hir left shoulder, towards the west, or hurleth a little sea sand vp into the element, or wetteth a broome sprig in water, and sprinkleth the same in the aire; or diggeth a pit in the earth, and putting water therein, stirreth it about with hir finger; or boileth hogs bristles; or laieth sticks acrosse vpon a banke, where neuer a drop of water is; or burieth sage till it be rotten; all which things are confessed by witches, and affirmed by writers to be the meanes that witches vse to mooue extraordinarie tempests and raine.’ Wier noemt dezelfde methodes: ‘Het gooien van vuurstenen achter zich richting het westen, of wat zand in de lucht gooien, of een rivier slaan met een bezem, en zo het nat richting hemel te sprenkelen, het roeren van urine of water met hun vinger in een gat in de grond, of het koken van zwijneborstels in een pot.’ Dit is te zien bij het proces tegen de vroedvrouw Margerat Clarke in Aberdeen in 1597: ‘Vpone Newris day, thow was att the loche syid besyid Boigloche, and thair thow pudlit be ane lang speace, thy selff alane, in ane deip holl amongis the watter, castand watter, erd and stone oure thi schowlderis, and thair was besyid the thy maister the Deuill, quhome thow seuis, in the licknes of ane hen flichtering, with quhome thow was thane consultand, and quhais directiounis than thow was taikand.’ [Op nieuwjaarsdag was gij bij de waterkant bij Boigloche, en daar roerde gij voor een lange tijd, gij zelf alleen, in een diep gat tussen het water, werpend water, aarde en stenen over uw schouders, en daar was naast u uw meester de Duivel, die gij zag, in de gedaante van een flikkerende hen (?), met wie gij toen in overleg was en wiens aanwijzingen gij toen opvolgde.]

Dit watersprinkelen zien we ook in een ander verhaal uit de ‘Malleus’: Een oude heks te Baldsheit in het diocees Constance was zo geërgerd over haar buren vanwege het niet uitnodigen van haar bij een huwelijk, dat ze de duivel vroeg een hagelstorm te brengen op het hoogtepunt van de viering. De duivel nam haar gewillig door de lucht naar een nabij gelegen berg, zodat ze haar doel zou kunnen bereiken. Daar zagen enige herders haar een kuiltje maken, erin pissen, en toen ze klaar was, met haar vinger erin roeren. Toen nam de duivel het allemaal op de lucht in en goot hagel uit op de huwelijksgasten, toen ze aan het dansen waren. De getuigenis van de herders en de verdenkingen van de gasten waren voldoende om de oude vrouw te vervolgen en haar te veroordelen tot de vuurdood.
Dit urineren in een gat op het veld of in de afdruk van een ossenpoot en het net zolang roeren erin tot rook opstijgt en daaruit een hagelende wolk ontstaat, wordt in veel Kroatische sagen verteld. Ook is in de sagen sprake van heksen en zelfs geestelijken, die wisten hoe men hagel in huis maakt of ze lieten hem door het raam naar buiten over de hele omgeving of alleen over het bezit van diegene vallen, op wie ze zich wilden wreken. Volgens de overlevering maakten de heksen de hagel door op twee bergen te klimmen, op ieder met een stroom, terwijl het daartussen hagelde. Deze burleske voorstelling heeft volgens Bošković-Stulli zijn oorsprong in de traditie van reuzengeschiedenissen. Als men op de heksen in de wolken schiet, kan men ze verwonden of doden. Een herder schoot tijdens een hagelbui op een adelaar, die voor de wolken vloog, en de volgende dag was in het dorp een oude vrouw gestorven, die aan het lichaam verwond was. Een zeekapitein schiet op stormwolken en op hetzelfde moment sterft thuis zijn vrouw. Tijdens een storm werpt een man zijn mes in de wolken en na een tijdje komt hij bij een aan één oog blinde onbekende en ziet bij hem zijn mes. (Zie: ‘Het mes in de wervelwind’)

Bošković-Stulli maakt ook melding van een ander geloof, n.l. dat de heksen onderling strijden, meestal in de wolken. Dezelfde heksen (mannelijk en vrouwelijk), die op de wijntuinen en het graan de hagel neerlaten, vliegen voor de storm in ravengedaante en beginnen een strijd in de lucht, ‘omdat de enen hun dorp beschermden en de anderen het wilden verpletteren.’ Bij hun bijeenkomst ‘dansten de heksen in reien en beraadslaagden welke plaats ze met de hagel schade zouden toevoegen. Vaak vochten ze daarbij onderling. De winnaressen wilden hun dorp niet prijsgeven, maar vielen het veroverde aan.’ Twee višćuni (‘Hexer’) van het eiland Brač en van het eiland Hvar streden voor een grote storm in de gedaante van een zwarte en een witte os en ‘toen de een de ander overwon, toen hagelde het bij de overwonnene.’ Deze dingen vermeldt Schott voor Roemenië bij de ‘vîlvă’: Ieder land, of zoals de Walach het uitdrukt, iedere keizer, iedere koning, is een vîlvă toegewezen. De ruimten van de hogere lucht zijn onder hen verdeeld en ze gaan nu eens vriendelijk met elkaar om, dan weer treffen ze elkaar vijandig en bestrijden elkaar net zo lang tot de een of de ander wijkt. Naar gelang de een of de ander wint, pakt het uit of een land zegenrijk weer toekomt of dat het door verwoestende plensbuien bezocht wordt.

In Slovenië zijn de heksenprocessen onderzocht door Vincenc Rajšp. De grondslag voor deze processen is steeds schadetover: het veroorzaken van hagel, vooral in de wijnbergen, van onweer, vorst, van schade aan vee en mensen, misoogsten van graan. Bij het hagelkoken werd vaak de beschuldiging geuit, dat daarvoor ‘quatemberas’ werd gebruikt (een teken van geloofsafval). Het geloof aan de schadelijkheid van de heksen en heksenmeesters was zeer levendig. In het jaar 1635 verbrandden de boeren in de omgeving van Zavrč en Veržej in de Steiermark zelf drie vrouwen, die beschuldigd werden van het hagelkoken. Bij een proces in 1733 voor het gerecht van Ortnek was sprake van zware verwoestingen door hagelslag enige jaren tevoren, waarvan een vrouw en haar dochter werden beschuldigd. Ze moesten door de overheid worden opgesloten om hen tegen de volkswoede te beschermen.

Bylina deelt een Poolse toverformule tegen hagel en storm mee, die traditioneel begint met het aanroepen van God, de Moeder Gods en alle heiligen, en dan vervolgt: ‘dat hij gaat in de verlaten wouden, de verlaten bergen, de verlaten gebieden, waar hij niemand zal schaden,’ om te eindigen met een zegen in de naam van de heilige Drieëenheid. Dit lijkt erg op de formule tegen de Maar (nachtmerrie).

In Noorse bronnen wordt gesproken van ‘sejd’ (tover) en een beschrijving ervan uit oudere leerboeken over de (noord-) Germaanse mythologie wordt door Peuckert weergegeven: De ‘sejd’ wordt ’s nachts bedreven; de tovenaar zit op een stoel (‘sejdhjallr’), gebruikt bijzondere liederen en formules, en men bedreef de ‘sejd’ voor het opwekken van storm en onweer en ter stilling, waarbij de tovenaar in walvisgedaante of op een walvis rijdend midden in de golven, het bedreigde schip omcirkelend, kon verschijnen, om nacht en nevel op de vijanden te werpen, om vijanden te doden, om ergens schade te bedrijven, om iemand tegen ijzer vast te maken, om de toekomst uit te vissen.

Een uitgebreidere versie, voorzien van voetnoten, is te vinden in de bijgevoegde PDF.

PDF:
IJsheksen