Cor Hendriks – God en de Engelen

In het Joods christelijke systeem staat God in de vergadering van de goden; hij houdt zijn gericht te midden van goden; God staat in de vergadering van de machthebbers. Rechter is Hij te midden van de rechters. Met die machthebbers zijn geen aardse vorsten bedoeld, maar de engelvorsten van de volkeren in den hoge. De Septuagint vertaalt de “goden” (elohim) in Psalm 8:6, 97:7 en 138:1 met “engelen”. Die “engelen”, de “raad van de heiligen”, werd door de Here God gekend bij zijn voornemen om mensen te scheppen. Naast deze “engelen” zijn er de hemelse heerscharen, waarmee de grote massa sterren bedoeld is, zoals Boon min of meer aangeeft: Uit de verwisseling in Tenach tussen engelenheer en het (vaste) gesternte kunnen we opmaken, dat een samenhang tussen het firmament en de engelen (dat wil zeggen de planeetgoden) wordt verondersteld. Echter, de vermeende onzichtbare bestierders van zichtbare hemellichten zijn niet hetgeen, waarvoor ze in de astrologie der volkeren worden gehouden: beschikkers van het leven van de mensen op aarde en dus goddelijke, te aanbidden machten. Ze zijn ook schepselen Gods [Boon, 19f].

Voor de monotheïst klinkt dit misschien allemaal prima, maar voor de polytheïst, die de ene God, verborgen achter het Universum, niet ontwaart (want Hij is nu eenmaal verborgen), zijn er alleen Zijn verschijnselen en de eerste onder hen zijn de “eerst geschapenen”: “Op de eerste dag schiep de Heer samen met de hemelen, de aarde en de wateren, ook alle geesten, die  Hem dienden.” (Jub. 2:2-3)

In de Bijbel zijn er verschillende uitdrukkingen, die we onder het begrip “engel” kunnen vatten, waarmee ik eigenlijk “Aartsengel” bedoel, dus de Oude Engelen, de “eerst geschapenen”. Zij vormen tezamen een Gemeente of Raad van heiligen (qehal qedosjim of sod qedosjim), maar zijn een onderdeel (en aanvoerders) van het Heirleger Gods (machaneh Elohim), van de hemelse legerschare. Hoe verheven de engelen ook mogen zijn, ze staan onder Gods gericht (Job 21:22). Tot zijn dienst heeft Hij hen, de “Krachtigen”, geschapen, als uitvoerders van zijn wil. “Boden van de dienst [Gods]” worden in de Talmoed en midrasj doorgaans de engelen genoemd. Boon merkt op, dat men in het godsdiensthistorisch onderzoek van mening is, dat deze “heiligen”, de “engelen”, de Kanaänitische goden bende van weleer zijn, maar nu onderworpen aan een andere oppergod. […] Boon wijst de identificatie van Jahweh met Baal af, maar de zaak ligt reuze subtiel: de engelen namelijk, de eerder genoemde heiligen, de goden van de andere volkeren dus, zijn volgens Boon geen (af)goden van huis uit, maar door God geschapen als verkondigers van zijn Heerlijkheid. De benej ‘Elohim (zonen Gods) worden weergegeven als “de engelen, zonen des hemels” of als “de Wachters, zonen des hemels [Boon, p. 18 20].

Cherubim or Seraphim, Chapelle des larmes, Mont Sainte Odile, Alsace (foto Wikimedia)

Cherubim or Seraphim, Chapelle des Larmes, Mont Sainte Odile, Alsace (foto Wikimedia)

Deze Wachters zijn een zevental aartsengelen, de voornaamste onder al Gods hemelse dienaren. “En dit zijn de namen van de heilige engelen, die de wacht houden: Uriël, Rafaël, Raquël, Michaël, Saraqaël, Gabriël en Remiël.” (1 Hen. 20:1 8) Zij zijn bekend als “de zeven heiligen,” “de zeven engelen, die in en uit gaan bij Gods heerlijkheid.” De innigheid waarmee de engelen met de Here God verbonden zijn, valt af te lezen uit hun namen. Want in die namen is de Naam Gods (El) opgenomen (dit is overdreven, vergelijk Israël, Ezechiël: persoonsnamen zijn vrijwel altijd opgebouwd uit godennamen [theofoor]). In het Aristoteliaanse stelsel is het heelal (de kosmos) opgebouwd uit een aantal concentrische cirkels. Achtereenvolgens worden onderscheiden: de sferen van de vaste sterren, Saturnus, Jupiter, Mars, Mercurius, Venus, Maan en Zon. Door Aristoteles worden ze de intelligentes genoemd. Boven hen bevindt zich God, de eerste onbewogen Beweger. Door Arabische filosofen zijn deze intelligentes, de zielen der sferen, gelijkgesteld aan de engelen in Gods nabijheid, de cherubs of aartsengelen (Al-Farabi en Ibn Sina). Ook een groot aantal Joodse denkers heeft deze gelijkstelling overgenomen. [Boon, p. 24, 39, 46.]

In de numerologie is de zeven het heiligste van alle getallen en wel om diverse redenen:

het relateert aan het mysterie van de manifestatie van God, het mysterie van de Schepping
het beheerst het even goddelijke wordingsproces
het is het getal van de perfectie

Volgens Curtiss hebben alle oude mysterie leren gemeen, dat de Godheid het geopenbaarde universum voortbracht door een God met een zevenvoudig aspect, de Elohim, de Zonen Gods, waar we het eerder over hadden. De Elohim zijn de geestelijke voortbrengers van de zeven grote Scheppende Stralen of Hiërarchieën, die het geopenbaarde aspect van de Godheid vertegenwoordigen en die geconcentreerd of belichaamd zijn in de Heersers of Goden van de zeven heilige planeten. Het was deze zevenvoudige manifestatie van de ene God, die zei: “Er zij licht” en het witte Licht, opgebouwd uit de zeven kleurstralen, bracht de aarde en het universum in openbaring. [Curtiss I, p. 218f.]

Behalve “de zonen van God” worden ze in de Bijbel genoemd: de zeven geesten van God; de zeven engelen, die voor God staan; de zeven geesten, die voor zijn troon staan; de zeven geesten van God, uitgezonden over de hele aarde; de engelen van de zeven kerken, enzovoort.

We komen de zeven in Egypte tegen, evenals in de Babylonische scheppingsmythe, als de zeven broers, die de zeven koningen werden, net als de zeven koningen in het Boek der Openbaring; en de zeven niet gevoelige Krachten, die de zeven rebel engelen werden, die oorlog in de hemel maakten, en de zeven Kronidae, beschreven als de zeven Wachters, van wie  scheppingswerk identiek is met dat van de Elohim [Curtiss I, p. 221].

Naast de zeven kleuren zijn er de zeven tonen, weer corresponderend met de zeven klinkers in het Woord [Logos, Verbum], waarmee de wereld geschapen werd, de zeven snaren op de Indiase vina, de lier van Orpheus en van Apollo [Curtiss I, p. 232]. Volgens de Grieken symboliseren hun zeven klinkers (AEEIIOUOE) de zeven hemelen en planeten, waarvan de harmonie het universum in stand houdt. Toen Jezus het had over van alpha tot omega, bedoelde hij deze zeven planeten en geeft hij te kennen de logos, het zeven letterige woord te zijn.

Volgens Blavatsky kenden ook de Feniciërs een Opperste God, wiens geheime naam IAO was. Ze citeert Först: “De zeer oude naam van God Yaho, in het Grieks IAO, schijnt, zijn afleiding daargelaten, een oude mystieke naam van de Opperste godheid van de Semieten geweest te zijn. In een oude godsdienst van de Chaldeeën, waarvan de overblijfselen onder de Neo Platonisten te vinden zijn, werd de hoogste godheid tronend boven de zeven hemelen en het geestelijke beginsel des Lichts vertegenwoordigend (…) IAO genoemd, die evenals de Hebreeuwse Yaho geheimzinnig en onnoembaar was en zijn naam aan de ingewijden werd meegedeeld” [Blavatsky II, p. 476].

Mozes ontving van Jahweh de tien geboden op de berg Sinaï, aan de voet waarvan de Israëlieten, na de uittocht uit Egypte en de tocht door de Rode Zee, zich gelegerd hadden. Aldaar verscheen hen Yaho: “En het geschiedde op de derde dag, toen het morgen werd, dat er donderslagen en bliksemstralen en een zware wolk op de berg waren en zeer sterk bazuingeschal [tuba terribilis], zodat al het volk, dat in de legerplaats was, beefde. Toen leidde Mozes het volk uit de legerplaats God tegemoet en zij stelden zich op onder aan de berg. En de berg Sinaï stond geheel in rook, omdat Yaho daarop neerdaalde in vuur; de rook daarvan steeg op als de rook van een oven en de gehele berg beefde zeer sterk.” (Exodus 19:16vv) Dan worden de tien geboden gegeven. “En het gehele volk was getuige van de donderslagen, de bliksemstralen, het geluid van de bazuin en de rokende berg. Toen het volk dat zag, beefde het en bleef verre staan, maar Mozes naderde tot de donkerheid, waarin God was.” (Exodus 20:18 21) De verschijning van de heerlijkheid van Yaho was als een verterend vuur op de top van de berg ten aanschouwen van de Israëlieten. Mozes ging de wolk in en besteeg de berg. En hij bleef op de berg 40 dagen en 40 nachten. (Exodus 24:17 18) En Yaho gaf Mozes, toen Hij geëindigd had met hem te spreken op de berg Sinaï, de twee Tafelen van de Getuigenis, tafelen van steen, beschreven door de vinger van God (Exodus 31). Hierop stonden al de woorden [10: deka logos], die Yaho op de berg tot het volk gesproken had uit het midden van het vuur, op de dag van de samenkomst. (Deuteromium, 9:10) We zien dus de bazuin, de tuba terribilis, verbonden met de naam Yaho en de uitgesproken woorden van de tien geboden.

Mozes en de koperen slang (foto stichtingpardes)

Mozes en de koperen slang (foto stichtingpardes)

Bekijken we de slang van Mozes. In Numeri 21:6 wordt gesproken over “vurige” slangen, die door Yaho worden gezonden en die veel Israëlieten doden. Datzelfde woord “vurig” [NRSV: giftig] wordt in 21:8 gebruikt als aanduiding voor de slang, die op de paal moet worden gezet. In 21:9 lezen we, dat Mozes een “bronzen” slang maakt en op een stok steekt als een banier. Het gebruikte woord is seraf (meervoud serafim), wat wij kennen als serafijn of engel. Merkwaardigerwijs is Boon deze vermelding ontgaan. Hij is van mening, dat het visioen in Jesaja 6 de enige plaats in Tenach is, waar serafs vermeld worden. Volgens Auerbach zijn de serafs naar de voorstelling van Jesaja 6:2 gevleugelde mengwezens van half goddelijk karakter, die naar het geloof der latere schrijvers en waarschijnlijk ook der ouden behoren tot het gevolg van God als zijn dienaren. Om hen af te weren werd de slangenstaf opgericht. Als seraf wordt in Numeri 2:8 dit symbool zelf betiteld. Het is dus een half goddelijk wezen, dat op zichzelf reeds verering toekomt [Cor Hendriks: oproept]. Dit komt overeen met wat we eerder zagen, dat de serafs en cherubs tot de rang der aartsengelen behoren, dat wil zeggen daarmee identiek zijn. Boon zegt zelfs: Met cherubs, ofannim en chajjoth, met tronen en heerschappijen, overheden en machten, behoren de serafs tot de engelen van de hoogste rang: de aartsengelen in de zevende hemel. Zij zijn de heiligen in den hoge, de hemelse legerschare (1 Hen., 61:10).” We constateerden, dat deze serafs, cherubs, et cetera de zonen van God werden genoemd, de Elohim, en gelijk te stellen waren aan Aristoteles’ Intelligentes en de goden van de volkeren, en we zagen ook, dat met deze “goden” de planeten zijn bedoeld, die naar de mening der Ouden allerlei vormen konden aannemen aan het firmament. Nu merkt Auerbach op over die “staak”, waarop die “slang” wordt gestoken, dat dit niet zo maar het woord voor staf is, maar veel meer met “banierstaf” is verbonden en dat een dergelijke banierstaf vermeld wordt aan het eind van het verhaal over de strijd tegen Amalek. Hier is hij zelfs een heilig ding, waarbij gezworen wordt en wordt hij letterlijk “Banierstaf van Jahweh” genoemd [Boon, p. 22f; Auerbach, p. 153]. En dat niet alleen: hij wordt ook “de Hand op de Troon van Yaho” genoemd (Exodus 17:16).

Seraphim surround the divine throne in this illustration from the Petites Heures de Jean de Berry, a 14th-century illuminated manuscript (foto Wikipedia)

Seraphim surround the divine throne in this illustration from the Petites Heures de Jean de Berry, a 14th century illuminated manuscript (foto Wikipedia)

Het idee van God op een rijdier, Shiva op de Darma Stier, is zeer verspreid. Meestal zijn het paarden: Odin op Sleipnir, maar ook olifanten, vogels, et cetera, komen voor. Ook in de bijbel vinden we deze gedachte. Boon merkt op ten aanzien van de troon (= de cherub):
Een vergelijking van de cherub in deze functie [als troon!] met een rijdier ligt voor de hand. In de beide volgende midrasjim wordt die vergelijking plastisch uitgebeeld. Toen Farao zich opmaakte om de kinderen Israëls te achtervolgen tot in de Rietzee, beval hij: “Geef me een hengst om daarop te rijden!” En wat deed toen de Geheiligde, gezegend zij Hij? Het visioen van een hengst met Hemzelf als ruiter deed Hij voor Farao’s ogen opdoemen, zoals gezegd is: “(…) Gij reed op uw hengsten (…) met uw hengsten betrad Gij de zee (…)” (Habakuk, 3:8, p. 15) Toen Farao in de gaten kreeg, dat hij tegenover zijn tegenstander het onderspit zou delven, probeerde hij het nogmaals: “Geef me een merrie, die zich in het strijdgewoel goed kan weren!” Daarop sprak God: “Ik zal nu het visioen van een merrie met Mijzelf als berijder Farao voor ogen stellen,” zoals gezegd is: “(…) mijn merrie te midden van Farao’s strijdwagens (…)” (Hooglied, 1:9).
De tweede midrasj is een variant van de eerste: toen Farao zich naar de Riet zee begaf, bereed hij een hengst. Aan Farao openbaarde zich de Heilige, gezegend zij Hij, als rijdende op een merrie, zoals gezegd is: “(…) (op) mijn merrie te midden van Farao’s strijdwagens (…)” (Hooglied, 1:9). Maar reed Hij niet veeleer op een cherub? zoals gezegd is: “(…) en Hij reed op een cherub (…)” (Psalm 18:11). Aan Farao’s hengsten deed de cherub zich voor als een merrie. En zo stortten zij zich in zee, haar achterna ijlend [Boon, p. 22].

Christ in Paradise surrounded by two Seraphim & two Cherubim, Baptistery, Florence (foto Marie-Lan Nguyen|Wikimedia)

Christ in Paradise surrounded by two Seraphim & two Cherubim Baptistery, Florence (foto Marie-Lan Nguyen/Wikimedia)

Engelen doen zich voor als beschermers van mensen, als hun schutspatronen. Nogmaals worden we herinnerd aan de samenhang tussen engelen en hemellichamen. In samenhang met de constellatie, waaronder een mensenkind geboren wordt, krijgt die namelijk zijn beschermengel toebedeeld, zijn mazzal [vergelijk mazzel = geluk], dat wil zeggen de engel van zijn levenslot. Overigens wordt een determinerende invloed van de sterren op leven en lot van het volk Israël sterk in twijfel getrokken. Boon haalt een legende aan over Abraham, die meende, dat op grond van zijn sterrenbeeld hem geen zoon beschoren was. De Here God sprak tot hem: “Laat toch die mening varen, die je door je sterrenwichelarij hebt gevormd (…). Abram zal geen zoon hebben, maar Abraham wel en Sarai zal niet baren, maar Sara wel! Ik zal jullie een andere naam geven en daardoor zal tevens de toekomst, die je volgens de sterren verwacht, veranderd worden.” God zei tot Abraham: “Je bent een profeet en niet een sterrenwichelaar!” In de dagen van Jeremia wilden de kinderen Israëls zich bezig houden met de sterrenwichelarij. Maar de Heilige, gezegend zij Hij, stond het hen niet toe. Derhalve staat geschreven: “zo zegt de Heer: Leert de weg van de volkeren niet en ontzet u niet over de tekenen van de hemel, omdat de volkeren daarover ontzet zijn.” (Jeremia, 10:2) [Boon, 26f].

Deze laatste opmerking is bijzonder illustratief. De “tekenen aan de hemel” zijn de goden, want Jeremia vervolgt: “Als een stuk hout heeft men het uit het woud gehakt, met zilver en goud siert men het op, met spijkers en hamers maakt men het vast, zodat het niet waggelt. Als een vogelverschrikker in een komkommerveld zijn zij, zij spreken niet, zij moeten beslist gedragen worden… Vreest voor hen niet, want zij doen geen kwaad, maar ook goed doen is er bij hen niet bij” (Jeremia 10:3 5). Tegenover die goden van mensenhanden, die de planeetkrachten voorstellen, stelt Jeremia de waarachtige God, de levende God en een eeuwige Koning, voor wiens toorn de aarde beeft en wiens gramschap de volken niet kunnen verdragen. Tegenover de goden, die vergaan van de aarde (de beelden) en van onder de hemel (de planeten) (Jeremia 10:11), stelt hij de Ongeschapen Schepper, die de aarde maakt door zijn Kracht, de wereld toebereid heeft door zijn Wijsheid en de hemel uitbreidt door zijn Verstand (I-AO). Als Hij zijn stem laat horen (Yahoo), is er een geruis van water aan de hemel en doet Hij dampen opstijgen aan het einde van de aarde; bliksems maakt Hij bij de regen en wind doet Hij voortkomen uit zijn voorraadkamers. Verstomd staat iedere mens zonder Kennis; beschaamd staat iedere goudsmid om het beeld, want leugen is zijn gietsel en er is geen Geest in hen; nietigheid zijn zij, een bespottelijk maaksel; als aan hen bezoeking wordt gedaan, gaan zij teniet (Jeremia 10:12 15).

Deze uitlatingen van Jeremia doen mij sterk twijfelen aan het idee van Boon, dat ieder mensenkind zijn of haar mazzal heeft en dat ook volkeren een schutspatroon hebben, sar genaamd, een term, die herinnert aan de zeven sarim van Perzië en Medië (Ester, 1:14), vorsten, die in naam van de monarch het bewind voeren over de verschillende rijksprovincies [Boon, p. 28]. Want de zeven kennen we al onder de ene koning (monos arch) en de Sar zal wel weinig verschillen van de Tar of de Lar of de Arch (Aarts). Het is dus logisch, dat de engelvorsten der volkeren met de engelen op de hemelladder in Jacobs visioen worden vereenzelvigd: zij zijn de zeven planeettonen op de hemelse toonladder. Boon merkt op: wat zich afspeelt in de hemelse gewesten, wordt geacht gevolgen te hebben voor het gebeuren op aarde [zo boven, zo beneden]. Overwinning of nederlaag in de oorlog tussen de aardse machten wordt bepaald door de uitslag van de strijd tussen de schutsengelen in den hoge. Eerst aan de engelvorst en dan aan zijn trawanten zal God zijn gericht voltrekken, alvorens Hij daarmee de Egyptenaren zal treffen. In de nacht van Pesach zal de Heer “gerichten oefenen aan al de afgoden van de Egyptenaren”. De uiterlijke kant van het oordeel bestaat uit de vernietiging van hun beelden: de gegoten beelden smelten, de beelden van steen en klei breken in stukken en houten beelden verbranden en de vereerde dieren worden gedood. Maar het eigenlijke gericht over de afgoden speelt zich af in “het onzichtbare” (de hemel) als een bovenaardse strijd. We zagen, dat we dit bovenaards letterlijk moeten opvatten als ‘boven de aarde’, in tegenstelling tot erop (de mensen) of eronder (Sheol, Hades, hel). ‘Boven de aarde’, in of aan de hemel bevinden zich de zeven Sarim, die in naam van de Onzichtbare de wereld besturen (basis voor de astrologie). Op de aarde bevinden wij ons als deel van de wereld. Onder de aarde zijn de spookgestalten, de schimmen, de duistere kinderen van Nyx, de monsters uit de diepte, de “dampen, die opstijgen aan het einde der aarde” (Jeremia 10:13). Het gericht aan de oude goden is het opstijgen van de zwarte vogel Nyx, het aanzwellen van de slang, de wolf, et cetera, die zon, maan en planeten “opslokt”, om vervolgens gedood te worden door de Gezondene, waarop zon, maan en planeten weer terugkeren (herboren worden, eventueel in een nieuwe volgorde, een nieuwe kosmos) en een nieuwe wereldcyclus begint. Na het goddelijk gericht over de “heerscharen van de hoogte in den hoge” (de komst van Nyx) volgt (in Jesaja 24:!) het oordeel over de “koningen van de aarde op aarde”: op deze wijze staat de heerschappij van de aardse vorsten in relatie met die van de hemelse engelvorsten [Boon, p. 28f]. Het goddelijk gericht werd voltrokken door de zogenaamde verderfengel. Uiteraard slaat hij niet eigenmachtig toe, want als gehoorzame dienaren handelen de engelen slechts op Gods bevel. Toch lijkt het soms wel of zij door de Here God in toom moeten worden gehouden [Boon, p. 30].

Aan het eind van de kroningsceremonie vraagt de nieuwbakken Mesopotamische koning:

Moge Enki, Ninki, Enul, Ninul en al degenen van de Anunnaki,
die de lotbepalende heren zijn,
(evenals) de geesten van Nippur, (en) de genii van Ekur,
onder de grote goden
spreken betreffende het lot, dat zij hebben bepaald,
hun onwankelbare ‘Laat het zijn.”
[Frankfort, p. 209f.]

De toevoegingen tussen haakjes (van Jacobsen) wekken de indruk, dat van allerlei verschillende wezens sprake is, maar het moge duidelijk zijn, dat de lot bepalende heren de zeven Sarim zijn en de Anunnaki de hemelse heerschare (alle sterren). Van deze zeven zijn de genoemde vier de belangrijkste en te vergelijken met Isis Osiris + Seth Nephtys. Ze zijn de genii onder de grote goden (de zeven). Al vaker zagen we, dat van die zeven er vier worden beschouwd als groot, en daarna weer twee als een paar apart. Zo ook merkt Boon op, dat de aartsengelen met hun zevenen of wat vaker voorkomt als een viertal in de hemelse hiërarchie de hoogste orde vertegenwoordigen. Van dit viertal worden nogal eens Michael en Gabriël apart vermeld, als een onafscheidelijk paar. Telkens worden hun namen in één adem genoemd. Ze hebben veel met elkaar gemeen, zoals de Naam Gods op hun hart gegraveerd. Beiden zijn Gods Hoogste Gezanten en worden vereenzelvigd met de “bode van de Heer”. Ze geven in hun functie als boodschapper tekst en uitleg van Gods heilbedoelingen en zijn Oversten van engelscharen.

Er is echter een verschil van orde tussen de twee: Michael gaat steevast voorop. Ontegenzeglijk is hij de meerdere van Gabriël. Hij is de Bewaarder van de heerlijkheid van het toekomende Godsrijk, van de sleutels van het koninkrijk der hemelen. Hij is de Overste der engelen en zijn titels zijn: OPPERBEVELHEBBER DER HEMELSE STRIJDKRACHTEN, VORST DER WIJSHEID, VORST DER WERELD en zijn namen zijn de “Barmhartige”, “Lankmoedige”, “Bedwinger van de Chaos”, “Behoeder”, “Pleitbezorger” van het volk Israël [Boon p. 31f].

Metatron (foto Pinterest)

Metatron (foto Pinterest)

Het Metatron probleem, waarover velen zich het hoofd hebben gebroken, weet Boon kundig op te lossen. Metatron is een andere naam voor Michael, een naam, die opduikt in de voorbereidingsperiode van de Talmoed en waarvan de betekenis nooit bevredigend is opgehelderd. “(…) want mijn Naam is in hem” (Exodus, 23:11). Dit slaat op Metatron. Immers zijn naam heeft dezelfde numerieke waarde (314) als de Godsnaam Sjaddaj (Almachtige). Metatron wordt dus vereenzelvigd met de engel, die het volk Israël als gids zal voorgaan (Exodus 23:20 22). De oplossing van het probleem is heel eenvoudig: in eerste instantie heette de God van Mozes: Yaho, zoals hij zich openbaarde op de berg. Dit was de Naam, het scheppende Woord. Dit woord kwam van de troon in den hoge: Metatron, die vanwege zijn zittende houding ook de Grote Schrijver wordt genoemd en wel gezien wordt als de Hemelse Boekhouder [de Sterke Engel bij de zesdee bazuin (Openbaringen 10:1): hij had in zijn rechterhand een geopend boekje en hij zette zijn rechtervoet op de zee en de linker op de aarde (Tarotkaart 14: Gematigdheid) en riep met luide stem, zoals een leeuw brult, en toen hij riep, lieten de zeven donderslagen hun stem horen (de zeven klinkers, de zeven tonen van de planeten toonladder)]. Evenals Michael wordt Metatron “Vorst der Wereld” genoemd en is hij de bode Gods, die voor het leger van Israël uitgaat als een vuur en wolk kolom en wordt als zodanig gezien als gids, leraar, verklaarder van heilsgeheimen. De tweede engel is Gabriël, eveneens overste van de engelen en vorst van legerscharen. Hij was de vierde “man” in de brandende oven (Daniël, 3:25). Vol ontzetting herkende Nebuchadnezar de engel en riep uit: “Deze is de engel, die in de oorlog van Sanherib de legerscharen van Assyrië met vuur verteerde!” Verteld wordt, dat Nebuchadnezar een van de weinigen is geweest, die de nacht overleefden, waarin de “bode van de Heer alias Gabriël in het leger van Assur 185.000 man sloeg. (2 Koningen 19:35) [Boon, p. 34f].

Keren we terug naar de 50 Anunnaki, de Mesopotamische godenraad met zijn zeven prominente goden, de “zeven goden, die het lot bepalen”. Die zeven kabouters en reuzen hebben we al besproken, maar wie zijn die 50 Anunnaki, die “hun lippen verzegeld, zwijgend zitten” [Frankfort, p. 149, 191]? We hebben reeds gezien, dat de Anunnaki te vergelijken zijn met de gemeente of raad der heiligen (qehal, sod qedosjim), een heir leger Gods (machanâh ‘Elohim), zijn hemelse legerschare (tseva’ ha-sjamajim) en dat de zeven lot bepalende heren de zeven aartsengelen zijn (mal’achâj ha-sjarâth: “boden van de dienst”). Boon zegt daarover:

God staat in de vergadering der goden (adath-’el); Hij houdt gericht te midden van goden (be-qêrêv ‘êlohim) [Boon, p. 19].

En zo wordt van Anu gezegd:

Heerser van de goden, van wie het woord overheerst
in de bepalende vergadering van de grote goden [Frankfort, p. 153].

De 24 oudsten rond de troon van God (foto revelationscriptures)

De 24 oudsten rond de troon van God (foto revelationscriptures)

Wanneer Johannes in vervoering in de hemel schouwt, ziet hij rondom de hemeltroon 24 tronen en op die tronen waren 24 oudsten gezeten in witte klederen gekleed en met gouden kronen op het hoofd (Openbaringen 4:4). Uiteraard maakt 24 + 1 (de troon in het midden) = 25, met degenen, die erop zitten: 50. Deze beeldspraak komt ook bij Jesaja (24:23) voor, waar het in direct verband wordt gebracht met de vernieuwing van de wereld. Even ervoor (24:18ev) roept de profeet een schrikbeeld op:

Het zal geschieden [zoals voorheen ook gebeurd is], dat wie vlucht voor het schrikaanjagende gedruis [tuba terribilis] in de kuil valt en dat wie uit de kuil klimt, in de strik wordt gevangen; ja, de sluizen in den hoge worden geopend en de grondvesten van de aarde beven [de aarde is plat en rust op pilaren]. De aarde barst geheel open, de aarde schudt hevig, de aarde wankelt gevaarlijk, de aarde waggelt zeer als een beschonkene en zwaait heen en weer als een nachthut (…)”

Tuba terribilis in Kuifje in Tibet (foto YouTube)

Tuba terribilis – Kuifje in Tibet (foto YouTube)

Als de aarde beweegt, lijkt de hemel ook te bewegen, en we lezen over Anu:

Bij de uitspraken van je heilige mond [logos: IAO]
zijn de Igigi [de uitvoerders, de zeven] oplettend,
In vrees voor u bewegen de Anunnaki,
Als storm gezwiept riet buigen voor u alle goden [Frankfort, 153].

De Anunnaki zijn dus de “vaste” sterren en aangezien, dat er nogal veel zijn, zijn ze georganiseerd in sterrenbeelden. Dat de beelden niet zo vast hebben gestaan als nu het geval is, kunnen we opmaken uit de naam van de Grote Beer in het Engels: Big Dipper (Grote schep), omdat hij het water schept (over het land, toentertijd), terwijl hij toch nooit zo ver zakt (in de huidige tijd). Ook bij Johannes zitten die 24 oudsten niet zo vast op hun troon, want wanneer de dieren hun lof uitspreken (logos, IAO, tuba terribilis) (…) “zullen de 24 oudsten zich neerwerpen voor Hem, die op de [midden]troon [= metatron] gezeten is (…) en zij zullen hun kronen voor de troon werpen” (Openbaringen 4:10).

The twenty four elders on thrones surrounding God’s Throne (foto godshotspot)

The twenty four elders on thrones surrounding God’s Throne (foto godshotspot)

De engel Gabriël is de planeet Mars. Volgens Boon is het voor Gabriël weggelegd om de jacht te openen op het oer monster, de Leviathan. Hij zal echter het monster niet kunnen overmeesteren, tenzij de Heer (Yaho) hem daarbij helpt. Verder wordt naar aanleiding van Ez. 10:7 opgemerkt, dat gedurende 6 jaar de engel Gabriël half gedoofde kolen bij de hand hield. Ook is Gabriël de Doodsengel van Ezechiël 9:4, die met inkt (= zwart!) een taw (de Tau, laatste letter van het Hebreeuwse alfabet) plaatst op de voorhoofden van de rechtvaardigen, met bloed (= rood!) op de hoofden van bozen [Boon, p. 35f].

In de tirade over Tyrus zijn diverse verwijzingen naar handel (Tyrus als handelsstad), wat de indruk geeft, dat we met Hermes van doen hebben. We zagen reeds, dat Metatron en Michael nauw verbonden zijn. Volgens Boon wordt hij safra’ rabba’, de grote schrijver, genoemd in zijn hoedanigheid als Henoch en of Hermes en was het hem als enige veroorloofd in de nabijheid van Yaho te zitten. Toen de leraar Elisa ben Avoejah in een visioen Metatron in zittende houding aanschouwde [vergelijk yoga-asana], dacht hij: “Zou die tronende gestalte dan toch een tweede god zijn?” Hij dreigde te vallen in de ketterij van het dualisme, in flagrante strijd met de Enigheid Gods. Maar toen Elisa zag, hoe Metatron met roeden van vuur werd afgestraft, werd het de rabbi duidelijk, dat de engel niet een godheid kon zijn. Ook Metatron is een schepsel Gods [Boon, 34; zie Micha 4:14c].

Gustave Doré - Michael verjaagt Satan uit de hemel (foto Amazon)

Gustave Doré – Michael verjaagt Satan uit de hemel (foto Amazon)

Als Michael echter Satan is, hoe zit het dan met de strijd tussen Michael en Satan? Ook op deze vraag weet Boon ons een antwoord te geven:

Toen de heilige, gezegend zij Hij, Sammael en zijn bende genoten uit de hemelen van hun hoge plaats verwijderde, greep de snoodaard Michaels vleugels vast om hem in zijn val mee te sleuren. Maar de Heilige, gezegend zij Hij, kwam tussen beiden en redde Michael uit de klauwen van Sammael” [Boon, p. 32].

Boon ziet de apocalyptiek vooral met de godenzonen van Genesis 6 verbonden, die niet, zoals de Rabbijnen beweren, zonen van rechters of aanzienlijken zijn, maar hemelse wezens, belust op de dochters van de mensen. Het blijken engelenwachters te zijn, die rondom hun leider Semjaza of Azazel elkander zweren om zich vrouwen onder de mensenkinderen te nemen en bij hen kroost te verwekken. Louter hartstocht is hun beweegreden om de hemel te verlaten. Zij zullen het geslacht van de reuzen verwekken, boosaardige lieden, die na hun sterven boze geesten achterlaten. Maar volgens een andere overlevering zijn de wachters gevallen door het stoken van satanische engelen. Als aanklagers en straffers van de machthebbers op aarde traden ze tevoorschijn. Hun voorman, Satanael, die zich vermeten had God gelijk te willen zijn, zette hen ertoe aan in opstand te komen. Op zijn tocht door de hemelse sferen ziet Henoch Satanael en zijn bende genoten in de tweede en vijfde hemel [bij de oudste dobbelstenen waren alleen de 1, 3, 4 en 6 aangegeven (Grieks Wetboek)] in vrees en beven (deimos en phobos) het goddelijk gericht over hen afwachten. Vol afgunst jegens de mens trachtte Satanael Eva te verleiden. Satanael (of Satan) wordt meermaals met andere boze engelen vereenzelvigd: met Semjaza of Azazel, die als een vallende ster omlaag stort, gevolgd door de wachters, die zich met de dochters van de mensen willen verenigen. Op last van de Heer zal Satans gericht voltrokken worden door Rafael aan Azazel, door Gabriël aan de reuzen, door Michael aan Semjaza. Verder wordt Satan vereenzelvigd met de heerser over de boze geesten, met Mastemah, van wie het oogmerk is om de mens tot zonde te verleiden, en met de vorst van het bedrog Beliar. Er bestaat echter ook een andere overlevering, volgens deze is er onder de engelwachters geen sprake was van een hartstocht, die hen ertoe dreef de hemelse woonsteden te verlaten; daarentegen was het de Here God geweest, die hen opdracht had gegeven om de mensen allerlei goede nuttige vaardigheden bij te brengen en om recht en gerechtigheid op aarde te brengen. In plaats daarvan leerden ze de mensen allerlei toverpraktijken, sterrenwichelarij, als ook het vervaardigen van wapentuig en ijdele opschik, verloedering van zeden, geweldpleging en afgoderij waren het resultaat. Zo zijn de afvallige wachters, gevallen sterren, een bron van ellende op aarde geworden [Boon, 42f].

Literatuur
Auerbach, Elias, Moses, Amsterdam, 1953.
Boon, R., Over de goede engelen of De ontmaskering van een pedant ongeloof. Een cultuurkritische studie, ’s Gravenhage 1983.
Curtiss, F. Homer, The Key to the Universe, Washington 1917.
Frankfort, Henry, en anderen, Before Philosophy, Harmondsworth, 1967.

Meer informatie
https://robscholtemuseum.nl/?s=God
https://robscholtemuseum.nl/?s=Engelen
https://robscholtemuseum.nl/?s=Anunnaki