Cor Hendriks – Engeland en Engelland (1)

Reflecties van de theorieën van Grimm en Mannhardt zijn nog steeds te vinden. In 1946 leverde J. Gessler een kleine bijdrage over ‘Het “Engelland” van de kinderrijmen aan de rubriek ‘Kleine Mededeelingen’ van het tijdschrift Volkskunde. Hij begint met een herinnering, die ons terugvoert naar het begin van de 20e eeuw. “Toen ik nog een straatbengel was, zong ik soms, een gewis kevertje (Coccinella septempunctata) in de gesloten hand houdend:

Lieven Heere – kuikske
Geef mich water en broed
Anders houw ich dich doed.

Talrijke versies van dien aard werden door Mannhardt en andere Duitsche folkloristen opgeteekend: een keus hieruit gaf Knappert in zijn folkloristische dissertatie en teekent hierbij aan: ‘Leveren deze rijmpjes alzoo geene zwarigheid op, moeilijker te verklaren vallen andere, waarin men den kever aanraadt te vluchten voor het gevaar, waarmee een zeker land wordt bedreigd, dat meestal Engelland, soms Pommerland heet.’ (Knappert, 280; voorbeelden) […]
Nu rijst de vraag: wat is eigenlijk dat ‘Engelland’, waarvan de ligging in een Geldersch kinderrijmpje, ook door Knappert aangehaald, volgenderwijs nader wordt aangeduid:

Achter de karke daar ligt rood zand,
Het is de booiem van Engelland.

Dat hier niet de geboortestreek van Shakespeare en Dickens bedoeld is, ligt voor de hand. Feitelijk is het hier besproken woord een toponiem, welke op een eeuwenoud bestaan kan bogen. Zoo ontmoeten we reeds in 801 eene ‘villa quae dicitur Englandi’ (cf. Th.J.J. Lacomblet, ‘Urkundenbuch für die Geschichte des Niederrheins’ I, n°22, Düsseldorf 1840. – Een ‘Engeland bei Apeldoorn in Gelderland’ staat onder den stam ENGE vermeld bij E. Foerstemann, ‘Altdeutsches Namenbuch’, II3, kol. 817, Bonn 1913.) Als straatnaam was ‘Engelant’ vroeger te Hasselt en ook elders bekend. (C. Bamps en E. Geraets, ‘Hasselt-Jadis’, I, 53; overdruk uit het ‘Bull. des Mélophiles’, XXX, 1890, Hasselt. Een Engelantgat te Bent wordt in het groot ‘Middelned. Woordenboek’ van Verwijs en Verdam aangehaald.)
Gaan we nu, wat de beteekenis betreft, bij Verdam te rade, dan leert ons zijn onontbeerlijk ‘Middelnederlandsch Handwoordenboek’, dat door het woord [Enge-lant, p. 164] eigenlijk ’n weiland, grasland wordt aangeduid. We staan hier voor een tautologie, daar ‘enge’ reeds ‘veld, weide’ (vgl. ‘anger’) beteekent. [p. 164-5: Eng = enk, enc: bebouwd veld, bouwland; p. 41: Anger, -ier: veld, weide, beemd.]
Dat deze oorspronkelijke beteekenis evolueerde, hoofdzakelijk door contaminatie, ligt voor de hand en blijft hier buiten beschouwing daar het er alleen op aankwam aan te toonen, om alle misverstand te vermijden, dat het ‘Engelland’ der kinderrijmpjes niet noodzakelijkerwijs op Groot-Brittannië moest wijzen.”

Dat Engeland iets anders zou betekenen dan het land aan de overkant van de Noordzee is een probleem, dat zich niet alleen tot het folkloreonderzoek beperkt. In Jean-Pierre Bayards ‘La Symbolique de la Rose-Croix’ (Paris 1975, 31 n. 1) is de volgende notitie te vinden: “Bien que Bernard Gorceix ait traduit par Angleterre [in de ‘Fama Fraternitatis’ (Cassel 1614)] nous [i.e. Bayard] préférons la traduction de E. Çoro [Paris, 1921] qui écrit: ‘Engelland’. Or Paul Arnold montre, dans son ‘Histoire des Rose-Croix, p. 30, l’ambiguïté entre Engel-land, pays des anges, et England, l’Angleterre.”

Het idee, dat niet Engeland maar een imaginair ‘land van Engelen’ wordt bedoeld, wordt tegengesproken door Sloet (die refereert aan Mannhardts ‘Germaanse Mythen, 687 e.v., door Knappert als bron gebruikt). Hij ziet een krachtig bezwaar in de omstandigheid dat Engeland met andere bestaande landen op dezelfde lijn wordt gesteld. Bijvoorbeeld in het lied ‘Petertje liet zijn paardje beslaan’ uit Westfalen komt Maria met een wit lam uit de geopende hemeldeur:

‘Weist die Wolken über Land,
Von Brabant nach Engelland,
Von Engelland nach Spanien,
Mit Aepfeln und Kastanien.’

Sloet maakt ook melding van het bovengenoemde aftelrijmpje van de Veluwe:

‘Achter de karke doar ligt rood zand;
Het is de booiën van Engeland.
Engeland en Spanje,
Drie appeltjes van Oranje…’

De kinderen kennen veel vroeger de hemelse engelen dan de aardse Engelsen. De gelijkheid van naam kan aanleiding gegeven hebben, dat werkelijke mensen met ideale wezens verward werden en dat in de kinderkamer wel eens aan een denkbeeldig land van Engelen geloofd werd. En Sloet besluit met het verwerpen van de uitspraak van Schiller: ‘Hohen Sinn liegt oft im kind’schen Spiel.’ (Sloet 1887, 119-122)

De Engelsen spellen England, de Nederlanders Engeland, wat drie lettergrepen heeft net als Engelland, wat de gewone wijze van spellen is in Vlaanderen, het Rijnland en andere delen van West Duitsland. In het Vlaamse folkloretijdschrift ‘Biekorf’ 1, 1890, 48: ‘te Salfort in Engelland’, 87: ‘Norwich in Engelland’, 100: ‘in Engelland staat de throonverbeidende Vorst van Wallis’, 185: ‘In Engelland bestaan de volgende spreuken’; 224: ‘Het popline-weven kwam naar Engelland’; 252f: ‘Engelland … Vrankrijk … Belgenland’; 256, 281f, 344, 346f: ‘Vlamingen in Engelland’. In 2, 1891, 95: ‘In het graafschap Sussex, ten zuiden van Engelland’; 233: ‘koning Karel II van Engelland’; etc. In 3, 1892, 158: ‘Eene Sassische begraafsteê der VIe eeuw in Engelland gevonden.’ Ook van latere jaren zijn vele citaten aan te voeren.

Een oud gebruik van Engelland (in de betekenis Engeland) uit ditzelfde gebied is te vinden in Hartmann Schedels ‘Wereldkroniek’ uit 1493 in een passage over de heks die door de duivel werd weggevoerd (blad CXCa): ‘Ein boßgastige zawbrerin was in engelland…’

De Germaans mythologische gedachten worden het vaakst uitgedrukt in commentaren bij het lied ‘Witte zwanen, zwarte zwanen’, zoals het tegenwoordig wordt genoemd. In het folkloretijdschrift ‘Neerlands Volksleven’ (15, 1965, 31f) neemt E. Heupers in een artikel genaamd ‘Eigentijdse kinderspelen’ een versie van het lied over van Jan van Mourik, gepubliceerd in ‘De Wandelaar’ (3, 1931, 87ff):

Zwarte zwanen, witte zwanen.
Wie wil mee naar Engeland varen;
Engeland is gesloten.
De sleutel is gebroken.
Daar is geen smid in ’t hele land,
Die de sleutel maken kan.
Laat doorgaan, laat doorgaan,
En de laatste zullen wij vangen.

Heupers vervolgt (gebaseerd op van Mourik): ‘Aan Engeland (Groot-Brittannië) behoeft hier niet te worden gedacht (al[s] zouden deze liedjes een herinnering levendig houden aan de slag om Engeland in de tweede Wereldoorlog, zoals ons eens werd meegedeeld). Als men weet hoe oud de rijmpjes zijn, en hoe in schier ieder land zij in de vroegste tijden ontstonden, dan is het begrijpelijk, dat vele begrippen, zoals wij ze thans nog terug vinden in de rijmpjes en kinderliedjes, tot de grijze oudheid teruggaan en ons vertellen kunnen van allerlei godsdienstige gebruiken bij onderscheiden volken. Veeleer moet gedacht worden aan het Lichtland, het Engelen- of Zielenrijk, of het dodenrijk dat men na een laatste boottocht bereiken zal.

Maar reeds Van Duyse, in ‘Het oude Nederlandsche lied’ onder no. 382 (‘Ik zoude nu zoo geiren naer Engeland gaen varen’), merkt op, dat volgens J. ter Gouw (‘Volksvermaken’, 1871, 106) het lied (‘Groene granen, Witte zwanen, Wie wil mee naar Engeland?’) in 1651 bij de Engelse Navigatie Acte behoort. Ook Büshing en Von der Hagen hebben zo’n lied (met de passage: “Kumm will’n beid’ nå England gåhn. England is togeschlåten, Schlötel is intwei gebråken”) en voegen het commentaar toe: “Merkwürdig ist die Erwähnung von England, und das Lied stammt vielleicht noch ursprünglich aus den Zeiten der Wanderungen der Angeln und Sachsen nach Britanien.” Erk en Böhme (‘Deutscher Liederhort’ III, 600 nr. 1867) en Böhme (‘Deutsches Kinderspiel’, 390 nr. 1731), naar het voorbeeld van vele anderen, zijn een andere mening toegedaan. Voor hen is “Engelland”, naar de uitleg van Mannhardt, het “Land der Engel, Seelenreich, Lichtreich, Alfenland”, dat geldt als “Inbegriff aller Freude”. En Van Duyse citeert een andere versie van het bovenvermelde lied:

“Achtern Kerkhof stuff dat Sand,
in Engelland, in Brabant.
Jüffer mit de Tute
Helle mit beschute,” enz.

“Naer Engeland varen” zal met de volksverhuizingen zeker al niet veel meer te maken hebben dan het “naar Oostlant” of “in Oostlant varen” (een eerder door Van Duyse behandeld lied). “Engelland” tegenover “Brabant” gesteld, bewijst genoeg, dat hier van geen bovenaards land der zielen, maar van een ondermaanse plaats spraak is. Ook in een ander lied heeft Engeland de betekenis van een land van geluk, van geneugten. De “Tute”, die Böhme voor een “Horn oder Trompete” houdt, zal eerder en gepijpte muts (Frans: bonnet tuyauté) zijn. Volgens Schuermans (‘Idioticon’, 339) is een ‘tuit, tute’ een muts, kap, vrouwenhoofddeksel, en nog steeds in gebruik in West Vlaanderen.

Het lied van de ‘Zwanen’ is ook het onderwerp van een publicatie door Heleen van den Bos in 2005. ‘Witte zwanen, zwarte zwanen’ wordt tegenwoordig nog gezongen, en net als vroeger hoort er een spel bij. Het werd niet alleen in Nederland gespeeld; de oudste versies geven Duitse teksten (uit 1883), en in een Duitse bron uit 1897 wordt een tekst genoemd uit 1808. Behalve in Duitse bronnen is het liedje in ieder geval vanaf 1883 ook veelvuldig opgenomen in Nederlandse bronnen. Veel auteurs proberen de betekenis van het liedje te achterhalen. De meeste aandacht gaat hierbij uit naar het woord ‘Engeland’. […] Het woord Engeland is volgens Kalff niet zomaar een geografische aanduiding. In verschillende Duitse liederen komt een verwijzing naar Engeland voor. Zo haalt hij een verklaring van Mannhardt aan, waarin Engeland uit de wereld van het sprookjesachtige komt: “das Land der Engel, Seelenreich, Lichtreich, Alfenland, gilt als Inbegriff aller Freude”. “Nach Engelland fahren” zou “so viel als vergnügt sein” betekenen. Een Duitse liedtekst wordt aangehaald om dit te illustreren:

“Wir haben ein Schifflein mit wein beladen,
darmit wölln wir nach Engelland fahren.
Lasst uns farn, farn, farn
Lasst uns farn nach Engelland zu.”

Ook heeft hij een voorbeeld van Engeland als ‘wonderland’ uit Denemarken:

“Hör du kjaereste Eline!
Og du skal blive min viv;
Als de Guld i Engelland er,
Det vil jeg Dig nu giv.”
[Al het goud dat in Engeland is, dat wil ik je nu geven.]

Tenslotte keert Kalff terug naar het Nederlands en een van zijn voorbeelden is de eerste optekening van het ‘Zwanenlied’:

“Kroene kranen, Witte Zwanen;
Wie wil mee naar Engeland varen?
Engeland is gesloten,
De sleutel is gebroken;
In Engeland daar stuift het zand…”

Vervolgens wendt Bos zich tot Boekenoogen, die, tussen haakjes, een leerling was van Kalff op de middelbare school (wat verklaart waarom hij als student ertoe kwam Mannhardt te lezen). Boekenoogen dus zocht de herkomst van sommige liedjes in de Germaanse tijd. Eén van die liedjes is ‘Witte zwanen zwarte zwanen’. Boekenoogen vertelt dat in de Germaanse tijd de zielencultus een belangrijk deel was van de religie. Een ziel stond los van het menselijk lichaam. Bij de geboorte kwam er een ziel in het lichaam, bij het sterven verliet de ziel het lichaam weer. De zielen die (tijdelijk) geen lichaam hadden verbleven in een soort paradijs. Dat paradijs bevond zich onder een glazen berg, of op een eiland bereikbaar met een brug of met een boot. Dit “zielenrijk, het Engelland van vele sproken en rijmen” (‘Onze rijmen’, p. 17) was alleen toegankelijk met een sleutel van been, of een knokkel. Boekenoogen heeft dezelfde versie van het ‘Zwanenlied’, maar spelt ‘Engelland’ en voegt de laatste regel toe:

“Daar luiden de klokjes: boem!”

De vierde uitgave van de ‘Nederlandsche baker- en kinderrijmen’ van J. van Vloten, van 1894, is onder redactie van Boekenoogen tot stand gekomen. Op p. 22 staat dezelfde versie van het ‘Zwanenlied’, maar ditmaal is ‘Engeland’ gespeld en luidt het einde:

“Daar gaan de klokjes bingeldebang,
Bingeldebandeboeze;
Achter onzen hoeze
Daar staat een groote noteboom.”

Veel liederen zijn bijeengebracht door Böhme, waarvan een is opgetekend in 1808:

“Ahne, Krahne, wickele wahne,
Wollen wir nich nach Engelland fahre?
Engelland ist verschlossen,
Schlösser sind verrostet,
Schlüssel sind verloren,
Müssen wir ein Loch nein bohren,” etc.

Hier zijn dus de sloten verroest en de sleutels verloren, dus moeten we een gat boren om erin te komen [als in Luilekkerland]. Böhme heeft ook een ‘zand-versie’:

“In der Kücke liegt der Sand,
Der ist gekommen von Engelland,
Engelland ist zugeschlossen,
und der Drücker abgebrochen…”
Er zijn diverse versies van het ‘Zwanenlied’. Sommige hebben als verklaring voor het woord ‘Engelland’ het zielenrijk:

“Krone, Krane schwickle Schwane!
Mone mö wie noh Engelland fahren.
Engelland es geschloten,
de Schlöttel es tebroken.
Wo sö wie’n dann met wier mak’n?
Met Benerkes, met Stenerkes.
Krupe, krupe allenerkes!”

Hier zien we ook de ‘beentjes’, die Boekenoogen opvoerde als de sleutel tot de Glazen Berg oftewel het zielenrijk. Böhme heeft ook een versie:

“We well met no Holland fare?
Holland es geschlossen,
De Schlössel es zerbrocht.
Wannê krieg mer ne neue?” Etc.

We komen nu bij Fl. van Duyse, wiens ‘Het oude Nederlandsche lied’ we al hebben bekeken, evenals de versie van het ‘Zwanenlied’ uit ‘Volksvermaken’ (1871) met de referentie aan de Engelse Navigatie Acte van 1651. Helaas geeft Van Duyse geen uitleg van deze Acte noch het verband ervan met het lied. Tussen de 14de en de 18de eeuw werden in Engeland diverse akten uitgevaardigd met het doel om de Engelse handel te beschermen. De beroemdste van die akten is die van oktober 1651. In deze akte was onder meer bepaald, dat alleen Engelse schepen lading van Engelse gebieden naar Groot-Brittannië mochten vervoeren, goederen uit andere landen alleen door Engelse schepen of door schepen uit het land van herkomst van de goederen naar Engeland vervoerd mochten worden, vis slechts door Engelse schepen mocht worden aangevoerd en ‘vreemden’ geen vis mochten verhandelen. Ook werd er van alle buitenlandse schepen geëist dat zij Engelse schepen een saluut brachten wanneer zij die in Engelse wateren tegen zouden komen. Deze laatste eis zou later de aanleiding zijn tot het uitbreken van de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog in 1652. Vóór het van kracht worden van deze acte is een Nederlands schip naar Engeland gegaan, om te proberen deze acte tegen te houden. Dat lukte niet, en Engeland was dus vanaf 1651 voor de Hollandse handelsvloot zo goed als gesloten. [Een beroemd deel van deze oorlog was het feit dat de Engelsen een ketting over de Thames hadden gespannen om schepen te verhinderen de rivier op te varen, en dat het de beroemde Hollandse admiraal Michiel de Ruyter was, die met zijn schip deze ketting brak. Maar zelfs dit verklaart het lied niet.]

In Gent in 1905 publiceerde Remi Ghesquiere het eerste deel van zijn ‘Kinderspelen uit Vlaamsch België’, en verwijst naar Böhme voor de mystieke betekenis van ‘Engeland’. Zijn versie van het ‘Zwanenlied’ komt alleen in het eerste deel overeen met de eerder genoemde versies. Over het laatste deel merkt Ghesquiere op, dat het deel over de wever zonder reden is toegevoegd. Dus na de regel over de gebroken sleutel volgt de logische vraag: ‘Waar willen we nen nieuwen van maken?’ Het antwoord ‘Van die oude boonestaken?’ is weergegeven als een vraag, waarna er een sprong is naar een andere rijm over de wever, wat een zeer bekend procédé is in kettingrijmen zoals werden voorgedragen met Nieuwjaar of Carnaval (om geld of andere spullen in te zamelen).

We springen nu naar Laura Hiel en haar collectie ‘Zing Mee!’ (Brussel 1941), waarin geen spraak is van groene granen of groene kranen, maar groene kralen: ‘Groene kralen, witte zwanen,’ en het worden groene zwanen tegenover witte zwanen in J.C. Daans ‘Wieringer land en leven in de taal’ (Alphen a/d Rijn 1950). Daan heeft ook een ander schommellied, dat begint met ‘groenze zwanen, witte zwanen,’ en als volgt al bij de derde regel overgaat in een ander lied (genaamd ‘Torentje bussenkruid’):

“Wie gaat mee naar Engeland varen?
Engeland dat bussekruit,
Wat steekt daar uit,” etc.

Veel voorbeelden als deze zijn te vinden in de collectie Boekenoogen. Joh. Kieviet (die later een bekende schrijver van kinderboeken werd), onderwijzer te Oosthuizen (NH), waar ze een schommel een “zôje bôje” noemen, zond de volgende rijm:

“Zôje bôje,
Rikke, rakke, rôje.
Engel(l)and is er gesloten,
‘t Sleuteltje is er gebroken.
Kom, laoten we naar vaoder gaon…”

Ondertussen heeft Bos een belangrijke bijdrage over het hoofd gezien, die te vinden is in de ‘Kinderspelen voorheen en thans inzonderheid in Nederland’ van A. Hallema en J. D. van der Weide (’s-Gravenhage 1943, 129-131), genaamd ‘Groene zwanen, witte zwanen’. Twee meisjes vormen een poort en de overigen, die een rij vormen, lopen, onder het zingen van het straks volgende liedje, onder die poort door, waarbij het laatste meisje van de rij gevangen wordt. Dit gevangen kind moet nu een keus doen: tussen een gouden en een zilveren voorwerp, enz. Dit spel, dat zo genoemd wordt naar de eerste regel van het bijbehorende versje, heeft verschillende benamingen, juist omdat de beginregel verschillend is. De schrijvers geven een lijst (nogal selectief) en twee complete versies, een uit Friesland (‘Zwaan, zwaan, witte zwaan,’ dus niet in dialect) en een uit Limburg (‘Kroene kranen, wiesse schwanen’ in dialect). Bij het vergelijken van de woorden zien Hallema en Weide enig verband. Alle rijmen spreken over Engeland en een sleutel die is gebroken. Men heeft hier wel eens gedacht te doen te hebben met de sleutel van de hemelpoort, die gebroken of weggeraakt is. Men heeft toen ook gemeend, dat Engeland een verbastering is van Engel-land. Andere onderzoekers bestrijden deze bewering. […] Misschien is de Zuid Limburgse lezing de meest oorspronkelijke, waar ‘kroene kranen’ wilde ganzen betekent, dus een vogelsoort. Dit zou kunnen wijzen op het volksgeloof, dat aan een vogel de taak was toegewezen de zielen der gestorvenen naar het Hiernamaals te brengen.
Toch is het logischer om in dit verband te denken aan een witte zwaan, omdat een zwaan een majestueuzer, een edeler vogel is dan een gans. Men moet trouwens erg voorzichtig zijn met het trekken van conclusies. Het schijnt vast te staan, dat de witte of groene zwanen of kranen of kralen verband houden met het reeds genoemde volksgeloof. Hier betreden we met het zoeken naar de mogelijke oorsprong van het beschreven spel weer het terrein der folklore en heidense cultus, vermengd met Christelijke leerstellingen. Immers het staat vast, dat de keuze tussen een gouden en zilveren voorwerp oorspronkelijk de betekenis had van een keuze tussen de zon en de maan, tussen dag en nacht, tussen het licht en de duisternis en uiteindelijk tussen de engelen en de duivels. In vele streken eindigt dit spel met twee rondedansen, één van de engelen en één van de duivels, maar dit einde is ook wel anders. Zo geven de meisjes, die samen de poort gevormd hebben, elkaar de handen. Er wordt dus nu een lage poort gevormd. De ‘engelen’ mogen op de armen gaan liggen en de kinderen zingen dan ook: ‘De engelen moeten zweven.’ De ‘duivels’ moeten tussen de armen plaats nemen en worden zo heen en weer geschud. De schare zingt dan: ‘De duivels worden geslagen.’ Dit slaan wordt ook wel letterlijk uitgevoerd; de ‘duivels’ moeten dan lopen door een dubbele haag van ‘engelen’ [die dan slaan met zakdoeken].
Voor de volledigheid worden twee varianten van eindigen genoemd, hoewel ze niets van doen hebben met het eigenlijke spel. De beide gevormde partijen houden een wedstrijd in trekken, of de meerderheid beslist, wie gewonnen heeft. Vermoedelijk zijn deze beide vormen veranderingen, die door de jeugd zelf aangebracht zijn. En de schrijvers besluiten met de opmerking: in de meeste van deze kinderversjes of -rijmpjes schuilt een vaak diepzinnige folkloristische gedachtewereld.

Bos vervolgt haar artikel met een versie uit ‘Een mandje vol amandelen; een bundel liedjes voor kleuters en jonge kinderen’, van W.J. Stam-Van der Staay (1963), waaruit blijkt dat de sleutel niet gemaakt kan worden. Dan volgen vier versies uit ‘Twents volksleven’ van G.J.M. Bartelink (1967) en een versie uit ‘Volendam, leven en lied’ van B.E.W. Veurman (1968). Harrie Franken, in ‘Kroniek van de Kempen’ (7, 1987) neemt aan dat het ‘Zwanenlied’ is gebaseerd op het geloof in reïncarnatie. De zielen of geesten van overledenen zouden reïncarneren. Als er hiervoor niet direct een lichaam gevonden werd, zouden ze moeten wachten in het geestenrijk, een “mooie tuin met bloemen en vogelzang”. Engeland, het land van de engelen, was zo’n geestenrijk. Het lag onder een glazen berg, waartoe men alleen toegang kon krijgen met behulp van een (moeilijk te krijgen) gouden sleutel. Zodra er een lichaam vrij was om in te reïncarneren verliet de geest het geestenrijk weer. De sleutel in de door Franken gegeven tekst is niet van goud (want er is geen timmerman die de sleutel maken kan).

Judith Eiselin, in haar ‘Iene miene mutte; over knikkeren, bokspringen en andere straatspelletjes’ (Amsterdam 1996, 54), die dezelfde regel over de timmerman heeft (om onze sleutel te maken), voegt nog een andere mogelijke betekenis toe. Zij geeft aan dat diverse onderzoekers van baker- en kinderrijmen menen dat er een seksuele lading in dit liedje zit. Engeland staat voor ‘het enge land’, waarbij ‘eng’ de betekenis ‘nauw’ heeft. [‘Eng’ kan ook angstaanjagend betekenen.] Dat nauwe land is het vrouwelijke geslachtsdeel, dat geopend moet worden door het mannelijke, namelijk de sleutel.

We komen nu aan de conclusies van Bos. Het is maar goed dat de kinderen die de liedjes zingen meestal geheel onwetend zijn over wat volwassenen over die liedjes bedacht hebben. Anders zou het spel bij ‘Witte zwanen zwarte zwanen’ wel eens een heel andere wending kunnen nemen… Met betrekking tot de theorie van Eiselin is Bos erg benieuwd welke ‘onderzoekers van baker- en kinderrijmen’ ze geraadpleegd heeft. Helaas geeft ze daar geen duidelijkheid over. Bos is bij haar onderzoek in ieder geval niemand tegengekomen die bovenstaande theorie noemde of ondersteunde. Wel wordt door bijna alle auteurs ingegaan op de mogelijk mystieke betekenis van het woord Engeland.

Van Duyse vertelt dat ‘Engeland’ wellicht terug grijpt op de volksverhuizing die de Angelen naar Engeland bracht, en dat het lied ook uit die tijd zou stammen. Die volksverhuizingen vonden plaats rond de 5e eeuw; erg lang geleden. Volgens Boekenoogen, Böhme en anderen zou Engeland een sprookjesachtig land zijn, het land van de engelen. In sommige (Duitse) liedjes wordt Engeland ook niet gespeld zoals het normaal gedaan wordt in het Duits (‘England’) maar wordt het Engeland of zelfs Engelland. Het is echter de vraag of dat zo is omdat het in het liedje echt gaat om Engelland, of dat gewoon is opgeschreven wat er gezongen werd, en dat dat meer klonk als Engelland dan als England. [Zie boven voor de Duitse en Vlaamse dialectspelling.]

Een andere theorie door Van Duyse geïntroduceerd, is die van de Engelse Acte van Navigatie uit 1651. Na het afkondigen van die acte was Engeland zo goed als gesloten voor buitenlandse handelsschepen. Dat komt overeen met de tekst van de liedjes. Toch was het vooral de Nederlandse handel die daar onder leed, veel meer dan de Duitse. Dan is het op zijn minst merkwaardig te noemen dat de oudste liedjes uit Duitsland lijken te komen. Ook de beginwoorden van het liedje doen een Duitse afkomst vermoeden. In de Duitse versjes gaat het om ‘Kroene Krane’ (kraanvogels). In verschillende Nederlandse versies gaat het ook om ‘Kroenekranen’, en om bijvoorbeeld ‘groene granen, groene zwanen’ en ‘groene kralen’. Een ‘kraan’ staat ook in het Nederlands nog wel voor ‘kraanvogel’. De stap van ‘Kroene Krane, wickelfahne’ naar ‘Groene granen, witte zwanen’ of ‘Groene zwanen, witte zwanen’ is qua klank niet zo groot. Soms bleven de zwanen groen, of werden het kralen met verschillende kleuren. In andere liedjes werd de tekst een beetje aan de werkelijkheid aangepast, en werden de zwanen wit en zwart: ‘Witte zwanen, zwarte zwanen’. Het lijkt Bos dan ook aannemelijker dat het liedje vanuit Duitsland naar Nederland is gekomen, eerder dan andersom. En zouden de Duitsers, die nauwelijks zeehandel dreven met Engeland, een liedje maken over een wet die de handel beperkte?

Van Duyse geeft, na de theorieën van anderen weergegeven te hebben, ook nog zijn eigen mening. Engeland zou gewoon een plaats zijn als ieder ander, hier gekozen omdat de naam goed in het rijmpje past. Dus dat er in sommige versies niet naar Engeland maar naar Benthem gevaren wordt is zo verwonderlijk niet.

Toch duikt in de ‘Kroniek van de Kempen’ de mystieke kant van het liedje weer op. Engeland als locatie van de glasberg, waarin de zielen bewaard worden tot ze kunnen reïncarneren. De sleutel die nodig is om toegang te krijgen tot die berg, wordt soms gezien als inzet van het spel. Tijdens het spel wordt er steeds een kind gevangen in de armen van twee andere kinderen. Dan moet het kind kiezen tussen twee dingen. Tussen iets van goud en iets van zilver bijvoorbeeld, tussen hemel en hel. Zo’n glazen berg komt vaker voor in liedjes en in sagen en legenden. De glazen berg van Boekenoogen en in het artikel van de ‘Kroniek van de Kempen’ komt dus niet uit het niets. Maar toch is het lang niet zeker dat met Engeland die glazen berg bedoeld zou worden, aldus Bos.

Wordt vervolgd