Cor Hendriks – Door de mand vallen (2)

Het door de mand vallen komen we tegen in Maagdenburg in 1346. De bakker wordt opgehesen in een mand, bevestigd aan een pilaar, en krijgt een mes waarmee hij zichzelf een weg moet banen, om vervolgens in de vuiligheid beneden te belanden. De overeenkomst met de verhalen van Ypocras en Virgilius blijkt uit het feit dat overspel werd bestraft met de ‘scuppestol’ in het stadsrecht van Lübeck in 1420, gevolgd door verbanning. Hetzelfde was het geval in Utrecht (1399) en Haarlem in 1541: hier ‘pla[a]tste men … een overspeler in eene mand boven het Spaarne; hij hing der ten exempele der aanschouwers, totdat hij het touw afsneed, in het water viel en zwemmende een heenkomen vond.’

Hier zien we het doorsnijden van het touw, waardoor de mand in het water valt en de overspelpleger met mand en al in het water valt en dus niet door de mand valt, al is hij wel al figuurlijk door de mand gevallen. Het gooien van troep (rotte eieren, tomaten, etc.) naar de schuldige, hoewel niet vermeld, mag worden aangenomen. Uiteraard zal de man proberen zo snel mogelijk het touw door te snijden, maar wordt gehinderd door de bekogeling (die niet zachtzinnig zal zijn en ook stenen zal hebben bevat). In Leiden werd in 1485 Jan Mathys, geboren te Haarlem, een beurzensnijder, veroordeeld tot ‘op die Kake staen, tot dat die clocke xij slaet. Ende alsdan sel Jan Voirs. in een mande ghehangen worde, aen die wyncraen [hijskraan gebruikt voor het laden en lossen van boten met vaten wijn], dairoff dat by hem seluen lossenen sel. Ende hem dairoff ghelost hebbende, soe sel Jan Voirs. op zyn lyff terstondt wt der stede van Leyden gaen (etc. XI jaer lanck).’ (Correxie-boek van Leyden, in: De Navorscher 2, 1852, 185) In Veere werd in 1511 Jan van Maerle, wegens bedelarij ‘gecondemneerd te stane op de kaepe [ = kaak], daer naer te hanghen in de mande ende te vallen in het water.’ (Cannaert 1885, II, 520)

In hetzelfde jaar werd ‘Stevin de Coninc drie jaren ghebannen uuten lande ende graefscip van Vlaenderen, up een let, ende voorts opghestelt te werdene in een mande, en met eerde (slyk, vuilnis [voegt Cannaert toe]) geslegen te werdene, ter plaetsen daert scepenen alsdan ghelieven sal,’ en vervolgens wordt de reden gegeven: ‘omme de ruwhede by hem gheoorbeert up een poorter in zyn huus, stekende up de deure, ende andersints zwerende quade ende uutghesochte eeden, so hy in costumen heeft, en dit was niet alles, want meer en arger es, dies gheinterrogieert synde, hem vervoordert heeft quade woorden te sprekene, ter presentie van scepenen en huere dienaars,’ kortom ‘dat zaken zyn van quaden exemple, nyet sculdech te lydene zonder pugnitie.’ (Cannaert 1885, II, 519f naar ‘Uittrek uit den bouc en register van den ballinghen der stede Ghendt 1472-1537.’ Uit ditzelfde boek voegt Cannaert toe: ‘Den 15 wedemaent [weidemaand: Juni], 1585 was Jan de Wulf ghehangen in de mande, omme de quade ende orribele eeden by hem ghezworen.’ Dus beiden waren meineed zwerenden.)

Wander vermeldt bij de uitdrukking ‘Einen in den Korb setzen,’ dat de korf vroeger ook een eerstraf voor lichte vergrijpen was, een toestel om te ‘Prellen’ (stuiten), waardoor de bestrafte meer spot dan schade had. In het ‘Stadtbuch’ van Leutenberg (Thüringen) van het jaar 1508 werd bepaald: ‘Das zur Bestrafung etlicher geringer Ding ein Korb oder Bret [voor: van de plank vallen] über einen Stadtgraben bei der Mühle aufgerichtet worden. Der Korb soll an eine Stange gehängt werden und so jemand nichts geringes verschuldet, den soll man in den Korb setzen, solang darin zu sitzen, bis sich eins selbst abschneidet oder die Schlinge mit einem Strick aufzwinget, dass der Korb ins Wasser fällt.’ (Wander 1964, II, 1538: Dat ter bestraffing van enige geringe zaken een korf of een plank over een stadsgracht bij de molen wordt opgericht. De korf zal aan een stang worden gehangen en als iemand niets gerings schuldig is [aan niets bijzonders zich schuldig heeft gemaakt], die zal men in de korf zetten, [en] zo lang daarin zitten, tot hij zich zelf afsnijdt [d.w.z. het touw boven hem doorsnijdt] of de lus met een touw opzwaait [onduidelijk, want aan het touw hangt de korf; heeft de man naast een mes ook een touw?], zodat de korf in het water valt.) In ieder geval valt ook hier de bestrafte niet door de mand, maar met mand en al in het water. De Cock (Vk 13, 154) meldt, dat in de 15e eeuw te Gent o.a. de vagebonden in een mand aan een hoge staak hing, waarbij zo nu en dan wel een kerel ‘door de mand viel,’ wat het beschamelijke der straf natuurlijk verergerde [vooral omdat men in de modder viel en dus letterlijk besmeurd was]. Te Alken (bij Hasselt) was vóór jaren een grote poel en daarover was, hoog in de lucht, een koord gespannen, waaraan een mand hing te bengelen. Vuilsprekers, vrouwenschakers en dieven werden in die mand, voor één of meer dagen, vooral ’s zondags ten toon gesteld. Tot voltooiing van de straf werd de koord aan de ene zijde losgemaakt en de schuldige rolde [viel!] met de mand in de poel. (’t Daghet XI, 63)

Ook het ‘Handwörterbuch des deutschen Aberglaube’ geeft een omschrijving van de ‘Schandkorb (Korbpranger)’ en het daarmee gepaard gaande ‘Schnellen’ (opwippen), waarmee velddieven en ook bakkers, die te lichte broden hadden gebakken, een soort erestraf kregen – oorspronkelijk misschien een overgang- en zonderite – waarbij ze ‘durch den Korb springen mußten’, resp. eruit in een water werden gewipt, waarboven de korf, hoog opgericht als een ‘ooievaarsnest’, was aangebracht.

De korf, waarin men voor straf werd opgehangen, was ook in Zwaben bekend. Een mededeling uit 1595 luidt: ‘Dieweil auch die Becker … grossen Betrug … übten, liesse der Rat einen Schnellgalgen mit einem Korb zurichten über die Lachen … auf welche die gesetzt sollten werden, so solche Betrügereien … brauchten, und wann sie also lang genug dem Volk zum Schauspil darauf gesessen, alsdann in das unflätige kotige Wasser herabgestossen worden.’ Gezegd wordt: ‘Wer stiehlt, kommt in den Korb.’

Wander heeft de uitdrukking ‘In den Schandkorb gehören,’ met de uitleg: ‘Das Wesen einer ganzen Reihe von Strafen des mittelalterlichen Rechts beruhte in der Zufügung eines lächerlichen Schimpfes; der Bestrafte sollte dadurch verhöhnt und gedemüthigt werden. Dazu gehören die im demüthigen und schimpflichen Aufzuge durch Stadt oder Land zu unternehmenden Gänge, bei dem Zeichen der verwirkten Strafe, als blosse Schwerter, Stricke, Ruthen oder Besen, aber auch Hunde, Sättel und Pflugräder getragen werden mussten. Sehr verbreitet war auch die Strafe des Schnellens (Schupfens, Korbspringens, Wippens usw.), wobei der Sträfling in einen Korb (Schandkorb, Wippe), der über einer Pfütze schwebte, gesetzt und an manchen Orten in die Pfütze hinabgesnelt, an andern sich selbst überlassen wurde, bis er zur Belustigung der Zuschauer hineinsprang und beschmuzt davon lief.’ (Wander IV, 100)

Dat je met de schopstoel je leven waagde, moge blijken uit een aantekening uit de ‘Rek. der Buurk.’ 170: ‘Van een vraugen van Maersen, starf opte scupstoel’. Het vrouwke kan van schrik zijn gestorven, maar ook zo ver in het water zijn gevallen, dat ze is verdronken. (Stoett 1923-25 nº2020)

In Zwitserland heette het ‘Schnelli,’ een apparaat om iemand te ‘schnellen,’ voor het bestraffen vooral van bakkers, die incorrect brood hadden gebakken. ‘Diss 1280. jares was ein pfister zwo Zürich in Niderdorff am bach gesessen, heiss der Wackerbolt, der bescheiss die lüt, buoch nitt werschaft und hat sunst ouch etwas verschuldt, das man inn fieng und nach der statt bruch in die schnelle nächst ob dem Rüden inlegt; die selb schnelle was ein korb, der stuond hoch embor, und was ein beschissne wüeste wasserpfützen darunder. In selben korb satzt man die lüt und gab man inen darin weder essen noch trinken und so er us dem korb wollt, muost er in die wüest pfützen fallen und sich unsuber beschyssen zuo einem zeichen, dass er mit beschiss umbgangen war. (Schweiz. Idiot. IX, 1230; Æg. Tschudi) Dit 1280ste jaar was er een bakker te Z. in N. a. B. woonachtig, genaamd W., die ‘bescheet’ de mensen, bakte niet correct en had zich verder ook aan iets schuldig gemaakt, dat men hem ving en naar de stad bracht in de ‘schnelle’ vlakbij de R. gezet; deze ‘schnelle’ was een korf (mand), die stond hoog omhoog, en eronder was een bescheten woeste waterplas. In die korf zette men de lieden en gaf hen daarin eten noch drinken en als hij uit de korf wilde, moest hij in de woeste plas vallen en zich smerig beschijten ten teken, dat hij met beschijt was omgegaan. [Lexer, 16: ‘beschiz,’ betrug; ‘beschîzen,’ bescheissen, besudeln; betrügen. Ook in het MNl. is ‘beschiten’ 1. met drek bevuilen (ook als scheldwoord: allerverachtelijkst); 2. bedriegen; en een ‘beschiter,’ bedrieger (Verdam, 81). Lexer, 159: phister, bäcker (Lat. pistor). De plas in kwestie is smerig vanwege de erin geleegde schijttonnen. Iedere stad had zo’n plas.]

Volgens een later bericht was er bij de Rüden aan het water een ‘Schnelli’ met een korf, waarin men iemand zette, die men genade bewezen [had] en toch ook wilde straffen; die [personen] liet men als aan de ‘galgbrunnen [= ziehbrunnen (put)] ufschnellen (opwippen)’ in de korf, ter hoogte van het ‘tramens’ [= balk] of hout; dan moest de [persoon] neerspringen in het water, wilde hij uit de korf komen.

Een dergelijke smerige waterplas, waarin gesprongen of gevallen werd, zien we ook in een nota uit Gent uit 1428. Iedereen mag de bedelaars aanhouden en hen overleveren aan den baljuw der Gemeente waar zij wonen, die hen in een mand zal zetten, hangende boven een ‘vullen plasche’ een dag lang en aldaar blijven tot dat zij zich lossnijden. (Gents Woordenboek, 1950, 831) [vullen = vuile, cf. Verdam, 755: vullenisse, vullens, vullinx, vulnisse, etc. = vuulnisse 1. ontbinding, bederf; 2. vuilheid; 3. vuilnis, opgeveegd vuil; 4. uitwerpselen, ziektestoffen; 5. zedelijk vuil. Waarom het een tijd duurt, voordat iemand zich lossnijdt, zegt het spreekwoord: ‘Beter aarzelen dan kwalijk springen.’ Een ander toepasselijk spreekwoord luidt: ‘Hij moet springen, of hij wil of niet.’ Die tegen zijnen wil tot springen genoodzaakt wordt, heeft weinig vermaak van zijne vlugheid. Men bezigt dit spreekwoord van iemand, die door eigene schuld bankbreukig wordt. (Harrebomée III, 63f; ‘bankbreuk,’ faillissement tengevolge van feiten die strafrechtelijk vervolgbaar zijn).]

Met de twee versies die we bekeken hebben was het verhaal van Virgilius niet afgelopen, want latere schrijvers komen met details, die een ander licht werpen op het gebeuren. In een invoeging, gedaan tussen 1328 en 1342, in de ‘Roman de Renart le Contrefait’, wordt Virgilius verliefd op een landsvrouw wonend in een toren hoger dan tien lansen. Ook hier wordt hij ertoe verleid in de mand plaats te nemen en hangt er ten overstaan van heel Rome, maar wanneer de mand wordt neergelaten, haalt de vrouw hem over nogmaals plaats te nemen, ditmaal zonder kleren, en weer wordt hij te kijk gehangen. Een allegorische verbeelding is te vinden in een 14e-eeuws Frans manuscript, waarin de ‘held’ Fausse-Amour heet. Net als hij op het punt staat met de koningin naar bed te gaan en zijn kleren al uit heeft, wordt gedaan alsof de koning komt en zijn enige redding een snelle aftocht in de mand is. Het is echter een list en halverwege stopt de mand en Fausse-Amour blijft hangen. De koning, die langs komt (niet bij toeval) zegt hem: ‘Bedenk hoe valse minnaars altijd worden bedrogen. Virgilius werd uit een raam gehangen net zoals jij.’ (Spargo 1934, 156-158)

In een IJslandse versie (‘Virgilesrímur’), daterend mogelijk uit de 14e eeuw, is Virgilius verliefd op de dochter van een machtige edelman, die hem eerst afwijst en daarna net doet alsof en Virgilius in de mand lokt en laat bungelen. Hij bindt zijn riem aan het touw en laat zich een beetje zakken, maar uiteindelijk moet hij loslaten en valt met stevige verwondingen tot gevolg. Later laat hij zich nogmaals door de dame in de boot nemen (hij laat zich als een paard berijden, zoals ook Aristoteles overkwam). Bonamente Aliprandi nam in zijn ‘Cronica de Mantua’ een biografie in verzen van Virgilius op. Ditmaal betreft het de dochter van een ridder, die met haar vader het plan opstelt en Virgilius in de mand laat bungelen tot de volgende dag, als de menigte hem bespot. Tenslotte beveelt Octavianus hem neer te halen en maakt hem verwijten. (Spargo 1934, 162f.) Dat Virgilius zich meermalen door een vrouw in de boot laat nemen, wordt door de schrijver van de Engelse versie in ‘The deceyte of Women, to the instruction and ensample of all men, younge and olde’ (ca. 1550) extra benadrukt: ‘Here may ye se how the Mayster Virgilius that was so wise and so crafty in al thynges: and yet he was deceyued of a woman, ye of more then one, as is rehersed afore.’ In de uitgave is een afbeelding van Virgilius in de mand opgenomen. Hij zit weggedoken in de mand, zijn afgewend gezicht achter zijn hand verbergend voor de lachende en spottende burgers, die op straat naar de mand wijzen (ID., 59 & afb.).

Giovanni Sercambi nam een paar jaar later in zijn ‘Cronaca’ een ‘exemplo morale’ op (bij 1420) over keizer Hadrianus, levend voor Christus werd geboren, die zijn dochter Ysifile gevangen hield in een toren. Virgil kwam in Rome, werd op haar verliefd en zij liet hem zich verstoppen in een rozenmand en ophijsen tot halverwege. Daar liet ze hem 16 uur hangen en vertelde haar vader dat toen ze de rozenmand ophees deze zwaar was en ze zo de boosdoener ontdekte. Het vervolg is als in het verhaal van Nero’s dochter (ontsnapping aan executie via bekken met water). (Spargo 1934, 165)

De eerste Nederlandstalige versie is die van Dirc Potter (†1428) in zijn ‘Minnen loep’ (Lof der liefde). Het meisje heet Lucrecia en woont in een toren en mag er zelden uit, dus praat ze met Virgilius, zittend in haar raam, en na een tijdje regelen ze een mand en Virgilius laat zich ophijsen. Toen de mand halverwege stopte, dacht hij dat ze moe was; maar het hele plan was bedacht door een andere minnaar, die bij haar was en de mand tot halverwege ophees, en zo hing hij daar, zeer onwaardig voor een man van zijn waardigheid. Als de mand tenslotte wordt neergelaten, sluipt hij naar huis. (Spargo 1934, 166f)

In ‘Li Livre du cuer d’amours espris’ van René I, hertog van Anjou, Lorraine en Bar, graaf van Provence en Piedmont, en koning van Napels, Sicilië en Jeruzalem, voltooid in 1457, neemt Bel-Accueil (Welkom Onthaal) de held Cuer mee naar een soort ‘chamber of horrors for lovers’, waar als trofeeën de buit van misgelopen liefdes hangt, onder andere een oeroude mand van wilgentwijgen, hangend aan een gouden keten, die verklaard wordt als de mand van Virgilius, die aldus werd behandeld omdat hij met Liefde’s macht lichtvaardig omging. (Spargo 1934, 168.)

De humanist Thomas Murner (1469-ca. 1537) nam dit avontuur van Virgilius op in zijn Geuchmatt (v. 4641ff):
Virgilius bůlt eine schöne magt (Virgilius vrijde een mooie maagd)
Die hat jn vff ein nacht vertagt (Die had hem op een nacht uitgenodigd)
Und jm ein solchen bescheidt gesagt: (En hem zo’n boodschap gezegd:)
Er solt zů einem fenster gon, (Hij moet naar een raam gaan,)
Da wolt sy ein korb aber lon, (Daar zal zij een mand neerlaten,)
Daryn solt er sich setzen schon. (Daarin moet hij gaan zitten.)
Er thet das selb on allen argwon. (Hij deed dat zonder enige argwaan.)
Als sy in halber vff hyn zoh, (Toen ze hem half had opgetrokken,)
Das lüstig wyb von dannen floh (Ging de olijke meid er vandoor)
Vnd ließ ihn hangen an der wend, (En liet hem hangen aan de muur,)
Das er offlich da wardt geschendt (Zodat hij openlijk tot schande werd)
Vnd yederman das selber seyt, (En iedereen hetzelfde zei,)
Das er do hing, vmb wybs bescheid. (Dat hij daar hing vanwege een vrouw.)
(Röhrich 1973, I, 528-530)

In de oudste roman geheel gewijd aan Virgilius, ‘Faictz merveilleux de Virgille’, uit het begin van de 16e eeuw, wordt Virgille verliefd op een meisje uit de hoogste kringen en schakelt een oude tovenares in en die stelt het plan van de mand voor, waar hij ongekleed ingaat. De dame hijst hem op tot halverwege, maakt het touw vast en zegt dat hij daar zal blijven, zodat iedereen weet van zijn overspelige geest. De keizer beveelt de dame Virgille te laten zakken. (Spargo 1934, 168f)

In Holland verscheen in 1657 een eenakter van Joan van Paffenrode, genaamd ‘Klucht van Sr. Filibert, Geen Mal boven Oud Mal,’ waaruit wel blijkt dat het om een oud thema gaat. Hierin wordt Filibert tot halverwege opgehesen in een mand neergelaten door de meid Bely. Twee nachtwakers komen langs, zien hem hangen en komen tot de conclusie dat hij een dief is en halen een ladder om hem neer te halen en mee te nemen, maar het is allemaal spel. Het stuk moet succes gehad hebben, want twee jaar later kwam Melchior Fokkens met de ‘Klucht van de verliefde Grysert,’ waarin Oliver, de broer van de dame, de ongewenste minnaar Wolfert overhaalt in de mand te stappen, hem ophijst en hem uitlacht, wanneer de nachtwacht komt en hem beschuldigt een dief te zijn. (Spargo 1934, 171-173)

Ook in Duitsland had het verhaal veel succes. Bij de 16e eeuwse Hätzlerin heet het:
‘Firgilius seiner Kunst vergass,
da er in einen Korb sass.’
En Hans Sachs maakte er een paar maal gebruik van onder de titel ‘Der Filiüs im Korb.’ Ook schreef hij ‘Die pürgerinn im korb,’ waarin een vrome getrouwde vrouw in plaats van naar de kerk te gaan haar minnaar bezoekt, die haar ophijst in een mand naar zijn kamer. De echtgenoot bespiedt haar en wanneer ze terugkomt zegt hij dat hij haar in een mand naar de hemel heeft zien gaan en dat ze daarom een boze geest moet zijn met wie hij niets te maken wil hebben. Sachs heeft ook een beschrijving van de straf in ‘Dreyerley straff zw Frankfürt.’ Een bakker, wiens broden te klein waren, werd opgehangen in een mand, gehangen aan een staak boven een plas met stinkend water, en kreeg een mes waarmee hij zich een weg kon banen. Een menigte keek toe en lachte hem uit toen de bakker uit de troep kroop. Sachs sprak volgens Spargo ongetwijfeld uit persoonlijke observatie. Hier hebben we hetzelfde door de mand vallen, als we zagen bij de bakker in Maagdenburg in 1346. Wander (1964, II, 1538f) heeft de zegswijze ‘In den Schandkorb gehören’ en legt uit dat de straf van het ‘Schnellen (Schupfen, Korbspringen, Wippen usw.)’ zeer verbreid was, waarbij de overtreder in een korf (‘Schandkorb, Wippe’), die boven een ‘Pfütze’ hing, gezet werd en op vele plaatsen in de ‘Pfütze hinabgeschnellt’, op andere plaatsen aan hem zelf werd overgelaten, tot hij tot vermaak van de toeschouwers naar beneden sprong en bevuild wegrende.

In dit verband noemt Spargo enige spreekwoorden, die getuigen van het diepe effect op de volksgeest van deze methode van bestraffing. Als eerste vermeldt hij ‘ein Korb bekommen (kriegen),’ wat volgens hem hetzelfde is als het Engelse ‘“flunking” an examination, that is, to fail,’ wat wij ‘zakken voor een examen’ noemen (ook: druipen, bakken, sponsen, stralen), maar volgens Wander is ‘Durch den Korb fallen,’ in der Prüfung nicht bestehen oder überhaupt abschlägig beschieden werden. En hij geeft als voorbeeld van Hans Sachs: ‘so ist er vor jn allen gantz spotweiss durch den Korb gefallen.’ (Wander 1964, II, 1538) Hij is niet echt, alleen figuurlijk door de mand gevallen, dus ontmaskerd. Cf. Stoett nº1248: het MND ‘dorch den Korf vallen,’ dat ‘einen Korb bekommen,’ een korf krijgen, betekent; Fries: ‘troch de koer sakke.’ Molema, 220b: ‘’n körf kriegen, körft worden,’ druipen voor een examen; ‘körven, ’n körf geven,’ afwijzen bij een examen; Fries: ‘de koer op krije,’ zijn ontslag krijgen, worden afgedankt; NND ‘de kiepe krêgen.’ (Verdam, 290: ‘kiepe,’ korf, mand; Van Dale 1983: ‘Kiepe,’ rugmand; kiep = draagkorf). Engels: ‘brush off,’ reject, jilt; dismiss curtly: ‘He tries to get the girl to go out with him, but she always brushes him off.’ Hence, ‘brush-off,’ rejection or dismissal: ‘She gave him the brush-off.’ (Hornby, 109) Ook ‘dump,’ laten vallen (eig. let fall with a bump or thud). (Hornby, 275) Lokers Wb: ‘ij ee zijne konzjee gekregen’ (=hij heeft zijn opzeg gekregen; zij heeft het uitgemaakt). Seiler 1922, 120: Luther, 312. Durch den korb fallen. Zunächst vom verschmähten Liebhaber, den die Dame in einem Korbe mit losem Boden zu ihrem Fenster hinaufzieht und dann in den Burggraben fallen läßt, dann symbolisch als Bewerber um die Hand einer Jungfrau abgewiesen werden, weiter auch bei Bewerbung um ein Amt abgewiesen werden, eine Prüfung nicht bestehen (jetzt gekürzt durchfallen), überhaupt mit einer Bitte, einem Antrag abgewiesen werden (jetzt abfallen), DW. 5, 1800–1802.

Ook in het Nederlands is de uitdrukking ‘Hij krijgt de korf’ bekend. De zaak is ook hier gecompliceerd. Volgens Van Dale is ‘de korf krijgen’ afgewezen worden bij een huwelijksaanzoek, een blauwtje lopen; maar elders ook afgewezen worden bij een examen. Harrebomée zegt erover: ‘Even als in het spreekwoord “Hij krijgt den zak, met de banden erbij,” vindt men hier eene toepassing op den jongeling, die door een meisje voor verdere liefde-betooning bedankt wordt.’ Nu betekent ‘de zak krijgen’ tegenwoordig ‘ontslagen worden’, met de uitleg: ‘Deze informele uitdrukking wordt vaak gebruikt met de bijgedachte dat het ontslag onterecht of onrechtmatig is. Degene die iemand ontslaat, “geeft hem de zak.” De uitdrukking sloeg oorspronkelijk – zoals ook nu nog – op werknemers, die ontslagen werden. Ze is voor het eerst aangetroffen in 1588. Vanaf 1605 kon je ook een minnaar de zak geven. Gezien het feit dat het in eerste instantie om ondergeschikten, en niet om minnaars ging, moeten we aannemen dat de zak het voorwerp was waarin een knecht zijn gereedschap of werkkleding bewaarde; hij nam de zak dan mee als hij naar een andere werkgever vertrok.’ Wat niet klopt aan deze redenering is dat de zak het eigendom van de werknemer is: het is zijn zak: hij krijgt dus niet de zak, maar zijn zak, wat dan ook in het spreekwoord moet terugkeren: ‘hij krijgt zijn zak,’ maar zo is het niet bekend, wel: ‘Hij heeft zijn’ zak genomen’ (hij heeft afscheid genomen, hij is vertrokken). (Harrebomée II, 489a) [Dit was al bekend aan Gheurtz (2003, 131 nº824): ‘Hy heeft sijn sack ghenoomen.’ Gheurtz (nº1799) meldt ook: ‘Wûelt niet of ghy crygt u sack,’ hetgeen Harrebomée (II, 490) heeft als: ‘Woel niet, of gij krijgt uw’ zak’ (CH: een eigen slaap- of strozak? Of wordt hij weggestuurd?). De bovenstaande redenering klopt niet: Bredero, ‘Sp. Brab.’ vs. 776: ‘De moer gaf mijn men sack’ (uit huis gestuurd?). In het Vlaams is ontslaan: ‘Iemand zijne(n) zak opgeven.’ (AdC, in: Vk 15, 201f) De Cock heeft het spreekwoord als: ‘Iemand een zak geven,’ hem afdanken, of als minnaar afwijzen; en noteert: ‘Iemand zijnen zak (zijn hot, zijn pak) opgeven; hij heeft zijnen zak, zijn pak (op)gehad;’ reeds bij Sartorius: ‘sijn sack nemen.’ Van Dale (1984, 1997) meldt: ‘hij moet altijd de laatste man de zak opgeven,’ hij is altijd de laatste die vertrekt. ID., 1129: ‘hot,’ rugkorf, draagkorf (Fr. hotte; ~ de père Noël, zak van de Kerstman). ‘In de zak moeten’ = stout zijn geweest en in de zak van Zwarte Piet meegenomen worden naar ‘Spanje’ om heropgevoed te worden. Een ‘zak’ (Duits Sack) is een vervelende kerel, een klootzak (‘blöder Sack’); ‘ein fauler Sack,’ luiwammes; ‘ein lahmer Sack,’ slappeling; ‘in den Sack hauen’ a) er de brui aan geven; b) ontslag nemen; c) ervandoor gaan; ‘jemanden in den Sack stekken’ a) iemand in de zak steken, bedriegen, b) iemand in zijn zak steken, de baas zijn; ‘etwas auf den Sack kriegen,’ een pak slaag krijgen, (een pak) op zijn donder krijgen; ‘jemanden auf den Sack husten, niesen, treten,’ a) iemand op zijn donder geven, een veeg uit de pan geven, b) iemand drillen. (Van Dale 1983, 1068f) Zakken van mensen, zie Harrebomée II, 488f: ‘Het is een natte zak,’ hij deugt nergens toe; ‘een regte hooizak, meelzak, zoutzak, geldzak, een vette kafzak;’ vgl. ook: ‘Hij vertrekt met pak en zak;’ en ‘zijn koffers wel kunnen pakken,’ haast zeker ontslagen zullen worden (Van Dale 1999, 209: ‘de zak krijgen’ = de reiszak); Laan 1977, 276: ‘Met pak en zak vertrekken,’ met alles wat ze kunnen meenemen.]

Ook is niet duidelijk wat die gereedschapszak van doen heeft met afgedankte minnaars. Als straf is de zak krijgen de ergste straf, n.l. de doodstraf: een ter dood veroordeelde werd in een zak in het water geworpen. In 1535 werden [in Amsterdam voor ketterij] achtentwintig mannen en vrouwen in zakken gestopt en in het IJ gegooid. Maar ook verdrinken in een ton kwam voor. In 1598 werd een vrouw in het openbaar op het schavot verdronken in een waterton wegens het ontvoeren en mishandelen van een kind, en in 1641 werd een moeder wegens kindermoord op dezelfde wijze terechtgesteld. Ook in het Frans is deze betekenis van de zak bekend; gesproken wordt van ‘un homme de sac et de corde,’ een echte schurk, een man die tot alles in staat is, aldus gezegd omdat men schurken ophing met de strop of verdronk in een zak. In het Engels is ontslaan: ‘to sack, give somebody the sack,’ dismiss; ‘to get the sack,’ to be dismissed from employment: ‘He got the sack for petty thieving.’ Maar ‘to sack’ is ook plunderen van een overwinnend leger van een veroverde stad, etc. [dat alles in zakken stopt om het mee te kunnen nemen]. Een andere uitdrukking is ‘to get the push’ of ‘to give a person the push,’ wat hetzelfde is als ‘de bons geven’. Ook is ontslaan ‘to get the boot [laars],’ to be dismissed, kicked out; ‘give somebody the boot,’ dismiss him from his job. [Hornby, 95. vgl. ‘He was booted out of the house,’ kicked out; ‘put the boot in,’ kick somebody. Webster 111: dismissal, ‘to get the boot.’ De ‘boot’ geven is iemand een schop geven, vgl. ‘iemand de laan uit schoppen, trappen,’ als versterking van ‘de laan uit sturen, zetten;’ vgl. ‘de deur uit schoppen, trappen’ (Van Dale 1999, 209: ‘op straat schoppen, op de keien smijten, aan de dijk zetten’). Ook in Frans: ‘botter’: een trap geven. Verdam, 112: ‘boten, booten,’ slaan, kloppen; DAF 72f: ‘bot(e)’ (12e-13e e.), coup, heurt; botte; Etym. ‘boter,’ bouter (pousser, frapper), Etym. Germ. *botan, frapper. Cf. Lexer, 25: ‘bôzen,’ schlagen, klopfen; kegel spielen, würfeln; ‘bôz, boz,’ schlag, stoss; ‘bôze, boz,’ kurzer stiefel; ‘boz-schuoch = botschuoch,’ ein art grober schuhe; Verdam, 112: ‘bote,’ een soort van grove schoenen. Tjech: ‘boty,’ schoen (allerlei soorten). Frans: ‘botter le derrière, les fesses à qn.,’ iemand een schop onder zijn gat geven. ‘Pousser, porter une botte,’ een onverhoedse aanval doen; (fig.) een lastige vraag stellen. (FrWb 76) ‘Jemanden den Laufpaß geben,’ iemand de laan uitsturen, zijn congé, de bons geven; ‘den Laufpaß bekommen, erhalten,’ de laan uitgestuurd worden, de bons krijgen. (vDale 1983, 825b)] Ook is het mogelijk iemand te ‘branden’: ‘to fire someone; he got, was fired.’ Harrebomée vermeldt: ‘Iemand laarzen’ voor allerlei vormen van ‘ligchamelijke en zedelijke kastijdingen’.

Röhrich (1973, I, 530) merkt op, dat studenten de uitdrukking ‘door de korf vallen’ voor zakken voor het examen al vroeg gebruikten: in de ‘Facetiae facetiarum’ uit 1657 wordt ‘corbissare’ gebruikt voor ‘durchs Examen fallen’, voor een examen zakken; in Schlesië werd ‘korbisiren’ gezegd.