Cor Hendriks – Dichtlievende Uitspanningen (25): Hogerwoert (intro)

AAN

DEN HEERE

G E R A R D M U I S E R.

Ik wyde aan u, wiens ingetooge geest
Uit dichtkunst graag zyn zoete honig leest,
Deeze eersteling van myne Poëzye,
Die geen Bachant noch Thaïs voert ten ryë,
Maar Nimfen, die, eenvoudig opgevoed,
Zich spiegelen in Spaarnes zilvren vloed;
Die ’t eerbaar hoofd met veldvioolen kroonen,
En zich beschroomd voor ieders oog vertoonen.
Ik eisch u niet tot schutsheer hier voor haar:
Want Pallas zelf stuit op haar beukelaar
De pylen niet der bitze lastermonden,
Die ’t dor gebeent beknabbelen als honden:
Maar schenk het u als een erkentenis
Van ’t geen een vriend voor vriendschap schuldig is,
En laat het u, myn GERARD, zo behaagen,
Als hy, door wien ’t aan u werd opgedraagen.

P. VLAMING.

AAN DEN

L E E Z E R.

Zynde voor twee jaaren op Hogerwoert, en myn gedachten laatende gaan op de meer dan gemeene schoonheid der gezichten, waar op het waarlyk reden heeft zich zoo zeer te verheffen, als eenige plaats in ons land, besloot ik de schilderachtigste te verkiezen; die met eenige uitbreidingen, uit de stoffen zelf vloejende, op te sieren, en tot myner vrienden, en myn vermaak in versen van tien en elf lettergreepen af te maalen. Naderhand is het zo verre uitgedyd, dat het een beschryvinge is geworden van al ’t geen ik ‘er met vermaak in bespeurd, en anderen niet onbehaagelyk heb geoordeeld, zo in bloemperk, boomgaard, moestuin, als andere gedeeltens; hier by heb ik, door de stof zelf aangepord, een schets willen geven van ’t vermaak en nut, dat iemand, wiens hart alleen tot deugd en wetenschappen geneigd is, uit het landleeven kan trekken, tot dat oogmerk my hier en daar bediend hebbende van de gedachte des beroemde Ridders J. B. Marino.
Ik heb het werkje, dewyl ’t gevoegelyk kon geschieden in twee boeken verdeeld. Het eerste bevat alles dat de hof met zyne wateren, manteling en laanen besluit. In het tweede doen zich omleggende gezichten op van oude kasteelen, het duin, het Spaarne en sierlyke lusthoven. Hierop volgt de lof en ’t vermaak van ’t buiten leeven, eerst in ’t geheel, verders naar elk saysoen in ’t byzonder verhandeld, en eindelyk het slot van het gansche werk.
Doorgaans is het met uitbreidingen, uit geschiedenissen of verdichtzelen gehaald[,] doorweeven, en ik heb die, daar het pas gaf, en de stof bracht het veeltyds zelf mede, met vermaak gebruikt, oordeelende dat zy de zenuwe en ziel der dichten zyn, schoon zy van veelen, die alleen met een gladheid van taal, en femelachtige naauwkeurigheid van spelling ingenomen zyn, niet veel noch keurig, maar schraal en zonder oordeel werden te pas gebracht, wanneer men, gelyk ’t nu dagelyks geschied, zich in plaats van gedichten, gelyk de tytels belooven, niets als een deel mooje woorden en gemeene zaaken in de hand ziet stoppen. Doch hier van ter nader gelegenheid.
De naam van Hogerwoert is gesproten uit de kleene streek waar in het gelegen is, en waar van het met zyn onderhorige landeryen een goed gedeelte beslaat, het legt omtrent een vierdedeel van een uur buiten Haarlem, en heeft zyn uitzigt ten zuiden op de Kleverlaan, ’t Huis ter Kleef, en de stad Haarlem; ten westen op Bloemendaal, Albrechtsberg, het duin, de daar by gelegene boomgaarden en bleekeryen; ten noorden langs Schoterbosch en de Zantpoort tot aan Velzen; ten oosten op het Spaarne, over de weyden, en kan flaauwelyk Amsterdam beschouwen. Van Hogerwoert vinde ik in de handvesten en privilegien van Kenmerland, dat het in den jare 1336. by Jan van Persyn, Heere van Waterland is uitgegeeven in eeuwigen pacht, met eenige voorwaarden daar by, die daar, maar niet de naam van den geenen die het ontfangen heeft, gemeld worden. In den jaare 1497. heeft het toegekomen aan onzer Lievevrouwe Kapelle, op den Hoeve van den Hage, welke deeze ambachtsheerlykheid verkoft heeft aan ’t Convent der Regulieren buiten Haarlem in ’t jaar 1526. Jegenswoordig zyn daar van Ambachtsheeren de Burgermeesteren der boven genoemde stad.
Wat de oudheden van ons land aan gaat, die by my hier in zyn aangehaald, ik heb die altyd, na dat zy my het waarschynelykste in de beste schryveren zyn voorgekoomen, uitgelegd. Als (by voorbeeld) dat ik Gerard van Velzen niet in een ton met spykers doe rollen, maar meen dat dit verdichtzel gesprooten is, uit het kwalyk verstaane woord rotatus, dat in het munnekelatyn van dien tyd waarschynelyk geroderd of gerabraakt heeft willen betekenen. Als mede dat Graaf Floris, dien algemenen haat van den adel op zynen hals, door het schenden van de vrouwe of bruid van den bovengenoemden Gerard van Velzen[,] zoude hebben gehaald, waar van ons niets blykt in de schryvers van dien tyd; maar eerder, door dien hy om den ouden adel te hoonen, veele ryke boeren veradelde, om daar door meester van de stemmen te zyn en de vryheid der zelven te onderdrukken. Het zoude anders, naar myne gedachten, zo veel heeren, die Velzen raakten noch bestonden, niet in zoo een gevaarlyken zamenzweering hebben ingewikkeld, ten zy eigen belang en haat tegens de al te grooten macht van den Grave, hen dat zwaarwichtig stuk ten hunne schade, had doen onderneemen.
Die iets breder van dit geval gelieft te zien, leeze ’t geen de Hr. Corn. van Alkemade, die grondige kenner der Vaderlandsche oudheden, daar van verzameld en achter zynen Melis Stokke geplaatst heeft. Vaar wel.

PDF:
Hogerwoert (intro)