Cor Hendriks – Dichtlievende Uitspanningen (2): Laura, herderszang

L A U R A,
HERDERSZANG.

Juist daar de Mylpaal staat, uit blaauw arduin gehouwen,
Die’t Land- en Halsrecht scheid, de beeken en landsdouwen
Van ’t prachtig Amsteldam en ’t nedrig Amstelveen;
Gelyk van stam en naam, maar nu niet lotgemeen;
Juist daar het Landgebouw, uit diep moeras verheven,
De gantsche buurt in ’t rond zoo ver voorby gaat streeven;
Als zich de populier heft boven ’t laage riet;
Daar quam Silvander om een deun, een herderslied,
Voor schoone LAURA, roem en eer der veldgodinnen,
Te queelen. Hy hief aan: o Amstelherderinnen!
Gy Nimfjes die in ’t groen de schoonste bloemen leeft,
Komt herwaart: komt ei toont uw schrandre konst en geeft,
Om bloemen naar den eisch, om kranssen te schakeeren,
Om LAURAS jaarig Feest gulhartig te vereeren.
Paart nu de schoone tulp met roode en witte roos,
De zachte violet en geele tydeloos,
Jasmyn en akolei by tedre ridderspooren;
Vergeet geen spruiten uit der helden bloed gebooren,
Noch geurig kruid: mengt tym, lauwrier en rosmaryn,
Met mirtetelgen, die de min geheiligt zyn.
De bloempjes voegen best by schoone aanvalligheden,
Gelyk het edel groen verbeeld verstand en zeden,
De ronde bloemekrans, die end heeft noch begin,
Vertoont den huwlyksband, volwrocht door reine min.
Een krans, gevlochten om haar echtverbond te kroonen:
Een eerkrans nooit volroemt door slechte herderstoonen;
Een eerkrans, die haar deugd en lof niet kan ontgaan.
Komt Nimfen: heft een lied op LAURAS Jaarfeest aan.

De zomerzon verleent nu d’allerlangste dagen,
Nu is het veld vol vreugd, nu juichen bosch en haagen.
’t Saizoen lacht yder toe. De zomerlucht daalt neêr,
Verquikt den mensch en ’t vee met een gezegend weêr.
Maar LAURA heeft die lucht met d’eerste melk gezoogen:
Dit tuigen ’t heusch gemoed en glans der lieflyke oogen.
Zy zag nu ’t eerste licht na ’t kraaien van den haan.
Komt Nimfen: heft een lied op LAURAS Jaarfeest aan.

Sint Jansnacht word, van ouds, geviert in alle landen,
’t Is hoogtyd. Dorp aan dorp gaat zegevuuren branden:
Den alderschoonsten dag past ook een heldre nacht.
Hoe zyn de knaapjes nu, de vrysters in hun kracht,
Die met een wichelkrans gaan op een kruisweg waaren,
Om t’onderstaan met wien het trouwlot hen zal paaren?
Maar LAURA vond haar Lief in ’t spoor der deugdebaan.
Komt Nimfen: heft een lied op LAURAS Jaarfeest aan.

De boomgaard is vol knop, daar purpere morellen
En karmozyne kers, van uur tot uur, vast zwellen.
De bloozende aardbai spreid door ’t groen een edlen geur.
Hoe konstig maalt natuur nu bloem en vrucht met kleur!
De tong en ’t oog verdwaalt in keur van Lekkernyë.
De kuische LAURA zal, geld ooit myn profecyë,
Het schoonste boomgaartfruit beschaamen met een vrucht.
Geen dag baart SILVIUS, die braaven, meêr genucht,
Dan als hy ’t jonge Kroost in d’armen zal aanschouwen,
Een wicht zo MOOI als LIEF, een pand van zuiver trouwen.
Dek, dek, het zoete Kind met rooze- en leliblaân.
Komt Nimfen: heft een lied op LAURAS Jaarfeest aan.

Welzalig dien het word van s’ Hemels gunst gegeeven,
Op ’t stille en vrolyk land, in eenzaamheid te leeven;
Het versbedauwde gras te kreuken met den voet,
Terwijl ’t gevogelte de morgenzon begroet,
Geen steêvreugd, geen vermaak kan by dit leven haalen:
Te wandlen met zyn lief langs bosschen, berg en dalen;
Te plukken d’eerste vrucht gegroeit op eigen grond;
Een visch of vogeltje verschalken door een vond;
Een zochlam, een jong kalf, van dag tot dag, zien groeien;
Nu langs den klaaren stroom het traage schuitje roeien;
Dan met een speelkar voort te rollen langs de hei.
O land- ô akkerlucht! ô frisse beemd en wei!
Hoe streelt gy hart en ziel en afgematte zinnen!
Men zuigt hier geen venyn uit bloemen, als de spinnen.
Hier schuilt geen addertong verborgen achter ’t lisch:
Noch ’t straatrumoer verstoort ooit ’s Landheers rust of disch.
Geen trots, geen dwinglandy komt hier de vierschaar spannen.
Nooit twistmen om den rang, daar heerschzucht is verbannen.
De gulle onnozelheid had hier haar laatste steê.
Gelukkig dien het is vergunt, by ’t vreedzaam vee,
Gerust en welvernoegd te slyten nacht en dagen.
Dit ’s LAURAS wellust, dit is SILVIUS behaagen,
Dit zyn de blyken van een welgesteld gemoed,
Dat ’s waerelds ydle hoop versmaad als eb en vloed,
En rust voor onrust kiest in deeze woeste baaren.
Ach gaf my ’t nootlot dus te slyten myne jaaren;
‘k Zong kommerloos gelyk een Ryn- of Amstelzwaan!
Komt Nimfen: heft een lied op LAURAS Jaarfeest aan.

Groei ELSRYK: groei en bloei: schiet altyd nieuwe loten;
Zoo moet uw groene top tot aan de wolken stooten.
Nooit schende u ’t ongediert, noch ’t felle winterweêr.
Maar blyf ons Landsieraad, zoo lang het Leidse Meir
Knaagt met zyn graagen mond de vette nabuurlanden.
Zoo lang het duinkonyn speelt door de bolle zanden,
Zoo lang verheugen zich de reiën in uw laan.
Komt Nimfen: heft een lied op LAURAS Jaarfeest aan.

O luchtig Veldpaleis! dat met uw timmeraadje
’t Vermaak en luister zyt der velden en bosschaadje,
Gy trekt noch grooter roem uit uw Bezitters deugd,
Een roem daar vriend en vreemd op schateren van vreugd.
Men ziet uw witte kruin gelyk de Blinkert blinken,
Noch hooger moet uw faam, o heerlyk Stamhuis! klinken,
Daar gy vier waerelden met vier gezichten groet.
Sta vast voor ’t woeden van de stormen, vlam en vloed.
Sta vast: sta eeuwig pal. Zoo moeten uwe muuren,
Zoo moet hun Nageslacht de nyd en tyd verduuren.
Queek jonge SILVIEN en LAURAAS in uw schoot.
Vertroost den treurenden, en zyt het HUIS TER NOOT
Zoo geeft gy altyd stof aan braave dichters tongen.
Zoo word hier, jaar op jaar, uw lof in top gezongen.
Zoo word uw naam verbreid zoo ver als d’oceaan.
Staakt Nimfen uw gezang: gy hebt myn beê voldaan.

JAN BAPTISTA WELLEKENS

In het Jaar MDCCV.

Als PDF:
Laura