Cor Hendriks – Dichtlievende Uitspanningen (13): Dubbelhartigheid 1

DUBBELHARTIGHEID.

De DUBBELHARTIGHEID, met twederlei gezicht,
Toont uit haar klederen, in ’t vliegen opgelicht,
Haar staart en klaauwen, die de scherpste doorens tarten,
Zy draagt, haar eige merk, in haar hand twee harten.

Affschuwlyk ondier! dat zo veele gruwlen baart,
Gy dekt wel voor een tyd uw klaauw en draakestaart;
Gy kunt d’onnozelen door glimp en schyn bedriegen,
En weet hen door uw tong in diepen slaap te wiegen,
Maar al uw veinzery heeft uit en gaat te niet,
Als u ’t naauwkeurig oog der schranderen bespied:
Uw gang is averechts, veel weet gy van belooven,
Gy noemt hem vriend, dien gy het leven tracht t’ontrooven.

Thyestes proefde uw aart, toen op het moordbanket
Zyn eigen kroost hem wierd als wildbraad voorgezet;
Toen bloed met wyn vermengd een vriendschaps dronk zouw weezen,
De goude zon, vol glans ten toppunt opgereezen,
Verbleekt, terwyl zy ’t licht met eene wolk betrekt,
Als Atreus aan zyn broêr het overschot ontdekt,
En bitter scherssende verwyt zyn kindereeten.
Dus word de menschlykheid zelf door den mensch vergeeten;
Daar zyt gy d’oorzaak van, o D U B B E L H A R T I G H E I D!
Die van d’eene euveldaad tot anderen verleid,
En kindren leert met spel en knikkeren bedriegen,
Maar mannen door den eed en by de goôn te liegen;
Lysander had dien spreuk in uwe school geleerd;
Als hy de Thasiërs by hun Alcides zweert,
Geen een te straffen om de bystand van Athenen,
En als zy, op zyn eed vertrouwende, verscheenen,
d’Een voor en d’andre na verdelgde, en al de stad
Met moord vervulde, ja met bloed dien god bespat,
By wien zyn valsche mond zo even van te vooren
Zyn eed gestaafd had, maar zyn hart niet had gezwooren.
Geen grooter schelmstuk is ons ooit of ooit verbeeld,
Als dat, terwyl de mond met kussen vleid en streelt,
Amasa stort ter neêr, van Joabs hand verslagen.

Het licht der Reden kan dit ondier niet verjaagen,
Dat temt die driften, die de menschen eigen zyn,
Maar geen afgryslykheên, die, zwanger van venyn,
De hel gebraakt heeft uit haar gloejende ingewanden,
Om al de waereld door haar gif en draaketanden
In vlam te zetten, en te baaden in het bloed:
Neen, ’s hemels blixemen en Sodoms zwavelgloed
Zyn rechte teugelen voor zulke gruweldaaden.
Nooit heeft het dubbelhart d’onnozelheid verraaden,
Of ’s hemels wraak, die geen gerechte straf vergeet,
En zeker volgt op ’t spoor, schoon dat zy langzaam treed,
Vergold het schelmstuk. Dus zag Grieken Atreus zoonen,
Zyn Agamemnon en zyn Atreus, niet verschoonen
Door u, Thyestes zoon, Egysthus, en de straf
Vervolgde al zyn geslacht, na dat hy daalde in ’t graf.
Daar Clitymnestra woed, door haaren neef gesteeven,
Werd Agamemnon door den hals de byl gedreeven
Van haar, die overspel aanprikkelde tot moord:
De goddelyke wraak slaat meer en meerder voort,
En schent Orestes aan om ’s vaders dood te wreeken;
Zyn moeder werd van hem met haaren boel doorsteeken
Op Agamemnons graf; doch ’t moederlyke bloed
Spat hem in ’t aangezicht en maakt hem gansch verwoed,
En dul, en zinneloos, daar hem de helsche plaagen
Met fakkels folteren en felle geesselslaagen;
Dus droeg het kroost de straf van ’s grootvaârs schelms bestaan.

Lysander, gy wierd ook, hoe loos gy waart, verraân
Van Farnabazus, die, dewyl gy, door het stroopen
Des bondgenoots, geen gunst by Spartâs raad kond hoopen,
Van u verzogt wierd om te schryven, dat gy niet
Had toomeloos gebruikt het opperzeegebied;
De Pers belooft het u, en laat u zelve leezen
Den brief, die tot uw lof en voorspraak zoude weezen;
Doch hy verwisselt dien, als hy hem overgeeft,
Voor een, waar in al wat gy schandelyk bedreeft
Wierd opentlyk getoond; gy, door den schyn bedroogen,
Legt dezen laatsten zelf aan d’Eforen voor oogen:
Wat stond gy toen verstomd, als u die wierd getoond,
En gy uw valschheid zaagt door listigheid beloond.
Doch dit ‘s geen straf genoeg voor Thasus val geleeden:
Daar Halyartus muur werd door uw heir bestreeden,
Een stad door de oude kerk der wraakgodin vermaard,
Strafte u de wraakgodin, die straffe dubbel waard,
En daar gy door de hand uws vyand wierd verslaagen,
Placht lang een zegezuil van uwen val te waagen.

Schoon David in zyn tijd liet Joäb ongestraft,
Zien wy dat Salomon hem zyn loon verschaft;
Door ’s vaders laatste wet tot dit besluit gedreeven,
En dat Adonias wierd door zynen raad gesteeven.
Maar meer door ’s hemels wil, vertorend op ’t verraad,
En Dubbelhartigheid waar van hy zwanger gaat:
Wy zien vorst Abners en Amasas bloed gewrooken,
Als hy door Banajas word voor ’t altaar doorstooken,
Schoon hy de hoornen houdt met zyne hand gevat,
En met zyn schuldig bloed des Heeren huis bespat.
Dit schynt als in een schets en ruwe schilderye
Van Judas kus te zyn een klaare profecye;
Maar myn papier werd rood van schaamte, dat ik met
Dien gruwelyken naam myn tafereel besmet.
Hy heeft zyn loon gehad. Wat was ’t met recht te wenschen
Dat Judas aart niet meer gezien wierd by de menschen!

De mantel van de deugd dekt D U B B E L H A R T I G H E I D;
Haar tong schynt honigzoet, terwyl zy ’t gif verspreit,
En door de schyn verlokt: ’t eene aangezicht van vooren
Lacht u beminlyk toe, van achtren vol van tooren
Dreigt u het andere; zy laat een spoor van leed
En alle rampen na waar dat zy henen treed:
Zy dekt de gruwelen, en weet hen uit te voeren,
Daar ’t leeuwevel niet baat in ’t vosse te beloeren;
Zy kent geen trouw noch eer, zy weet van woord noch eed,
Is, op de minsten schyn van voordeel, straks gereed,
Om met die zelve hand, die iemand heeft ontfangen
Als vriend, en ingehaald met schyn van groot verlangen,
Gelyk Lycaon, hem te dooden, die gerust
Op haar getrouwheid slaapt, van valschheid onbewust.

Vlie henen, monster; vlieg naar onbekende kusten;
Gy placht voor henen nooit ons Nederland t’ontrusten,
Toen d’eenvoud en de trouw, verzeld van ’t heilig recht,
Hun woonplaats hadden in de harten vast gehecht.
Doch, zo ons dat geluk mag nimmermeer gebeuren?
Wilt dien gy ’t hart bezit met uwe klaauwen scheuren,
En teisteren, dat elk, door ’t uiterlyk gelaat,
Ziet in het veinzend hart, het geen zyn heer verraad:
Dan zal de onnozelheid en deugd weêr adem haalen,
De waarheid, vrede en ’t recht ons Nederland bestraalen.

[P. VLAMING.]

PDF:
Dubbelhartigheid