Cor Hendriks – De vliegende heks (8): De Grote Sprong (slot)

Het snelle reizen van heiligen wordt vaak gemeld. Johannes Teutonicus, een canon van Halberstadt, was zo geoefend in de (vlieg)kunst, dat op Kerstavond 1271 hij drie missen vierde, een in Halberstadt, de tweede in Mainz en de derde te Keulen, gedragen door zijn paard. Een monnik van Hesdin werd na een pelgrimstocht naar Jeruzalem in één nacht naar huis teruggebracht. [Lea, p. 633f naar Henning Grosse, Magica, seu Mirabilium Historiarum de Spectris et Apparitionibus Spirituum, etc. Libri II, Islebiae 1597, p. 166, p. 58f. Jagić (in Archiv f.sl.Phil. 2, p. 458) geeft als titel Mirabiles historiae de spectris et apparitionibus, die berichten van een canonicus, die magicarum artium peritus was, zodat hij op Kerstnacht de eerste mis te Halberstadt, de tweede in Mainz en de derde in Keulen las.
In de 11e eeuwse Vita van de rond 411 levende bisschop Antidius van Besançon wordt bericht, dat hij in virtute dei et sanctae crucis super daemonem ascendens (met de kracht van God en het Heilige Kruis op een demon was gestegen [als een paard) in weinige uren van Besançon naar Rome en weer terug door de lucht gevlogen was. Zowel Sigibert van Cembloux in de 11e eeuw als Vincent van Beauvais in de 13e vertellen dit voorval [Hansen 1900, p. 195; vergelijk Wilhelm van Paris].
Ook Caesarius van Heisterbach (rond 1220) maakt melding van snelle reizen: Gerard, een ridder van Holbach, werd in weinige uren van St. Thomasland (India) naar zijn thuisland terug gedragen; een kruisvaarder werd in een uur door de lucht van Jeruzalem naar Lüttich op een toverros ontvoerd. De verhalen staan dicht bij de duivel verhalen, die Caesarius ook vertelt: de klokkenluider van Amel, die door een in de gedaante van een zwarte os verschijnende duivel ’s nachts door de lucht werd ontvoerd naar de tinnen van het slot Isenburg en toen neergezet in een wei, van een monnik in Lübeck en een burger in Soest, die eveneens door de duivel over kerkdaken heen door de lucht werden gedragen. Tenslotte is er het verhaal van een de magie toegedane vrouw uit Hasselt, die achteruit van een vat sprong met de woorden: Hier spring ik uit het geweld Gods in het geweld van de duivel,’ en meteen door de duivel gegrepen en voor al het volk door de lucht over de velden weggevoerd werd [Hansen 1900, p. 195, naar Dialogus VIII: p. 59; V: p. 56, p. 27; III: p. 11, X: 2; XI: 60. Zie ook Lea, p. 102, die vertaalt: ‘Onze lekenbroeder Diederich van Soest vertelde me, dat hij in Lübeck in woede de duivel riep en uit de stad werd gedragen en neergezet op de oever van een meer (vergelijk ‘grote sprong’) en de duivel zei, dat hij hem gedood had, als hij niet het kruisteken had gemaakt. Een jaar lang beefde hij zo, dat hij geen beker kon vasthouden] .
De Dominicaan Thomas van Chantimpré vertelt (1256, te Chambrai) in zijn Bijenboek, dat een slechte, de tover toegedane, vrouw plots door de duivel de lucht in werd gevoerd, wat het verhaal van de Hasseltse is. Ook vertelt hij van mannen, die op toverrossen door de lucht trekken en in staat zijn een schare van gezellen de weg naar Palestina te wijzen, terwijl ze tevoren in één nacht door een engel daarheen zijn gedragen [Hansen 1900, p. 196 naar Bonum universale de apibus 2, p. 30] .
Een 12e eeuws verhaal wordt verteld door Seligmann: als een patroon van reizigers verscheen de duivel aan een geleerde, die van Guadeloupe naar Granada reisde. De geleerde ontmoette een zwarte ruiter, die hem vroeg zijn zwarte merrie te bestijgen. Ze reisden de hele nacht met de snelheid van de wind en bereikten bij dageraad Granada, in één nacht een reis afgelegd hebbend, die normaal dagen duurde [Seligmann 1947, p. 226 (zonder opgaaf), die toevoegt: ‘The fiendish horseman departed without harming his fellow traveler and without leaving behind the usual stench upon which most demonologists agree’].
Nog vroeger, en reeds een voorbeeld van de heksenvlucht, is het verhaal van Paul, een monnik van Chartres, spelend in 1022 in Orléans. De ‘ketters’ beweren dat als je hun leer aanhangt, ‘je vaak met ons engelvisioenen zult zien, waarin je, ondersteund door hun troost, die plaatsen kunt bezoeken waarheen je wenst te gaan zonder vertraging of moeite’ [Wakefield & Evans 1991, p. 78: ‘(…) often will you see with us angelic visions, in which, sustained by their consolation, you can visit whatsoever places you wish without delay or difficulty.’ Dus gedragen door engelen, die in de ogen van Paul uiteraard duivels zijn. ‘Without delay’ is in een oogwenk] .
Een verhaal, meer in lijn met de verhalen van Caesarius, is dat van William van Newburgh over de ketter Eudo (Eon), spelend in 1148. Een ridder, die familie van hem was, ging op bezoek bij Eon met de bedoeling hem over te halen tot het opgeven van de sekte. Eon liet hem allerlei wonderzaken zien en zei hem te nemen wat hij wilde, maar de ridder was verstandig genoeg daar niet op in te gaan. Maar zijn page, toen die een valk zag van opmerkelijke schoonheid, begeerde hem, tot zijn eigen verdoemenis, voegt William toe. Hij vroeg er om en kreeg hem, reed zich verheugend achter zijn heer aan toen deze vertrok. Deze zei tegen hem: ‘Werp onmiddellijk, dat ding, dat je draagt weg, want het is niet de vogel, die het lijkt maar een demon in vermomming.’ Weldra werd de waarheid van zijn woorden duidelijk. Want nadat de dwaze kerel weigerde het advies ter harte te nemen, klaagde hij eerst over het te strak zijn vuist met zijn klauwen grijpen van die valk, weldra lichtte deze hem bij de hand de lucht in, en hij werd daarna niet meer gezien [Wakefield & Evans 1991, p. 144f, after William of Newbury, Historia rerum anglicarum, LXIII].

Het mee terugvliegen zien we ook in een Engelse versie van de ‘Vaart naar de wijnkelder’: Een man overnacht in een hutje op de heide bij een oude vrouw, die hij ’s nachts een stok uit een kist ziet pakken en het venster openen, waarop ze zegt: ‘Eruit met mij! Ze vliegt weg, hij opent de kist, ziet nog een stok, vliegt haar na naar een herenhuis, waar ze met haar stok tegen de deur tikt en zegt: ‘Naar binnen met ons!’ en op dezelfde wijze de wijnkelder betreedt. Ze worden dronken, maken lawaai, worden betrapt en meegenomen om te worden opgehangen. De beul geeft de oude vrouw verlof met haar ‘zoon’ te spreken. Ze reikt hem de stok, zegt: ‘Omhoog met ons!’ en ze vliegen weg [Agricola, 1976, 134169: ‘Fahrt zum Weinkeller’].
In Schotland is dit verhaal ook bekend als ‘The Witch of Fife’. Een oude man merkt, dat zijn vrouw op een nacht weg is. Ze vertelt hem, dat ze op de eerste dag van de nieuwe maan met vier andere heksen bijeenkwam bij de oude Kirk on the moor en daar op takken van de bay boom (moerbei) en stengels van de hemlock (bilzekruid), die ze in paarden veranderden, naar de top van de Bell Lomond reden, daar bier dronken en dansten op de doedelzakmuziek van een wee (piepklein) man. De keer er op voeren ze in cockle shells naar Noorwegen, waar ze van de Lappen een formule leerden om zich te verplaatsen. Daarna gingen ze met opzegging van deze formule naar de kelder van de bisschop van Carlisle, vliegend door de schoorsteen, en de oude man luisterde hen af, zei de toverwoorden en vloog op door de lum en kwam bij de heksen in de kelder, zoop zich klem en werd door de heksen achtergelaten, ’s morgens gevonden, gearresteerd en als warlock op de brandstapel gezet. Zijn vrouw kwam in de gedaante van een grijze vogel hem aan de formule herinneren. Hij zei de formule en vloog terug naar het koninkrijk Fife, maar bemoeide zich niet meer met zijn vrouw [Scottish Fairy Tales, London, 1994, p. 186 194: ‘The Witch of Fife’].
In een andere Schotse versie krijgt een schaapherder in een afgelegen berghut bezoek van een twintigtal katten, die zich met opgeheven poten bij zijn vuur warmen. Eentje gaat naar het raam, zet een zwarte kap op, roept: ‘Hoera, naar Londen!’ en verdwijnt. De andere katten doen hem na, maar bij de laatste valt de kap af [eigenlijk een kabouterverhaal!] en de herder grijpt hem, zet hem op, roept: ‘Hoera, naar Londen!’ en is in een wip bij zijn gezellen in een Londense wijnkelder, waar hij zich flink tegoed doet, ’s morgens gevonden wordt en door de rechter ter dood veroordeeld. Als laatste wens vraagt hij de kap te mogen dragen en roept: ‘Hoera, naar Kintail!’ en komt daar met de strop nog om zijn nek [Agricola 1967, p. 92, nº 122, III; vergelijk ID., p. 106f nº 148: ‘Der Londoner Weinkeller’: ziek in bed liggende man ziet zijn vrouw en twee vriendinnen mutsen opzetten en met het opzeggen van toverwoorden verdwijnen. Hij neemt ook een muts uit de kist, zegt de woorden, komt in de wijnkelder, wordt dronken, gearresteerd en tot het schavot veroordeeld, waar hij zich zijn muts herinnert, opzet en zich terug wenst].
Ook in Ierland is deze versie bekend, waarin Shamus Rua door het opzetten van een rode cap en het opzeggen van de formule:

By yarrow and rue
And my red cap too
Hie over to England!

in een Engelse kasteelkelder komt, maar zich op de galg redt met als laatste wens zijn red cap, waarmee hij zich ‘Hie over to Eire’ wenst [Hetmann, 1986, p. 142 144: ‘Der Flug mit den Hexen’; cf. Seymour, 1913, p. 233 236 = Dublin University Magazine, volume LXIV. Shamus Rua = ‘Red James’. Seymour verwijst naar Grandpapa’s Tale of the Witches’ Frolic in de Ingoldsby Legends. Similar tales appear in Scotland, for which see Sharpe, p. 56, p. 207; the same writer (p. 212) makes mention of a red cap being worn by a witch].
De tocht naar de wijnkelder met de fairies is te zien in een korte Ierse versie. De Laird van Duffus loopt door zijn velden, als een stofwolk langs hem wervelt en hij daar uit een schrille kreet hoort: ‘Horse and Hattock!’ [zie Isobel Gowdie, 1662, https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-onweerheksen/] Aangezien hij een bold man is, herhaalt hij de kreet en meteen wordt hij weg gewerveld (whirled away) door de lucht met een troop of fairies naar de wijnkelder van de Koning van Frankrijk. Daar feesten (carouse: drink heavily and be merry, at a noisy feast) ze de hele nacht en zijn zo vrolijk, dat de laird in slaap valt en wordt achtergelaten. ’s Morgens wordt hij gevonden en voor de Koning gebracht, die hij het hele verhaal verteld en vergiffenis (pardon) krijgt [Briggs, 1959, p. 228 naar Scott, Ministrely of the Scottish Border II, p. 367 (Mot. F411.1 var.). De Laird hield aan het avontuur een wonderlijk gewrochten beker over, die lang in de familie werd bewaard (een motief uit de heksensagen, dat ik elders zal bespreken). Briggs merkt op, dat ‘the knowledge that the cry of Horse and Hattock is the master word for fairy levitation’ te danken is aan de 17e eeuwse folklore verzamelaar John Aubrey (ID, p. 33 naar John Aubrey, Miscellanies upon Various Subjects, London, 1890, p. 149). ID, 1978, p. 128: Aubrey and Walter Scott both tell us that in Scotland Horse and Hattock is the operative word, though the Shetland Folk Book III, 1957, 3) gives a rather more elaborate one:

Up hors, up hedik
Up with ridin bolwind,
An I kin Ise reyd among yu.
In Ireland, the word is Boram, Boram, Boram (Croker)].

Hetzelfde overkwam ene John Sturtridge, die op de avond van Pickrous Day (een feestdag van de tinners) naar huis gaande na een feest in de herberg over de Tregardon Down terechtkwam in een troep piskies, waardoor hij in kringetjes bleef gaan tot hij hoorde roepen: ‘Ho and away for Par Beach!’ In zijn wanhoop riep hij het ook en kwam terecht op Par Beach, waar de dans voortging, tot werd geroepen: ‘Ho and away for Squire Tremaine’s cellar!’ Weer herhaalde John de kreet en kwam terecht in de wijnkelder, waar grote vaten werden aangesproken. John liet het zich goed smaken en lag te slapen, toen de fairies er van doorgingen. ’s Morgens werd hij gevonden door de bottelaar met een zilveren drinkbeker in de hand en kon zijn aanwezigheid niet verklaren. Hij werd voor een rechter gebracht, die hem ter dood veroordeelde. Toen hij al op het schavot stond, kwam een vrouwtje aangelopen, dat met een schrille stem riep: ‘Ho and away to France!’ en hij schoot vanaf het schavot de lucht in en verdween [Briggs, 1978, p. 47 naar Hunt, Popular Romances. Logischer zou zijn, dat de vrouw het in zijn oor fluisterde en dat John het met schrille stem riep. Onduidelijk is waarom naar Frankrijk; de fairies wensten zich ‘naar huis].

De wijnkelder is ook te zien in een versie uit Herefordshire. Een jongen op weg naar huis verdwaalde in het bos en werd door een tamme beer naar een hutje geleid, waar een vrouwtje hem binnen nodigde. Een ander vrouwtje zat bij het vuur en ze gaven hem te eten en te drinken en deelden het bed met hem. Maar om 12 uur sprongen ze uit bed en zetten allebei een witte muts op, die aan de bed post hing. Toen zei de ene: ‘Here’s off!’ en de andere zei: ‘Here’s after!’ en de een na de ander vlogen ze de deur uit. De jongen zag, dat er nog een muts aan de bed post hing, zette hem op, riep: ‘Here’s after!’ en schoot achter de vrouwen aan en kwam in een fairy ring. Ze dansten een tijdje, tot eentje riep: ‘Here’s off to a gentleman’s house!’ en de anderen riepen: ‘Here’s after!’ en zo deed de jongen. Ze kwamen bovenop een lange schoorsteen en eentje zei: ‘Here’s down the chimney!’ en de anderen: ‘Here’s after!’ en ze kwamen in de keuken, waar eentje zei: ‘Here’s to the cellar!’ en de anderen gingen hem achterna en in de kelder staken ze hun zakken vol met flessen en gaven de jongen er een te drinken. Hij zoop hem helemaal leeg en viel in slaap. ’s Morgens werd hij gevonden en tot de galg veroordeeld, waarvan een van de vrouwtjes hem redde door de rechter te vragen of ze hem een witte muts op mocht zetten, waarna ze zei: ‘I’m off!’ en de jongen riep: I’m after!’ en even later stonden ze bij het hutje in het woud. De oude vrouw nam hem de muts af en gaf hem een standje, waarna ze hem met wat te eten de weg naar huis wees [Briggs 1978, p. 48f naar E.M. Leather, Folk Lore of Herefordshire, 1912, p. 176f: ‘The Boy and the Fairies’].
Deze redding van de galg overkwam ook Sir Godfrey Macculloch, een Galloway laird, die eens werd aangesproken door een oud mannetje in groen rijdend op een witte telganger, die klaagde dat Sir Godfrey’s hoofdriool door zijn chamber of dais, zijn ‘dining hall’ liep. Sir Godfrey begreep, dat hij een van de ‘Good People’ was, en verontschuldigde zich hoffelijk en liet de richting van de afvoer veranderen. Jaren later kwam Sir Godfrey in een schermutseling terecht en had de pech een naburige edelman te doden, waarvoor hij ter dood werd veroordeeld. Hij werd van het schavot gered door een oude man op een witte telganger, die hem in een wip wegvoerde, en hij werd niet meer gezien [Briggs 1978, 88 naar Walter Scott, Minstrelsy of the Scottish Border II, p. 359 380. De klacht van de fairy over het riool, dat door zijn vertrekken loopt, wordt vaker gehoord en is de reden van mysterieuze ziekten].
Ook in Roemenië is de sage opgetekend, zij het dat de wijnkelder veranderd is in de keizerlijke schatkamer, waarheen de duivel een pope brengt, opdat hij zijn zak met goud kan vullen, maar de duivel loopt weg (vergelijk de heksen, die weggaan) en de pope wordt gevangen genomen en tot de dood door ophanging veroordeeld; maar de duivel, veranderd in een hooggeplaatste bojaar in een koets, bevrijdt hem [Karlinger & Turczynski, 1982, p. 56].

Een variant van de ‘Grote Sprong’ is te zien in het avontuur van de Black Laird of Dunblane. Deze kwam om op een avond laat uit Alloa, trof de fairies op Menstrie Glen en werd door hen uitgenodigd mee te gaan. Zij klommen op bundels windlestrae en hij op een ploegboom, die in een voor was achtergelaten.’Brechin to the Bridal!’ roepend vlogen ze weg door de lucht op witte paarden, betraden een herenhuis, waar een banket werd voorbereid en aten en dronken onzichtbaar voor de gasten [van de bruiloft: bridal]. Toen ‘Cruinan to the dance!’ roepend gingen ze weer naar buiten door de sleutelgaten like a sough of wind (als een zuchtje wind) en gingen op dezelfde wijze naar Cruinan. Op het laatst kon de Laird zich niet weerhouden te roepen: ‘Weel dune, Watson’s auld plough beam!’ en meteen was hij alleen, zittend op de ploeg in de voor vanwaar hij was vertrokken [Briggs, 1978, p. 129 naar J.E. Simpkins, ‘Folklore of Fife, Clackmannan, and Kinross’, in: County Folk Lore 7, p. 316f, verkorte vorm van Fergusson’s Ochil Fairy Tales (vergelijk verstoorde sabbat)].

Ook de Ierse Guleesh (na guss dhuof the black feet’, omdat hij zijn voeten nooit waste) werd door de fairies uitgenodigd om met hen mee te gaan naar de bridal, ditmaal niet om er te zuipen, maar om de bruid te roven, de dochter van de Franse koning. Hij zat op een maan verlichte avond bij de rath, toen een bende fairies kwam roepend: ‘My horse, and bridle, and saddle!’ Hij riep het ook en meteen stond er een fraai paard met gouden bit en zilveren zadel. Hij sprong erop en meteen zag hij, dat de rath vol paarden was met kleine mannetjes erop. Eentje sprak hem bij zijn naam aan, vroeg of hij meeging, waarna ze ‘Hie over cap!’ roepend de lucht in gingen. Guleesh was meteen bij het zien van de prinses verliefd en broedde op een plan om haar aan de nasty sheehogue te ontrukken. Aangezien hij haar achterop moest nemen, werd het hem gemakkelijk gemaakt en na de laatste grote sprong, die hen in Erin deed belanden en de eindsprint naar de rath sprong hij van het paard en riep: ‘I call and cross you to myself, in the name of God!’ en meteen viel het paard neer en was een ploegboom, de paarden van de fairies werden tot een oude bezem of een stok, een bohalawn of een hemlock stalk. De fairies waren weinig ingenomen met zijn actie en het mannetje met wie hij eerder sprak gaf het meisje een tik, zodat ze stom werd (zie https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-simulacrum/: Jamie Freel) [Jacobs, 1970, p. 9 20, nº 2 [notes, p. 294] naar Douglas Hyde, Beside the Fire, p. 104 128 (vertaling van ID, Leabhar Sgeulaighteacha) van Shamus O’Hart, a gamekeeper of Frenchpark. Vergelijk Briggs, 1978, p. 129].

Soms is het verhaal geheel los komen te staan: een man, die door de lucht rijdt op een bok, mag niets zeggen, maar bij een sprong over een vijver roept hij: ‘Ne goeie sproeng!’ en valt [Daras 1964, p. 47249]. Ook kan de sprong verdwenen zijn, zodat we niet weten wat de reden is van het vallen: Sefa Beets, een ‘heks’, vloog op een varken over de Schelde. Van Rupelmonde vloog ze terug en kwam in een notelaar terecht. Het varken was ineens niet meer te zien. [Wauters, 1962, p. 47, IIA1. ‘Heksenrit’, van p. 82j. Frans Daelemans uit Puurs].

Ook kan iets anders de reden zijn voor het vallen. In een Tiroolse sage wil een boerin weten hoe het er op de heksendansen aan toe gaat, verschaft zich daartoe heksenzalf, besmeert de bezem en vliegt op donderdag de schoorsteen uit en vliegt tot boven de kapel, waar ineens haar krachten het begeven; ze valt en breekt alle ribben [Zingerle, 1969, p.  405, nº 715: ‘Verfluchter Hexenritt’].
Waarom ze zo plotseling valt bij het vliegen boven een kapel kan worden afgeleid uit de Kroatische sagen van ‘Bonen Hansje’. De moeder van Bonen Hansje is een heks. Hij begluurt haar en ziet haar zich helemaal insmeren, haar bezem pakken en rrroepp… de schoorsteen uitvliegen. Hij smeert zich flink in, schiet de schoorsteen uit, steeds verder en verder, tot hij over een kerk vliegend moet niezen en de priester ‘God helpe je!’ zegt. Hij valt neer op een hoop bonen en wordt Bonen Hansje genoemd door de priester, die hem adopteert [Neweklowsky & Gaál, 1987, p. 261f, nº 40: B9625: Bohnen Hansl (uit Stinatz) = Gaál 1965, p. 95 130].
Ook kan vallen worden veroorzaakt door het roepen van de naam. Ene Maren werd, toen ze met haar toverzusters, die bij het ‘Paasspel’ van de duivel [= sabbat met Pasen] geweest waren en in grote aantallen op bezemstelen voorbijvlogen, door een schout herkend; hij riep haar naam en meteen was het afgelopen met haar luchtreis: ze viel naar beneden en brak haar been, werd gevangen genomen en tot de vuurdood veroordeel [Seligmann 1921, p. 366f naar Asbjörnson, Eventyr 3, p.  116. Seligmann vertelt dit verhaal in verband met het ‘boze oog’ van de heks, want op de brandstapel vroeg ze (als laatste wens, die vervuld moet worden!), dat haar de blinddoek van de ogen een weinig afgenomen werd. Dit werd toegestaan, maar men was wel zo slim haar in de richting van rotsen te laten kijken, want alles wat haar blik trof (wouden, bosjes) verwelkte, als door vuur verzengd].
Ook spreken onderweg kan oorzaak zijn van het vallen. Een man uit Unterwarten (in Burgenland) komt in Hongarije (als seizoenwerker om te dorsen) bij een vrouw en ziet er op tafel zijn mes liggen [vergelijk https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-het-mes-in-de-wervelwind-the-knife-in-the-whirlwind/]. Ze heeft het gevonden onder de Holzbinbaum (in Unterwarten), waar ze op een geitenbok heengaat om op de boom (op de doornen) te dansen. De vrouw was gezegd onderweg niets te zeggen, maar op de laatste vlucht had ze op de terugweg toch gesproken, [was gevallen] en moest toen lopen [Gaál, 1965, p. 90120 (verhaal onduidelijk: niets tegen haar man zeggen)].
In plaats van jaren te moeten lopen kan men ook zonder het te weten jaren zijn weggeweest zoals in een Duitse sage, die speelt in het Morgenbrodstal, een dal aan de Brocken. Een vreemdeling was bezig uit een bron met een zeef parels uit het water te scheppen in zijn ransel, wast zijn handen en verdwijnt na de woorden:

Im Morgenbrodstale, da wasch ich mich,
und in Venedigen, da drög ich mich.

Een dal bewoner heeft hem afgeluisterd, raapt de achtergebleven parels op, zegt de spreuk en staat in een vreemde stad [Venetië, in plaats van de Venusberg als sabbatsplaats], waar de vreemdeling naar hem komt en hem meeneemt naar zijn huis, waar alles even prachtig is. ’s Morgens krijgt hij waswater, moet de spreuk omdraaien [dat wil zeggen

In Venetië was ik me
en in Morgenbrodstale droog ik me]

en is weer in Morgenbrodstal, waar hij vele jaren blijkt te zijn weggeweest [motief: verblijf in de onderwereld duurt veel langer dan het lijkt] [Mudrak, zonder jaartal, p. 53f, nº 55: ‘Der Venediger im Morgenbrodstal’ = Pröhle, p. 127 330 (Pröhle, Unterharzsagen, nº 349, p. 448, ook p. 190, 199ff. In Vorarlberg zijn de ‘Venetiërs’ dwergen (Vonbun, p. 50) uit de Venusberg].

Niet altijd heeft de sprong betrekking op ‘de grote sprong’: een man stapt op een nacht een schoon hotel met schone muziek binnen en ziet ze daar springen, zegt: ‘Och God, wat ne sprong!’ en alles is weg en hij zit met een uppelriem (braamstok) in zijn hand. [Roeck, in: Volkskunde p. 99, p. 364f.] Hier doet het zeggen van het woord ‘God’ de ‘sabbat’ verdwijnen. De braamstok in zijn hand is wat van zijn bierglas overbleef, zoals we verderop uitgebreider zullen zien.

De bij de grote sprong afgeworpen persoon is een bijzonder geval van de uit de lucht gevallen mens. In de bekende 1001 Nacht van Galland bevindt zich het verhaal van de derde kalender, die gedragen wordt door een geest en onderweg de naam van God niet mag uitspreken, toch zegt (bij een grote sprong) ‘God is geprezen’, in zee valt en aanspoelt.

Dit in het water vallen overkwam ook de held uit het verhaal, dat door Scobie wordt gezien als een van de grondverhalen van ML 3045, maar dat eigenlijk hier thuis hoort in de kring van de verhalen van de grote sprong. Scobie kende als oudste versie slechts die van Guazzo, maar aangezien het verhaal speelt in Holland, moet er een Hollandse versie aan ten grondslag liggen. In Nederland is die versie uiteraard al lang bekend en onder meer te vinden in de Niederländische Sagen van Wolf (1854) en is afkomstig uit de Opuscula medica van B. Ronsseus, dokter te Gouda van 1560 1596.

In het dorpje Oostbroeck niet ver van Utrecht (en niet Maastricht, zoals Scobie of Guazzo meent Trajectum te moeten vertalen) leefde een weduwe, die een knecht bij zich had, die voor haar de huis en veldtaken verrichtte. De knecht had, aangezien dergelijke lieden nu eenmaal nieuwsgierig zijn, door het tralie venstertje dikwijls bemerkt, dat de vrouw, als allen sliepen, in de stal op een bepaalde plek ging en dan uit de kribbe met haar handen hooi nam. Dat verwonderde de knecht en hij vroeg zich af, waarom zijn bazin dat deed, en wilde eens proberen, wat daarvan kwam, als hij haar nadeed. Toen ze nu weer eens naar de stal was geweest en net weer eruit gegaan was, kwam ook hij in de stal, bekeek alles precies en nam ook van het hooi. Nauwelijks echter had hij het in de hand, of hij werd door de lucht weggerukt en weggevoerd tot in het stadje, Wyck [waarschijnlijk Wijk bij Duurstede] genaamd, en in dat stadje in een grote kelder onder de grond, waar hij een grote verzameling van mannen en vrouwen vond. Toen zijn bazin en de anderen hem zagen, schrokken ze aanvankelijk en ondervroegen hem, hoe hij daarheen gekomen was, en de knecht vertelde hen alles heel getrouw [Het verhaal is ‘slecht’ verteld: de knecht ziet de vrouw het hooi pakken en verdwijnen. Hij gaat haar achterna als ze weer naar de stal gaat en na het pakken van het hooi verdwijnt. Het is geen verhaal over bilocatie = de vermeende paranormale vaardigheid van een persoon om op twee verschillende plaatsen tegelijk aanwezig te zijn!]. Toen begon zijn bazin heel erg boos te worden en met haar gezellen te beraadslagen, wat in de zaak te doen stond; allen meenden echter, dat het beste was de knecht vriendschappelijk te ontvangen en hem te bewegen er niet over te kletsen. Ondertussen kwam echter het uur, waarop allen afscheid moesten nemen en wisten nog niet, of ze de knecht dood zouden maken, of hem weer zouden laten gaan, bleven echter bij dit laatste staan, en nadat hij hen beloofd had niets te zeggen, nam zijn bazin hem op haar schouders en beiden vlogen door de lucht heen. Toen ze echter over een meer vlogen, dacht de vrouw, dat het beter was de knecht in het water te werpen, dan zou al het geklets ten einde zijn, en aldus deed ze en gaf hem een flinke ruk. De arme man viel in het meer. Maar Onze Lieve Heer God wilde niet, dat de knecht aldus stierf en zo kwam hij met het leven weg, lag echter in grote pijnen in het schelf, kreunde en jammerde erbarmelijk. Dat hoorden enige lieden, die net langskwamen, en ze trokken hem eruit en vroegen hem hoe hij daar terecht was gekomen. Hij vertelde hen alles en toen hebben die lui hem op een wagen gelegd en naar de stad Utrecht naar Burgemeester Johannes Culemburg gebracht, aan wie de arme man zijn ongeluk ook verteld heeft, zodat de Burgemeester zich hooglijk verwonderd heeft. En toen men het wijf gegrepen had, bevestigde ze het en heeft ervoor haar verdiende straf ontvangen [Wolf, 1843, p. 338 340, nº 244: ‘Ins Wasser geworfen’. Naar Ronsseus, Epist.medic., 1590, p. 50; Delrio, Disquis. mag., 1599, II, q. 16, p. 180; Teirlinck, 1930, 18f. Zie ook de samenvatting in Sinninghe, 1938, p. 224 naar Goulart, Trésor d’histoires admirables I, p. 178. Ronsseus beweert het verhaal gehoord te hebben van Dirck Cornelisz, Burgemeester van Utrecht. Johan van Culemborch was schout van Utrecht van 1528 1555. Dat het verhaal wijd bekend werd, zou kunnen blijken uit een notitie van Adam van Levenwald, Tractätel von des Teufels List und Betrug, Salzburg, 1680, §40: Wat betreft de plaats [van de sabbat] zei een man, geëxecuteerd te Stablo in 1603, dat het was in Holland in de provincie Utrecht. (Lea, p. 752). De versie van Guazzo, 1608 (1970, p. 46f; Scobie, 1983, p. 181 183) wijkt niet wezenlijk af. De vertaling Maestricht kan van Scobie zijn].

Het verhaal is in verkorte vorm overgenomen door Praetorius (1668): in een dorp genaamd Oostbroek bij Utrecht had een huisvrouw (Wirtsfrau) een huisknecht, die zich afvroeg wat het te betekenen heeft, dat ze zich insmeert. Hij heeft toen zonder voorkennis geprobeerd, toen ze de stal was ingegaan. Weldra voelde hij zich in de lucht gevoerd en in een hol onder de grond gebracht, in een stadje genaamd Wych. Daar vond hij een heksenverzameling. De vrouw verstarde bij de onvoorziene ontmoeting en bood aan hem weer naar huis te dragen. Toen ze een deel van de weg afgelegd hadden, kwamen ze over een meer, dat vol schelf en riet was. De vrouw zag haar kans schoon, slingerde hem van de oksels, in de hoop dat de arme drommel door de val en door het verzinken in het kochigten [? = kooch, koch: buitendijks land] water zijn leven inboet! Daar zal hij begraven blijven. Maar zijn val was niet dodelijk en men heeft de gezel gevonden. Ze laadden hem op een wagen en lieten hem naar Utrecht brengen. De Burgemeester daar, Johannes van Kulenburg, een dappere edelman, was vol grote verwondering en stelde zich nauwkeurig op de hoogte: hij beval de heks te arresteren en in een gevangenis op te sluiten. Ze bekende vrijwillig en bad om genade; ze werd echter verbrand [Wolf, 1994, p. 475f].

Het archetype van de man, die uit de lucht valt door het gebruik van Christelijke anti tover is het bekende verhaal van Petrus en Simon Magus (de Tovenaar) uit de apocriefe Handelingen van St. Petrus. Simon had door zijn getover keizer Nero weten in te palmen, maar werd daarbij voortdurend dwarsgezeten door de apostel. Op het laatst vroeg Nero Simon om een onomstotelijk bewijs van de waarheid van zijn doctrines en deze stelde voor naar de hemel te vliegen midden op de dag ten overstaan van heel Rome. Het Forum was afgeladen vol en Simon liet na zijn opkomst midden in het arena zijn staf rechtop staan [dit wordt ook van een begin 20e eeuwse tovenaar uit de Achterhoek gezegd: op de Diemse hei woonde de gekke Prul, die kon alles, hij kon een vlegel rechtop laten staan (Tinneveld 1976, p. 7199)]. Vervolgens steeg hij op en vloog in de richting van het Capitool. St. Petrus stond tussen de menigte en net toen Simon de toppunten van het heiligdom van Juno Moneta (thans Santa Maria in Aracœli) had bereikt, knielde hij neer, hief zijn rechterhand op en maakte met een groot gebaar een kruisteken in de richting van de tovenaar. Daarop vluchtte het leger der duisternis en Simon viel als een baksteen neer voor de troon van de keizer. Op hetzelfde moment viel met een luid gekletter de staf van Simon om [Summers, 1992, p. 192f; p. 197 nt. 35: Not later than AD 200. They were well known to Commodian, who wrote about AD 250.] In een sage uit Gastein (Salzburg) bidt een jongen op raad van een oude vrouw [vetula, hier heks] 14 dagen niet en kon daarop bij de Perhtenloop (die met carnaval plaatsheeft en waarbij grote sprongen worden gemaakt) vanaf de bron [dorpsput] op een huisdak springen en de lucht invliegen, waar hij vrij zwevend bleef hangen. Pas toen de geestelijke met het hoogwaardigste [wijwater of gewijde hostie] naar alle richtingen de zegen uitdeelde, stortte hij klagend neer en stierf, nadat hij de grote lust van het rondvliegen had geprezen. [Waschnitius, 1913, p. 58 naar Freisauff, p 402. Diese Erzählung beruht auf der Vorstellung von der ekstatischen Verzückung beim Perhtenlauf und dem dadurch ermöglichten Überschreiten der menschlichen Grenzen].

Moderne mensen geloven niet meer in heksen. Een violistje ging in de Wildschönau in de heilige Kerstnacht naar de metten (nachtmis) en kwam onderweg langs een “Badstube”, waar hij zijn viool wilde gaan stemmen. Hij ging op een langbenige ‘Brechel’ (toestel om vlas te braken) zitten en zei: ‘Je lijkt wel een van die heksen, die in de heilige Kerstnacht hun ‘Unwesen’ bedrijven…’ Hij was nog niet uitgesproken, of de Brechel vloog met hem hoog door de lucht weg. Pas na een lange duizelende (schwindelnder) vaart werd hij ver weg op een berg neergezet en de speelman had grote moeite om door de diep sneeuw terug te keren. Pas de volgende dag laat kwam hij thuis aan [Peuckert 1965, p. 90 naar Zingerle, p. 38. Ein Mann sieht ein Brechelbank, das ist ein langbeiniges Stück Holz. Sie steht in einer von der Hexen oft und gern besuchten Brechelhütte, und er erinnert sich der Hexengeschichten, die in derlei Hütten spielen wie auch an manche Erzählung von der Verwandlungskunst der Hexen. Er spottet ihrer und – sein nächtlichen Erlebnis widerlegt den SpottEigenlijk betreft het een vlucht naar de sabbat, die hij door zijn komst verstoort, waardoor hij alleen wordt achtergelaten op de kale en koude berg].

In de meeste gevallen maakt ‘de grote sprong’ onderdeel uit van de sage van de ‘nagebootste heksenvlucht’, die we hierna bekijken [van Marcel van den Berg is in Volkskunde (p. 90, p. 248f) een artikel verschenen over de spreuk in de sage, waarin ook ‘de grote sprong’ voorkomt; 2549: Da’s nogal een sprong, en dat voor zo’n kat; 581.1: Een goeie sprong; 581: Ik zeg tot dat het een ferme sprong is; 4169.7: Is dat een sprong voor een nuchtere meute; 2567: Is dat een sprong voor een plat kalf; 546: Och, wat een sprong; 2565: Wat is me dat voor een sprong voor een zeug; 2564: Ze kunnen goed springen; 568: Och God, zo’n sprong voor een nuchtere meute; 2548.45: Bij God, dat is een grote sprong; 537: God zegene ons allen. Wat een sprong voor een kalf; 581.2: Ai Jezus, da’s toch een schone sprong. Zelf heb ik ook een losse spreuk genoteerd: Strackerjan nº 218b: Gott Lob! (geit werpt af)].

Meer informatie
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks-1-zalf-en-vliegstaf-intro/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks-2-zalf-en-vliegstaf-vervolg/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks-3-zalf-en-vliegdieren/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks-4-toverzalf-in-komische-situaties/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks-5-de-grote-sprong/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks-6-de-grote-sprong-vervolg/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-vliegende-heks-7-vliegen-met-de-fairies-en-de-laplandse-tovenaar/
https://robscholtemuseum.nl/?s=heksen