Cor Hendriks – De Geheimen van de Graal (10): Merlijn en Uther

1. Het monument voor Pendragon

Na de dood van Vertegier wordt Pendragon tot koning gekroond terwijl de oorlog tegen de Saksen onverminderd voortduurt. Dan wordt het kasteel van Hangus belegerd; na zes maanden wendt Pendragon zich ten einde raad tot zijn raadgevers, waaronder ook de vijf raadgevers van Vertegier, die de koning vertellen over Merlijns profetieën. Hij stuurt boodschappers uit en Merlijn, reeds op de hoogte, vermomt zich als een woeste houthakker en zoekt de bodes op en zegt hen niet naar Merlijn te zoeken en tegen de koning te zeggen, dat hij de vesting niet zal innemen, voordat Hangus dood is. Om hen een bewijs van de waarheid van zijn woorden te geven voegt de woeste houthakker toe, dat van de vijf man, die Merlijn kennen, er nog maar drie in leven zullen zijn, als zij bij de koning terug zullen zijn. Dat bewijs moet de koning overtuigen, dat hijzelf naar Merlijn moet komen.

De bodes gaan naar de koning en aldaar wordt inderdaad geconstateerd, dat twee raadgevers overleden zijn en de koning gaat naar Northumberland en laat de belegering van Hangus’ kasteel over aan zijn broer Uter. Rondzoekend in de bossen van Northumberland wordt een herder (zwijnenhoeder) voor Pendragon gebracht, een erg lelijke en mismaakte man, die hem aanraadt om in een van zijn vijf heerlijkheden in de buurt zijn intrek te nemen en geduldig het bezoek van Merlijn af te wachten.

Aangezien Pendragon niets beters weet te verzinnen, doet hij dat en krijgt de volgende dag bezoek van een keurig geklede heer met een deftig voorkomen, die hem de groeten doet van Merlijn, die herder van de dag daarvoor, en zegt de koning, dat Hangus dood is. Pendragon stuurt bodes eropuit, die onderweg de bodes van Uter tegenkomen, die de boodschap brengen, dat Hangus door Uter gedood is.

Enige dagen later, bij het verlaten van de kerk, komt een hele knappe, keurig geklede man naar Pendragon en zegt Merlijn te zijn. Hij maakt Pendragon duidelijk, dat hij zich in iedere gewenste gedaante kan voordoen, en deze wil weten, hoe hij op de hoogte was van de dood van Hangus; en Merlijn vertelt, dat hij op de hoogte was gekomen van het plan van Hangus om Uter te vermoorden. Hij was daarom snel naar Uter gegaan en had deze gewaarschuwd. Uter had Hangus gewoon zijn tent laten binnendringen en hem toen gedood. Ook tegen Uter had Merlijn geheimzinnig gedaan, door vermomd als oude man met witte haren zich niet bekend te maken. Pendragon raakt meer en meer onder de indruk van Merlijns inzet, maar hij blijft hem beproeven. Terwijl Merlijn naar Blaise gaat om ons verhaal op papier te krijgen, is Pendragon naar Uter gegaan, waar Merlijn beloofd heeft over tien dagen te komen.

Merlijn vertelt Blaise, dat de broers nog jong zijn en zich willen vermaken en hij schrijft een soort liefdesbrief van een dame, waar Uter verliefd op is en gaat daarmee in de gedaante van een bode op de afgesproken dag naar Uter, die een reuzenplezier in de brief heeft. Ondertussen zitten de broers op Merlijn te wachten en wanneer het avond wordt, verkleedt de bode Merlijn zich tot de oude man met de witte haren en verschijnt zo bij Uter, die hem bedankt voor het redden van zijn leven en dan Pendragon erbij gaat halen. Als hij terugkomt, is Merlijn weer de bode en Uter vraagt aan zijn schildwachten of ze iemand in of uit hebben zien gaan, hetgeen niet het geval is en Uter begrijpt er niets meer van. Onder flink gelach legt Pendragon hem de zaak uit en ook de zaak met de brief wordt onder veel gelach door Merlijn uit de doeken gedaan. Ook Uter is nu overtuigd van de nuttigheid van Merlijn en de broers schenken hem hun volledige vertrouwen.

Dan komt de kwestie van de nog voortdurende belegering van de nu leiderloze Saksen aan de orde en Merlijn geeft het advies de Saksen een paar boten te geven, zodat ze terug kunnen naar hun eigen land, wat gedaan wordt en inderdaad vertrekken de Saksen. Nu wordt Merlijn officiëel tot opperraadsheer uitgeroepen, wat natuurlijk niet iedereen even lekker zit. Een zeer jaloers man wil Merlijn beproeven. Het is een zeer rijk en machtig persoon, die in de ogen der mensen voor wijs doorgaat, maar vol valse gedachten is. De koning geeft toestemming voor de test en de man vermomt zich driemaal en vraagt Merlijn naar zijn dood en krijgt driemaal een ander antwoord; de eerste keer zegt hij, dat de man van zijn paard zal vallen en zijn nek zal breken, de tweede keer, dat de man bij zijn dood gehangen zal worden aangetroffen, de derde keer zegt Merlijn, nu geconfronteerd met de hele bedriegerij, dat niet alleen het voorafgaande zal gebeuren, maar bovendien dat hij ook nog zal verdrinken; en tegelijkertijd ontmaskert hij de schijnzieke als de hem beproevende man, die onmiddellijk tegen de koning begint te klagen. Echter Pendragon wenst zijn oordeel op te schorten tot de man dood is. En inderdaad, een tijd later rijdt de man met een uitgebreid gevolg langs een rivier, waarover een houten brug ligt. Zijn paard struikelt en de man wordt er vanaf geslingerd en breekt zijn nek, valt in het water, maar blijft met zijn kleren aan een uitsteeksel van de brug (die in zeer slechte staat is) hangen met zijn hoofd en schouders onder water. Wanneer hij uit het water wordt gevist, blijkt hij inderdaad zijn nek te hebben gebroken. Wanneer dit verhaal bekend wordt aan Pendragon en Uter, besluit Merlijn zich voortaan wat bedekter uit te laten en vertrekt naar Blaise.

Aan het hof zijn ze ondertussen ook begonnen de woorden van Merlijn te boekstaven en dat krijgt de naam ‘Het Boek van de Profetieën van Merlijn’ en bevat alle voorspellingen van Merlijn over de koningen van Engeland en wat er in de toekomst zou gaan gebeuren. Blaise hoeft overigens niet voor concurrentie te vrezen want ‘Het Boek van de Profetieën’ bevat duistere woorden, die pas betekenis krijgen als ze werkelijkheid geworden zijn.

Merlijn keert weer terug naar de twee broers en na het uiten van de Profetieën heeft hij een geëmotioneerd onderhoud met Pendragon (die de Britten Aurelius Ambrosius noemen) en Uter, waarin hij zegt veel van hen te houden en veel voor hen te willen doen. De broers zijn enigszins verbaasd, maar dan vertelt Merlijn, dat de Saksen, na het bericht van de dood van Hangus, besloten hebben tot wraak en van plan zijn zich van het land meester te maken en hij voorspelt, dat ze 11 juli zullen landen en raadt de broers aan hun mannen eind juni te verzamelen aan de ingang tot de vlakte van Salisbury, waar ze zich langs de rivier moeten opstellen en de vijand laten passeren om hen de terugweg af te snijden om hen vervolgens landinwaarts te drijven, zodat ze zonder water komen te zitten. Als ze dan op de derde dag slag leveren, zullen ze overwinnen. Helaas is er nog een nare kant aan de zaak, want één van de twee broers zal omkomen. Pendragon voorvoelt, dat hij het is, maar Merlijn houdt zich op de vlakte. Wel onthult hij, dat het de belangrijkste slag is sinds de Christelijke wet werd ingesteld en dat degene, die dood zal gaan die dood niet hoeft te vrezen, aangezien hij sterft voor de verdediging van het geloof in de Drievuldigheid en het Lijden, dat Jezus Christus voor ons op aarde heeft moeten doorstaan. En de ander zal voor hem de indrukwekkendste begrafenis bereiden, ooit aanschouwd.

De twee broers handelen volgens het plan van Merlijn en laten hun vazallen zich met Pinksteren verzamelen bij de rivier. Dan nadert de Saksenvloot en Uter, niet meer twijfelend aan de waarheid van Merlijns woorden, laat snel zijn mannen de biecht afnemen, terwijl de Saksen aan land gaan. Wanneer ze landinwaarts trekken, vraagt Pendragon aan Merlijn wat te doen en deze beveelt aan, hen van twee kanten in het nauw te drijven en op de derde dag na zonsondergang aan te vallen, wanneer hij een Rode Draak tussen hemel en aarde ziet vliegen. Die draak staat voor zijn naam, “en,” aldus Merlijn, “betekent de overwinning voor jullie.”

De broers gaan ieder hun weg en Merlijn gaat naar Blaise, na Uter te hebben toevertrouwd, dat hij de slag zal overleven. Uter rukt met zijn troepen op en snijdt de Saksen van de rivier af, zodat ze niet meer bij hun schepen met leeftocht kunnen komen. Zo houdt hij hen twee dagen in bedwang en op de derde dag arriveert Pendragon met een grote troepenmacht. De Saksen zien zich in het nauw gedreven en binden de strijd aan met Uter, die hen terugdrijft in de richting van Pendragon, die echter op het teken wacht. Dan zien ze inderdaad een rode draak door de lucht vliegen, die vlammen uit neus en bek spuugt en met een oorverdovend geraas over de Saksen vliegt, die volkomen in de war raken, terwijl Uter en Pendragon hun mannen oproepen aan te vallen. Dan heeft een bloedige strijd plaats, waarin naast vele Britten ook Pendragon omkomt. De Saksen worden of door het zwaard omgebracht of verdrinken.

Na de slag wordt Uter tot koning uitgeroepen en hij richt voor Pendragon en de andere gevallen strijders een hoog steenmonument op met in iedere steen de naam van een gevallene gegrift. Alleen de steen van Pendragon liet hij blank, want iedereen weet wie daar ligt. Dan gaat hij naar Londen, waar hij tot koning wordt gekroond. Merlijn legt hem het teken van de draak uit, dat de dood van Pendragon en de verheerlijking van Uter voorstelde, waarvandaan Uter zich voortaan Uterpendragon laat noemen.

Er gaat een flinke tijd voorbij en op een dag herinnert Merlijn koning Uter aan zijn belofte om een monument voor Pendragon op te richten en hij stelt voor om uit Ierland de Reuzenstenen te laten halen. Uter stuurt hem met een vloot op weg en ter plekke wijst Merlijn de allergrootste aan om in te laden. Maar de mannen weigeren dit onmogelijke karwei uit te voeren en zeggen, dat niemand die stenen kan optillen, en ze gaan terug naar Uter en verklaren, dat het een onzinnige onderneming was.

Ondertussen brengt Merlijn door middel van zijn toverkracht de stenen uit Ierland, die ook heden ten dage nog te zien zijn op de begraafplaats van Salisbury. De koning en het ganse volk trekken erheen om dit buitengewone wonder te aanschouwen en Merlijn geeft opdracht om van de hoop stenen een monument te bouwen. Uter roept uit, dat zoiets alleen God of hij, Merlijn, kan, waarop Merlijn de stenen opstelt, zoals nu nog te zien.

Commentaar en bronnen

Geoffrey (8, 3) laat Aurelius Ambrosius de toren van Vortigern in brand steken, waarna hij ons een beschrijving van hem nalaat als een regelrechte Middeleeuwse ridder, door iedereen gevreesd in het duel, vrijgevig, altijd op tijd in de kerk, bescheiden in zijn gedragingen en niet in staat een leugen te vertellen. Hij wordt zeer gevreesd door de Saksen, die zich terugtrekken over de Humber, waar ze zich door de Schotten gesteund voelen. Terwijl ze versterkingen bouwen, verzamelt Aurelius een groot leger. Hengist trekt hem met 200.000 man tegemoet en het komt tot een slag bij Maisbel. Hengist verliest en vlucht naar het kasteel van Kaerconan, nu Cunungeburg, achtervolgd door Aurelius. Opnieuw komt het tot een slag en de Saksen zouden gewonnen hebben als niet een legerafdeling van de Bretonnen ten tonele verschenen was. Tijdens het gevecht weet Eldol, de graaf van Gloucester, die als enige van de Britse leiders ontsnapt was aan de door Hengist aangerichte moordpartij in Salisbury (in het klooster van Ambrius), met behulp van Gorlois, de hertog van Cornwall, Hengist gevangen te nemen na een enorm duel, waarna de Britten snel de overwinning behalen. De heidenen vluchten, het grootste gedeelte onder leiding van Hengists zoon Octa naar York.

Aurelius trekt zegevierend Conan binnen, waar wordt uitgerust, de doden worden begraven en de gewonden verzorgd. Vervolgens wordt beraadslaagd wat te doen met Hengist, maar dan voltrekt Eldadus, bisschop van Gloucester en broer van Eldol, naar het goedbijbelse voorbeeld van de profeet Samuel de dood van Agag aan Hengist. Aurelius, die gematigd is in dit soort dingen, laat voor Hengist naar heidense gewoonte een grafheuvel opwerpen en vertrekt dan naar York, waar Octa besluit zich over te geven en in zak en as Aurelius tegemoet trekt. Op advies van bisschop Eldadus, die ditmaal het voorbeeld van de Gibeonieten aanhaalt, wordt er een vredesverdrag gesloten en krijgen Octa en zijn mannen gebied toegewezen in de buurt van Schotland. Aurelius begint vervolgens kerken te herstellen en besluit een monument op te richten bij het klooster van Ambrius op Mt. Ambrius ter gedachtenis aan de moord op de Britse edelen door Hengist. Hij laat timmermannen en metselaars komen om iets nieuws te bouwen, maar niemand weet iets te bedenken. Dan beveelt Tremorinus, de aartsbisschop van de Stad der Legioenen, de koning aan om Merlin, de profeet van Vortigern, het te laten doen, want niemand is er bekwamer hetzij in profeteren hetzij in mechanische bedenksels.

Aurelius zendt boden uit en ze vinden uiteindelijk Merlin in het gebied van de Gewissei bij de Galabes-bronnen, waar hij vaak komt. Hij wordt voor de koning gebracht, die hem vraagt de toekomst te voorspellen, want hij wil wat wonderlijks horen, maar Merlin antwoordt: “Mysteriën van die aard kunnen niet onthuld worden, tenzij daar waar er een dringende nood voor is. Wanneer ik hen als vermakelijkheid uit of wanneer er geen noodzaak is, dan zal de geest, die me beheerst, me verlaten op het moment van nood.” De koning schakelt over op het monument, dat hij wil bouwen, en Merlin raadt hem aan om van Mt. Killaraus uit Ierland de Reuzenkring te laten komen, wat Aurelius doet schateren en hij vraagt Merlin waarom zulke grote stenen en van zo ver, als Brittannië zelf toch geen gebrek heeft aan stenen voor de klus. Maar Merlin zegt hem niet zo dom te lachen, want er valt niets te lachen. Deze stenen zijn verbonden met zekere geheime religieuze riten en hebben eigenschappen, die van medicinaal belang zijn. Vele jaren geleden hebben de Reuzen hen gebracht uit de verste gebieden van Afrika, toen ze in Ierland gingen wonen. Als ze gewond zijn, baden ze in water, dat ze over de stenen hebben gegoten, en zo genezen hun zieken.

Uther wordt met een vloot met 15.000 man en Merlin op pad gestuurd en vaart naar Ierland, waar hij wordt opgewacht door de jonge koning Gillomannius, (12) die het aanstuurt op een gevecht, maar al snel het onderspit moet delven. De Britten trekken op naar Mt. Killaraus en proberen de stenen te ontmantelen, maar wat ze ook proberen, de stenen bewegen geen duim. Merlin begint te lachen, zet alle apparaten op de juiste plaats en in een oogwenk heeft hij de zaak ontmanteld en laat de stenen in de boten laden en naar Brittannië brengen. Wanneer aan Aurelius wordt gerapporteerd, dat de stenen eraan komen, laat hij iedereen naar Mt. Ambrius komen voor de plechtige herinwijding van de begraafplaats op Pinksterdag op een koninklijke wijze, waarbij hij lenen uitdeelt en de lege bisschopszetels van York aan Samson en de Stad der Legioenen aan Dubricius vergeeft.

Daarna geeft Aurelius aan Merlin de opdracht rond de begraafplaats de stenen op te richten, die hen neerzet op dezelfde wijze als op Mt. Killaraus, waarmee hij bewijst, dat zijn vaardigheid meer waard is dan brute kracht. Ondertussen is Paschent, de zoon van Vortigern, naar Germanië gevlucht en heeft daar met de belofte aan goud een groot leger verzameld en landt met een grote vloot in het noorden, dat hij begint te plunderen. Aurelius trekt hem tegemoet en weet de vijand te verslaan, ondanks de locale steun voor Paschent, die moet vluchten en naar Gillomanius in Ierland vaart. Samen vallen ze Menevia aan en omdat Aurelius te Winchester ziek ligt, trekt Uther hen tegemoet.

Het tweetal is door een Saks benaderd, die het plan heeft om Aurelius te vermoorden en ze stellen hem 1000 pond in het vooruitzicht en nog veel meer en de Saks Eopa, die al jaren in Brittannië woont, vermomt zich als een Keltische monnik met afgeschoren baard en grote tonsuur en vertrekt naar Winchester met een lading potten en pannen, zich voordoend als dokter. In de stad wordt hij hartelijk verwelkomd en meteen naar Aurelius gebracht, die argeloos de gifdrank naar binnengiet en onder de wol kruipt, waar hij in slaap valt om niet meer wakker te worden, terwijl de verrader er vandoor gaat.

Terwijl dit in Winchester plaatsheeft, verschijnt er een ster van geweldige grootte en sterkte met één enkele staart. Aan het eind van die staart is een bal van vuur, uitgespreid in de vorm van een draak. Uit de bek van de draak komen twee lichtstralen, één in de richting van Gallië en de ander naar de Ierse zee splitst op in zeven kleinere stralen. De ster verschijnt drie keer en iedereen is bang en verbaasd, zo ook Uther, die zijn wijze mannen laat komen om te vragen wat die ster betekent. Ook Merlin is erbij en gevraagd naar de betekenis barst hij in tranen uit, terwijl hij zijn bekende geest oproept en profeteert: “Ons verlies is onherstelbaar; het volk van Brittannië is verweesd. Onze beroemdste koning is heengegaan; Aurelius Ambrosius, de beroemde koning der Britten, is gestorven. Door zijn dood zullen we allen sterven, tenzij God ons hulp brengt. Haast u voorwaarts, nobele leider! Haast u voorwaarts, Uther, en wacht niet langer met de vijand aan te vallen. Aan jou is de overwinning en jij zal koning zijn van heel Brittannië. De ster, dat ben jij, evenals de vurige draak onder de ster. De straal licht, die naar de kust van Gallië zich uitstrekte, is je zoon, die een zeer machtig man zal wezen. Zijn gezag zal zich over alle gebieden uitstrekken, die de lichtstraal bedekt. De tweede lichtstraal is je dochter, wier zonen en kleinzonen de een na de ander het koningschap van Brittannië zullen bekleden.”

Hoewel Uther twijfelt aan de waarheid van Merlins woorden, rukt hij toch op naar Menevia, waar hij wordt aangevallen door de legers van Gillomanius en Paschent met de Saksen. Zoals meestal met zulke zaken vallen er aan twee zijden heel wat soldaten en uiteindelijk blijkt Uther de sterkste en de barbaren vluchten. Na deze door Christus’ genade behaalde overwinning haast Uther zich naar Winchester, maar boden komen hem al tegemoet om te zeggen, dat Aurelius bij het klooster van Ambrius in de Reuzenkring zal worden begraven. Uther laat zich tot koning benoemen en ter nagedachtenis aan Merlins advies over de draak laat hij twee draken maken van goud, in de gelijkenis die hij gezien had, en schenkt er een aan de kathedraal van Winchester, terwijl hij de andere met zich meedraagt in al zijn oorlogen. Voortaan wordt hij Utherpendragon genoemd, wat Drakenkop in het Brits is.

Volgens Wace heet de toren van Vortigern Generth aan de Wye-rivier op de berg Droac in het land van Hergin (= Hereford). Kaer-conan is Conisburg in Yorkshire. Geoffrey verwart Mt. Ambrius met Ambresbury (Salisbury), waar de moord op de Britse edelen plaatsvond, hetgeen Wace niet doet. De plaats in Ierland, waar de stenen vandaan komen, heet Hilomar en wordt als Kildare geïdentificeerd. De Stenen worden Reuzen-carol (= lied) genoemd, maar in het Engels Stonehenge (= steenhaag?). Bij Wace rukken de mannen van Uther zonder resultaat aan de stenen, waarop Merlin om stilte vraagt en de Carol instapt, waar hij prevelend rondloopt. Tenslotte mogen de Britten weer komen en kunnen nu de stenen zonder problemen naar de schepen brengen.

De ster wordt door Wace een Komeet genoemd en voorspelt volgens geleerden dood en het heengaan van koningen. Deze komeet scheen geweldig helder en er kwam een straal uit, helderder dan de zon, met aan het eind een drakenkop, uit wiens machtige kaken twee stralen kwamen, waarvan de een over Frankrijk tot Mt. St. Bernard reikte en de ander naar Ierland en zich deelde in zeven stralen. Gevraagd naar de betekenis spreekt Merlin eerst geen woord, zijn hart door verdriet aangegrepen en hij begint te huilen. Wanneer hij weer kan spreken, begint hij zeer te klagen en te zuchten. De draak aan het eind van de straal is hij, Uther, een dappere en fiere ridder. De ene straal is een zoon van hem, die een machtige vorst zal zijn en Frankrijk zal veroveren tot haar grenzen. De andere straal is een dochter, die koningin van Schotland zal zijn.

Ook bij Layamon maakt Merlin de stenen tilbaar door driemaal rond te lopen, terwijl hij zijn tong beweegt alsof hij kralen bidt (= rozenkrans prevelt).

Intermezzo: Stonehenge

Vijf jaar vóór Geoffrey zijn ‘bestseller’ schreef, merkte zijn ‘landgenoot’ Henry of Huntingdon (1130) over Stonehenge op, dat niemand kan bevatten hoe zulke grote stenen opgetild zijn en waarom ze daar werden neergezet.

Geoffrey kent het werk van Henry of Huntingdon, want in het ‘explicit’ van het Berne Ms. en van het Harleck Ms. maakt hij van hem melding, wanneer mensen iets meer willen weten over de geschiedenis van de Saksische koningen. Maar hij (Henry) kan maar beter zijn mond houden, wanneer het over de Britse koningen gaat, aangezien hij (en ook zijn collega William of Malmesbury) niet in het bezit is van het boek in de Britse taal, dat Walter, de aartsdeken van Oxford, meegebracht heeft uit Wales. [p. 284, nt 1]

Het lijkt me duidelijk, dat Geoffrey in Henry’s onwetendheid aanleiding zag om het stenenmonument te claimen als een product van zijn Britse voorouders en hiermee Merlijn onsterfelijke faam te bezorgen. En hij is geslaagd is die opzet.

Stonehenge is geen grafmonument, maar een tempel; het idee van Geoffrey is echter lang niet zo gek, want reeds eeuwen voor zijn tijd is de tempel in een ruïne vervallen en is sindsdien een monument van een verzonken verleden.
De stenen zijn niet uit Ierland afkomstig, maar – wat betreft de grote stenen – uit locale steengroeven [Wiltshire]. De stenen van de hiertussen liggende kring daarentegen – de zgn. blauwe stenen – zijn over een afstand van zo’n 300 km over land en water aangevoerd vanuit het Prescelly-gebergte in Z. Wales.

Geoffrey zegt niet, dat Merlijn de Reuzenkring gemaakt heeft. Hij heeft de stenen slechts verplaatst en we mogen aannemen, dat hij reuzen verantwoordelijk achtte voor de vervaardiging van de ring. [etc.]

2. De Ronde Tafel: Graalles voor Uterpendragon

Na vele jaren Uter gediend te hebben, zegt Merlijn op een dag hem een geheim te willen onthullen, hoe hij de liefde van Onze Heer kan verwerven. De koning is bereid te doen wat in zijn vermogen ligt en zweert op Merlijns verzoek erover te zwijgen, waarop Merlijn hem vertelt: “Heer, verneem dan dat ik alles weet, wat er in het verleden gezegd of gedaan is. Die macht dank ik aan mijn duivelse afstamming. Maar Onze Heer schonk mij, in Zijn almacht, eveneens het vermogen om de toekomst te kennen, althans voor een deel. Daarom zijn de duivels mij kwijtgeraakt, want nooit zal ik doen wat zij van mij willen. … Geloof me, dat Onze Heer op aarde gekomen is om de mensen te redden. Welnu, op de dag waarop Hij aan de Tafel voor het Laatste Avondmaal plaatsnam, zei Hij tegen Zijn apostelen: ‘Een van u zal Mij verraden,’ en degene die deze misdaad pleegde, liet Hem in de steek zoals Hij voorspeld had. Daarna stierf Onze Heer aan het kruis om onze zonden af te kopen. Een ridder [‘soudoyer’: huursoldaat] eiste van Pontius Pilatus het lichaam op en maakte het los van het kruis, waaraan het geofferd was. Vervolgens verrees Onze Heer. De ridder, die Hem begroef, trok zich vervolgens met een groot deel van zijn familie en met nog vele andere mensen terug in een verlaten streek. Daar kwam een grote hongersnood. De mensen beklaagden zich hierover bij de ridder, die hen daarheen had gebracht. Daarop vroeg hij God te beduiden, waarom zij dergelijke kwellingen moesten doorstaan. Onze Heer beval hem een tafel te bouwen naar het voorbeeld van de tafel, die voor het Laatste Avondmaal was gebruikt, en er de Schotel op te zetten, die hij bezat en waaruit Jezus en zijn discipelen die dag het Laatste Avondmaal hadden gebruikt, maar dat ze deze tafel eerst geheel met een wit tafelkleed moesten bedekken. Hetzelfde moest hij met de Schotel doen, behalve aan zijn kant. Bron, een van de zwagers van Jozef, moest daarop een vis gaan vangen en die midden op de tafel leggen, dichtbij de Schotel, en vóór Jozef. Door de macht van de Schotel zouden de goeden van de slechten gescheiden worden. Ach Heer! Wat waren ze vol verwachting, allen die hoopten aan deze tafel plaats te mogen nemen! Eén plaats aan deze tafel bleef altijd leeg, ter herinnering aan de plaats, waar Judas de dag van het Laatste Avondmaal gezeten had en die hij had verlaten, toen hij hoorde wat Onze Heer hem zei. Toen wilde hij niet langer tot het gezelschap van de Verlosser behoren en zijn plaats bleef leeg tot de dag, waarop Onze Heer er een andere man liet plaatsnemen, opdat er opnieuw twaalf Apostelen zouden zijn. Die twee tafels staan in nauw verband met elkaar: zo overstelpt Onze Heer aan deze tweede tafel de mens met Zijn genade. Dat is trouwens ook de reden, waarom de mensen, die deze Schotel in hun bezit hebben en die hen een dergelijke genade [= ‘grace’] bezorgt, hem ‘graal’ noemen. Als je nu mijn raad opvolgt, heer, bouw dan een derde tafel, als symbool van de Drievuldigheid, zodat elke tafel een van de drie Personen aanduidt. De plaatsing van deze tafel zal zowel voor je lichaam als voor je geest een heilzame uitwerking hebben en hij zal, nog tijdens je leven, voor zoveel wonderen zorgen, dat je werkelijk versteld zult staan. Als je ermee instemt, help ik je hem te bouwen en ik kan je verzekeren, dat het een van de zaken wordt, waarover men op de wereld het meest zal spreken. Overigens heeft Onze Heer heel veel genade in voorraad voor wie er waardig over spreken. Deze Schotel en de mensen, die hem bewaken, zijn naar het westen gekomen, omdat Onze Heer dat wilde, en dat zullen allen doen, die weliswaar niet weten waar hij is, maar die er door Onze Heer, die alles wat juist is tot een goed einde brengt, naartoe zullen worden geleid. Als je dus vertrouwen in me stelt, laat dan die tafel bouwen en, geloof me, je zult er een reusachtige vreugde aan beleven.”

Uterpendragon wil Onze Heer niets tekort doen en laat Merlijn bepalen, dat de tafel in Cardol in Wales wordt gebouwd, alwaar hij met Pinksteren zijn heren bijeen moet roepen. Als ze met velen gekomen zijn, zoekt Merlijn de 50 beste ridders uit, die als ze eenmaal aan de tafel gezeten zijn, de koning, zoals Merlijn voorspelt, niet meer in de steek laten en zich in Cardol vestigen. De koning is nieuwsgierig naar de lege plaats en Merlijn voorspelt, dat pas tijdens het koningschap van zijn opvolger die lege plaats bezet zal worden door iemand, wiens verwekker nu nog ongetrouwd is, Echter, voor hij op die zetel zal plaatsnemen, zal hij ook op de lege plaats aan de tafel van de Graal gaan zitten, iets wat de mensen, die deze heilige dingen bewaken, nog nooit hebben meegemaakt. En Merlijn vraagt de koning voortaan al zijn bijeenkomsten te Cardol te houden en vertrekt voor twee jaar naar Blaise in Northumberland, die alles in dit boek opschrijft.

Commentaar en bronnen

[Bij Geoffrey is niets te vinden over de Ronde Tafel.]

3. Het huwelijk van Uterpendragon

Op een kerstfeest nodigt Uterpendragon al zijn baronnen uit met hun vrouwen en wordt hopeloos verliefd op Ygerne, de vrouw van de hertog van Tintagel, al laat hij daar in eerste instantie niets van blijken. Hij geeft alle vrouwen geschenken, zodat Ygerne niet kan weigeren. Hij nodigt allen weer uit voor Pinksteren en doet zeer vriendelijk tegen de hertog van Tintagel, fluistert echter Ygerne bij het afscheid in het oor, dat ze zijn hart meevoert. Met Pinksteren komen weer alle baronnen met hun vrouwen naar Cardol en de koning laat de hertog en zijn vrouw naast hem zitten en overlaadt Ygerne met geschenken. Dit gaat zo een jaar door, waarna de koning zijn twee topadviseurs de zaak voorlegt. Op hun advies roept hij een baronnenvergadering van twee weken bijeen en stuurt zijn adviseur Urfijn met geschenken naar Ygerne, die echter weigert iets aan te nemen. Dan laat de koning haar op slinkse wijze een beker bezorgen en bezoekt haar samen met de hertog, die niets vermoedt en ‘s avonds zijn vrouw in tranen vindt, die hem de hofmakerij door de koning uit de doeken doet.

Ze vertrekken op stel en sprong naar Tintagel, hetgeen door de koning wordt opgevat als een belediging, waarvoor hij genoegdoening verlangt. Twee boden vertrekken naar Tintagel, maar de hertog wenst niet meer naar Cardol te komen, omdat de koning zich tegenover hem misdragen heeft, en hij roept na hun vertrek zijn leenmannen bijeen en legt hen de zaak voor. Zij staan achter hem en bereidden zich voor op een aanval van de koning. Deze heeft zijn baronnen achter zich en stuurt de hertog bericht over 40 dagen te zullen aanvallen.

Met een overmacht komt de koning en neemt steden en kastelen in tot de hertog nog twee vestingen over heeft, één waar hij is en één waar Ygerne is. Terwijl de hertog wordt belegerd, vraagt de koning advies aan Urfijn, die hem aanraadt Merlijn om hulp te vragen. De koning vreest deze geërgerd te hebben door iemand op de lege plek van de [Ronde] Tafel te laten plaatsnemen [hij werd verzwolgen]. Hij is al zolang niet meer geweest. Urfijn weet echter de koning op te monteren en hij krijgt bezoek van een vermomde Merlijn, eerst als grijsaard, dan als lamme, maar de koning doorziet zijn vermomming. Merlijn laat de koning op de relikwieën zweren te doen wat hij verlangt, dan zal hij hem helpen Ygernes liefde te winnen. Hij laat de koning de gedaante van Ygernes echtgenoot aannemen (aangezien ze zeer deugdzaam en trouw is), verandert Urfijn in Bretel en zichzelf in Jordanus, de twee ridders van de hertog. De koning geeft zijn troepen het bevel zich rustig te houden en het trio vertrekt, na zich de handen en het gezicht te hebben ingesmeerd met een kruid, waardoor ze van gedaante veranderen, naar Tintagel, waar ze tegen de avond aankomen en worden binnengelaten. De koning gedraagt zich op Merlijns advies net zo vrolijk en gedienstig als de hertog en kruipt meteen bij Ygerne, die al ligt te slapen, in bed en wordt door haar met vuur ontvangen en verwekt bij haar de edele koning Arthur.

‘s Morgens komt echter het gerucht, dat de hertog dood en zijn kasteel ingenomen is. Merlijn en Urfijn komen snel de koning halen en ze vertrekken haastig. Na wassen in een rivier hebben ze hun eigen gedaante en gaan terug naar het kamp, waar ze horen dat de hertog bij een nachtelijke uitval gedood is en zijn kasteel ingenomen. Dan wordt vrede gesloten met Ygerne, haar en de familie van de hertog genoegdoening aangeboden, terwijl Merlijn naar Blaise is. Op voorstel van Urfijn wordt voorgesteld als genoegdoening, dat de koning met Ygerne trouwt en de dochter van de hertog met koning Loth van Orcanië [= de Orkaden]. Deze laatste is akkoord evenals de andere partij. En 13 dagen na de nacht te Tintagel trouwt Utherpendragon met Ygerne en haar dochter met koning Loth, waaruit worden geboren: Mordred, heer Gawain, Guerrehet, Agravijn en Gaheriet. Koning Neutres van Sorhaut trouwt een andere onechte dochter: Morgan, en nog een dochter, Morgain, wordt in een nonnenklooster opgevoed en heeft zoveel aanleg voor de studie, dat ze de 7 kunsten (‘artes liberales’: muziek, aritmetica, geometrie, astronomie, grammatica, dialectica en retorica) leert en zich een verbazingwekkende kennis in de astrologie verwerft, kennis, die ze al heel vroeg in alles aanwendt. Ze weet veel van geneeskunde en wordt daarom ‘Morgain de Fee’ genoemd.

Dan toont Ygernes zwangerschap zich en de koning vraagt haar naar de vader, hetgeen haar, zoals Merlijn voorspelde, in verwarring brengt, en ze vertelt hem het verhaal van de man, die op haar man leek, die haar bezocht in de nacht, dat haar man stierf. De koning raadt haar aan haar zwangerschap zoveel mogelijk geheim te houden en het kind bij de geboorte af te staan. Dan laat Merlijn de koning de meest respectabele man van het rijk met de edelste vrouwe, de vazal Auctor, bij zich uitnodigen en verzoeken zijn pasgeboren zoon door een voedster te laten opvoeden en daarvoor in de plaats een ander kind op te voeden. Dan voorspelt Merlijn het exacte geboorteuur en staat vermomd als grijsaard bij Ygernes slaapkamerdeur tussen middernacht en zonsopgang om het kind in ontvangst te nemen en te brengen naar Auctor, die het Arthur moet dopen en aan zijn vrouw geven, die haar eigen kind een voedster toevertrouwt.

[Vele jaren gaan voorbij. Uterpendragon, ziek, wordt aangevallen en overwonnen door de Saksen. Merlijn stelt de koning in staat uiteindelijk toch de overwinning te behalen: hij moet zich op een baar voor zijn troepen uit laten dragen, maar zal kort daarna sterven. Uterpendragon overwint en sterft godsvruchtig, nadat hij van de profeet de verzekering heeft gekregen, dat zijn zoon leeft, zijn koninkrijk zal erven en de Ronde Tafel compleet zal maken.]