Cor Hendriks – De Folklore van het Lieveheersbeestje (7): Het onderzoek in Zuid Nederland (with extended English version in PDF)

In het Nederlandstalig deel van België werd onderzoek verricht door Grootaers en Pauwels, op basis van een vragenlijst uitgezonden door de Zuid Nederlandse Dialectcentrale te Leuven en gepubliceerd in 1930. Ze kregen zo’n 250 antwoorden en concludeerden op basis van de verscheidenheid van namen, dat in een groot aantal plaatsen, vanwaar ze geen antwoord ontvingen, nog interessante namen en varianten te vinden zouden zijn. Hun overzicht vangt aan met de namen, die beginnen met Onze Lieve Heer. De benaming ‘Onzelieveheersbeestje (lieveheers- of onzeheers-)’ blijkt niet algemeen. In het noordoosten van West-Vlaanderen moet het concurreren met pimpampoentje, dat tot in Zeeland toe wordt aangetroffen, en in het zuiden met hemelbeestje en Onze Lieve Vrouwbeestje, dat in Oost-Vlaanderen overheerst. Op de kaart zien we de namen met OLH en LH dicht bij de Nederlandse grens liggen. Dan volgen de namen met (Onze) Lieve Vrouw. De meest voorkomende naam in Zuid Nederland is ‘lievrouwke’, die heerst in de provincies Brabant, Limburg, Antwerpen en Oost-Vlaanderen. Lokaal zien we combinaties met -hinneken, -pieteke, -beestje, -entje, -pulleke, -pelke, -belleke, -peerdje. Als derde volgt ‘hemelbeestje’, dat heerst in het midden en zuiden van West-Vlaanderen. Vierde is ‘pimpampoentje’ met varianten, dan ‘pieternelleken’ in het NO van Oost-Vlaanderen en tenslotte ‘smoutbeestje’ en ‘molenpeerdje’ in Limburg.

Een hierbij aansluitend onderzoek is dat van de Limburger Winand Roukens, die in 1937 promoveerde aan de Universiteit van Nijmegen op zijn ‘Wort- und Sachgeographie in Niederländisch-Limburg und den benachbarten Gebieten (mit besonderer Berücksichtigung des Volkskundlichen)’. Hij begint zijn paragraaf, gewijd aan het ‘Lied an den Marienkäfer’, met de opmerking van Müller (zie §6), dat het gebied van volkspoëzie bijzonder geëigend is om cultuurlandschappen tegen elkaar af te grenzen. Hij geeft de gewoonlijke vorm van het ‘olie-lied’ (uit Kerkrade):

‘Oaëlichsmänche, oaëlichsmänche,
wenste miech jinne oaëlich jiefs
dan houw iech diech kapot.
[Oliemannetje (2x), als je me geen olie geeft, dan sla ik je dood.]

Het kind houdt het ‘smautwörmke’ in de gesloten linkerhand en slaat daarop met de tot een vuist gebalde rechterhand, tot het diertje ‘olie’ (‘oalie, sjmaut’). Het gebied, waar dit type heerst, sluit aan bij het Rijnlandse gebied, waarin volgens Müller hetzelfde type heerst. In Midden Limburg blijft het hoofdzakelijk beperkt tot de rechter Maasoever. In België heerst het in het grootste deel van de provincie Limburg en loopt door in het aansluitende gebied van Antwerpen. Het tweede type betreft het ‘huisje brandt’-type, dat we al vaak zagen. In Siebengewald (NO Limburg) zingt men:

‘Lieve heerslempke got vliege
den duvel zal oe kriege
oow huus brand af
oow kiendje schrouwt
lieve heerslempke got vliege.
[Lieveheersbeestje ga vliegen, de duivel zal je krijgen, je huis brandt af, je kindje schreit, lieveheersbeestje ga vliegen.]

Maar in hetzelfde Siebengewald wordt ook gezongen:

‘Herelempke, waor sie geej van?
Sieje van den ingel of van de duvel?
Wen ge van den duvel ziet
Dan moj je van meej goan vliege.
Wenn geej van den ingel ziet
Dan mooj je beej meej blieve.
[Lieveheersbeestje, waar ben je van? Ben je van de engel of van de duivel? Als je van de duivel bent, dan moet je van me wegvliegen, als je van de engel bent, dan moet je bij mij blijven.]

Dit sluit aan bij het derde type, dat in heel het oosten van Noord-Brabant voorkomt en gewoonlijk luidt:

‘engeltje, engeltje blief bij mien
duvelke, duvelke goat van mien.’

Een vierde type, heersend in het westen van Noord-Brabant wordt door Roukens omschreven met de steekwoorden: ‘kruip (vlieg) op ‘t pinneke, de bonte koe, naar ‘t Ginneke’. De tekst uit Hoge Zwaluwe luidt:

‘Lieve here Ginneke
krup maar op m’n pinneke
krup maar op de bonte koe
vlieg maar naor den hemel toe.’

Roukens wijst erop, dat de overigens onbeduidende plaatsen Ginneken en Chaam een grote rol spelen (we zagen dit eerder). Te Ulvenhout is moeder ‘naar ‘t Ginneke, vader is naar Chaam’ en het lieveheersbeestje wordt ‘lieve here ninneke’ genoemd, dat in een ander liedje op een ‘spinneke’ (uit ‘pinneke’ = vinger?) kruipt om naar de hemel te gaan. Het vijfde type draait om het rijm ‘vliegen – wiegen’. Te Beverlo luidt het:

‘Lievrouwke, lievrouwke gaat vliege
tot in den hoogsten hemel
me vader is doëd, me moeder is doëd
me zusterke zal u wiege.’

Roukens wil het type ‘huisje brandt’ verbinden met de slak, want in Kerkrade zingen de kinderen tegen de slak:

‘sjlek, sjlek, kóm eroes,
‘t hoes is verbrangkt,
alle dieng kinger zunt mit verbrangkt.
[Slak, slak, kom eruit, ‘t huis is verbrand, al je kinderen zijn mee verbrand.]

In de collectie Boekenoogen, die we eerder zagen (§1), komen een dertigtal versjes uit het hele land voor, waarin meestal de slak bedreigd wordt met het verbranden van zijn huisje, zoals in een spreukje uit Hilversum:

‘Slak, slak, kom er uit,
of ik steek je hele huis in brand’.

Ook wordt gedreigd zijn huis kapot te maken. Er zijn echter ook enige versjes van het ‘huisje brandt’-type, vrijwel allemaal uit het noorden van Nederland. Uit Joure:

‘Woutertje, Wouter (= slak), kom uit je huis.
Je huis brandt met vuur en vlam’.

Op Terschelling:

‘Slakje, slakje, kom uit je huis,
Je huis staat in de brand’.

In Friesland:

‘Nünderke, nünderke, kom uit je huis.
Je huis brandt op van vuur en vlam’

en

‘Slakje, slakje, horen,
Ik zal je niet vermoren.
Je huis brand op.
Alle vensters en deuren staan op’.

Het dreigen van de slak met het verbranden van zijn huis is ook elders in Europa bekend en het is logisch dat het verbindingen aangaat met het ‘huisje brandt’-lied van het LHB. Als zesde en laatste bespreekt Roukens het door Müller geconstateerde ‘Weer’-type, dat verspreid in het gebied voorkomt. Het rijmpje uit Kedichem luidt:

‘erebesie, vliech weg
en breng morgen mooi weer mee.’

De studie van lieveheersbeestjenamen door Grootaers en Pauwels in Nederlandstalig België kreeg een vervolg in 1941 in een ‘taalkundige en folkloristische’ studie van Pauwels, die alle voorgaande studies meeneemt (Aebi, Kaiser en Roukens). Volgens hem was het lieveheersbeestje in de Germaanse oudheid gewijd aan het duo Freya en Freyr, welke laatste een orakelgod was, vanwaar men het lieveheersbeestje over van alles kon ondervragen. Zo kende men in Vlaanderen rijmpjes als:

Pimpamporeken,
kruipt onder ‘t koreken;
vliegt overal,
wijst mij ‘t pleksken, waar da’k sterven zal!

Of:

‘Pimpampolie,
kruipt over olie,
kruipt overal,
zeg mij waar da’k sterven zal.’

De goden Freyr en Freya zorgen voor het weer, vanwaar het diertje ook bevoegd is in weerkundige zaken. In Wallonië en Frankrijk zegt het ook de tijd en de Fransen noemen het ‘horloge’, de Engelsen ‘lady-clock’. De namen met ‘zon’ verwijzen ook naar Freyr, die met goud wordt verbonden. Het kinderen beloven het kevertje geschenken of het zal elders geschenken krijgen, zoals in een Frans versje, dat volgens Pauwels luidt:

‘Onzelieveheersbeestje, vlieg naar de hemel,
gij zult er een oude man vinden,
die kastanjes ontbolstert.
Hij zal er u een schil van geven
om er u een kleed uit te maken.
Onzelieveheersbeestje, vlieg naar de hemel.’

Volgens Pauwels werd de verering van Freyr en Freya met de komst van het Christendom omgezet in een toewijding aan Onze Lieve Heer en Maria, de Moeder Gods. Ditzelfde zien we ook elders in Europa. Het beestje wordt als een bode van de hemelbewoners gezien, waarop ook namen als ‘hemelbeestje’, ‘bête du paradis’ en ‘engeltje’ betrekking hebben. De mannelijke (Jan, Maarten, Paulus, Michiel, Anthonius) en vrouwelijke (Catherina, Lucia, Margaretha, Agatha, Nicole, Pernette, Thérèse, Carolina, Rosa) heiligen zijn op een zelfde manier plaatsvervangers van Freyr en Freya. Als bemiddelaar tussen mens en hemel wordt het diertje van alles en nog wat gevraagd. In Frankrijk wil men weten: ‘Bemint Onze-Lieve-Heer mij of niet,’ zoals in Limburg: ‘Ben je van de engel of van de duivel?’ In Oostenrijk vraagt men of men naar de hemel of naar de hel gaat. Soms moet het bij God boodschappen gaan doen of de poort van de hemel open maken In het Franse Pont-à-Mousson vraagt men het de sleutels van Sint Pieter te halen en zijn grijze schoentjes te lenen om naar het paradijs te gaan. Maar gewoonlijk vraagt men: ‘Wijs me de weg van de hemel’. Nog korter is de vraag naar de weg of de goede weg, waar men in Italië dan weer toevoegt: naar het kasteel, naar Rome of een andere stad. De fascisten zouden hiervan gebruik hebben gemaakt om de kinderen naar school te krijgen door het beestje te vragen: ‘Toon ons de weg naar de school.’ Maar dit komt ook in het Frans voor en is ouder dan het Fascisme. Het diertje weet onze toekomst na de dood, zoals in het rijmpje uit Kapelle-op-den-Bosch: ‘Pimpampole… zeg waar ons zieltje wonen zal.’ En de naam ‘zieltje’ zien we in Zuid Frankrijk, Italië en Spanje.

Pauwels beschrijft ook het ‘olie’ verkrijgen van het oliemannetje en geeft het liedje dat te Meerijsche en Vossem (Limburg) wordt gezongen:

‘Lievrouwke, geef mij zalf
Of ik doe uw moeder en uw vader dood,
En u er bij
Dan zijn er drij.’

Te Neerglabbeek wordt het ‘Lieve-Vrouwke’ gevraagd smout te geven, ‘en ik gooi u in de hemel’, zo niet, dan ‘gooi ik u in de hel’. Ook om geschenken wordt het lieveheersbeestje gevraagd: gouden zaken, kleren, schoenen, maar ook voedsel, brood meestal, maar vaak met wat er bij: boter, honing, kaas of spek. In een Frans liedje moet het lieveheersbeestje naar de hemel (‘ciel’) opklimmen om honing (‘miel’) te halen of naar de hel (‘enfer’) gaan om bier (‘bière’) te brengen of naar het vagevuur (‘purgatoire’) voor peren (‘poires’). De bier en peren zijn duidelijk toegevoegd om wille van de rijm. Als geluksbrenger heeft het lieveheersbeestje soms namen als ‘gelukskever’, ‘geluksworm’ (Pruisen, Holstein). Soms worden de vreselijkste bedreigingen geuit: ‘ik knip je de vleugels af met mijn houten schaar’, ‘of de duivel zal u opeten’, ‘of de jager komt en schiet u dood’, ‘of wijven met ijzeren staven willen u vangen’. Of het krijgt vreselijke mededelingen: ‘uw vader en moeder zijn dood’, ‘uw vader is in de school, uw moeder ligt op sterven, ga haar gauw helpen’, ‘uw vader ligt op sterven’, ‘uw zuster is dood’.

Volgens Pauwels zijn de rijmpjes, doordat het heidendom reeds lang is verdwenen, losgeraakt van hun mythologische grondslag en dienen nog slechts als tijdverdrijf voor de kinderen, die in hun spel eindeloze variaties kunnen aanbrengen, die verder als betekenisloos moeten worden beschouwd. Pauwels rekent hiertoe de in West-Vlaanderen bekende pimpampoenrijmpjes, waarin het beestje wordt verzocht ergens naar toe te vliegen. Sommige van de rijmpjes worden ook als aftelrijmpjes gebruikt, zij het in ietwat gewijzigde vorm. In de lieveheersbeestjenamen wordt het diertje soms een beroep aangemeten, zoals in Frankrijk ‘couturier’, ‘tailleur’, ‘couturière’, in Wallonië ‘couturier de Saint-Martin’ of ‘de bon Dieu’. Pauwels ziet hier verband met de vraag aan het lieveheersbeestje een nieuw kleed te brengen en merkt op dat op Sicilië het beestje ‘‘s Heren kleedje’ wordt genoemd. In Zwitserland en Savoye heet het soms ‘schoenmaker’ en in Italië wordt het beestje wel ‘schoentje van Onze-Lieve-Vrouw’ genoemd. Andere beroepsnamen zijn ‘gendarme’, ‘gerechtsdienaar’ of ‘soldaat’, waarbij Pauwels denkt aan de rol van het lieveheersbeestje als luizenverdelger, evenals ‘hovenierster’. De benamingen ‘kapucijn’, ‘priester’, ‘monnik’ lijken Pauwels ontleend aan het uiterlijk van het lieveheersbeestje.

Heel vaak wordt het lieveheersbeestje ‘koetje’ genoemd. Er zijn veel verklaringen voor gegeven en Pauwels lijkt het het meest waarschijnlijk, dat de koe het hoogst gewaardeerde dier van de boer is, maar ook andere dieren zien we in de namen als os, kalf, schaap, geit, lam, paard, veulen, zwijn. Nog vaker dan de koe zien we de kip, de nuttigste vogel van de boer. Dat het beestje ‘vogel’ wordt genoemd, is omdat het kan vliegen. De naam ‘piempampoentje’ verklaart Pauwels uit verwarring met de vlinder, zoals ook andere insectnamen (neem ‘meikever’) voor verwarring kunnen hebben gezorgd. Maar lang niet alle namen laten zich bevredigend verklaren en soms zijn verklaringen vergezocht of zijn er meerdere mogelijkheden. Wat betreft het volksgeloof is Pauwels van mening, dat dit vrij gelijkvormig is in alle landen, wat kan liggen aan de culturele eenheid van het gebied (Indo-Germaans) of aan de overdracht, die er heeft plaatsgevonden tussen de verschillende volken.

The attached PDF is a more extended English version of this chapter, as well as chapters 4 and 5.

PDF:
Cor Hendriks – The Folklore of the Ladybird (5)