Cor Hendriks – De Folklore van het Lieveheersbeestje (15): Een ‘tour du monde’ (2)

Voor Turkije noteert Exell twee namen, allebei met ‘kever’ (böceği): ‘hanımböceği (vrouwenkever)’ en ‘uçuç böceği’ ‘vlieg-kever’. We vinden beide namen terug in de lijst van ALE, die nog een derde vorm toevoegt: ‘tümtüm böceği’. Verder zien we een afleiding van Fatima: ‘fatmacik’, en van meisje (‘kız’): ‘kızīnesi’. Een Turks lieveheersbeestjerijmpje, dat ik zelf noteerde, luidt:

‘uç uç uğurböceği,
annen sana terlik pabuç alacat
(vlieg, vlieg, gelukskever, je moeder zal je slipper en schoen geven)’.
[De vertaling dank ik aan twee studenten aan de Summer University Utrecht 2006 uit Istanbul, die de vertaling niet exact konden geven. Uit het woordenboek begrijp ik dat ‘terlik (slipper)’ en ‘pabuç (schoen)’ enkelvoudig zijn en dat het voegwoord ‘en’ (ve) ertussen ontbreekt. Bovendien is ‘alacat’ niet ‘zal geven’, maar waarschijnlijk van ‘alaca (gevlekt)’ (= ‘ala’, vgl. ‘al [rood]’).]

De naam ‘uğurböceği (goed voorteken kever)’ trof ik aan in een Turks woordenboek, waar nog een kevercombinatie te vinden is: ‘gelinböceği’, waarbij een ‘gelin’ een bruid(smeisje), pasgetrouwde, schoondochter is. Vrijwel hetzelfde betekent de lieveheersbeestjenaam ‘gelincikböceği’, waarbij ‘gelincik’ bruidje, kleine jonge vrouw, maar ook diverse bloemen o.a. papaver of wezel betekent.

Onder de hoofdgroep Turks vat ALE een heleboel talen samen, die met de bekende cryptische (en Franse) afkortingen zijn aangeduid: Bachk. ‘kamka’, alla hyjyry; Gag. kalina böžää, kalinka; Karbalk. k’’yna, utstaket, hyna, učtahan; Koem. bašmak’’čy; Nog. avajkel, šemiške kongyz; Tartaars ‘gədaj æbi səjəz’, ‘gəjasj gərt’, ‘gandəj æbi’, kamká, ‘æŋkæ tyæj’, ‘altən ganat’, ‘tæti tawəg’, ujar, ‘daewlaet gəsjə’, ‘kamka tutka’, Tsjoev. dial. văsivăs, kukamaj, virvir kajăk, (ujar).

Voor Polen heeft Exell twee namen, het algemene ‘biedronka’ en het Russisch-geïnspireerde ‘boża krówka (Gods koetje)’ met bij deze naam een rijmpje:

‘Lieveheersbeestje, vlieg naar de hemel (‘nieba’),
breng me een stukje brood (‘chleba’).’

Van ‘biedronka’ merkt Exell op, dat Duitse geleerden dachten, dat dit ‘ongeluk’ betekent, maar zijn Finse informant zegt, dat het zou komen van ‘biedrzeniec (burnet saxifrage = sorbenkruid)’, terwijl de Engelse Mrs. Krimke meent, dat het ‘kleine verhuizer’ betekent, maar Exell kan zich in geen van die verklaringen vinden. ALE verklaart het zoals we zagen als ‘zomertje’. Beide namen zijn in de ALE-lijst te vinden, waar we ook ‘biebronka’ en ‘biedroczka’ aantreffen, terwijl ‘krówka’ ook zelfstandig voorkomt. Alle andere namen zijn enkelvoudig. Van Pieter zien we ‘pietruszka’, van Katrijn ‘katrynka’, met zon zien we ‘słonko’, ‘słonecznik’ en ‘słoneczuszka’. Een jonkvrouwtje zien we in ‘panienka’, een herdertje in ‘pastuszka’, een echtgenote in ‘małzonka’, een omaatje in ‘babka’, een appelboompje in ‘jablonka’, een weesje in ‘sierotka’, een bazinnetje in ‘patronka’ en een uurtje in ‘godzinka’. Door ALE is ‘ora’, dat we in de formule met ‘godzin’ waren tegengekomen, ook in de lijst opgenomen als lieveheersbeestjenaam. De vraag is of dat terecht is. De andere namen zijn niet zonder meer te verklaren: makowka (‘maanzaadje’?), kropielniczka (‘punt + niks’?), mrówka (‘miertje’?) en panbóczek (‘heer+vlek’).

Bulgarije is in het materiaal van Exell niet vertegenwoordigd. De meeste namen in ALE zijn samenstellingen met inwendige rijm zoals ‘kalina malina’ of ‘kalinka malinka’; dit laatste lijkt samengetrokken in de enkelvoudige naam ‘kalimanka’, terwijl ‘kalinka’ ook los voorkomt (en dim. van ‘kalina’, dat diverse betekenissen heeft: 1. sneeuwbalboom; 2. de mans ongetrouwde jongere zuster; 3. klaproos; 4. granaatappel; 5. bruidsmeisje. ‘God’ zien we in ‘boža majčica (?)’ en ‘boža kravička (Gods koetje)’, wat de officiële naam is en die tevens de bijbetekenis heeft van ‘een sulletje’. Maria zien we in ‘lit mara’, ‘kaca mara’ en ‘baba mara’. Blijft over de afwijkende naam ‘bezergen’.

Onduidelijk te plaatsen is de opgave van Exell voor de Romani (Zigeuners), een mededeling van Joe Shepherd: rakli juvvel, vertaald met ‘lady bird’.

Voor Roemenië heeft Exell vier namen uit het HDA: ‘boul-popeĭ (os van de pope)’, ‘cucuşor (koekoek[je])’, ‘mariuţă (Marietje)’ en ‘vaca-domnului (Gods koe)’. In ALE vinden we veel namen, waarvan sommige vrijwel identiek. Ik beperk me tot de meest voorkomende vormen: buburuză/-riţă, paparuză/-rugă/-ruţă, rujă, bibiţă, mariuţă, mămăruţă, pipiríg, gărgăriţă, vaca lui dumnezeu, măzăriche, gongoriţă, chichiriţă, gîngăriţă, vaca maici domnului, mărgăriţă. Onder de dialectvormen treffen we de ‘vaka domnulu’ van het HDA aan en de pope zien we in ‘maritsa popi’. Verder zien we nog ‘momorutse’, ‘pipiluge’, ‘pitutse’, ‘marije sirbije’, ‘kokonitse’, ‘gejinusje’.

Voor het Moldavisch hebben we alleen het materiaal van ALE: ‘buburuz(ə)’, ‘moskalasj’, ‘vrəzitoare’, ‘pikiritse’, ‘mərgəritsə’, ‘vaka domnului’, dus deels de namen, die we in Roemenië zagen.

Albanië is niet vertegenwoordigd in het materiaal van Exell. ALE geeft een tiental namen, die twee hoofdgroepen vertonen. De namen van de eerste groep beginnen met ‘moł(a)’, te weten: ‘mołkuç’, ‘mołkutsje’ en ‘moła kuce’ (het is driemaal dezelfde naam: rode appel). [In het Wb. mollëkúqe, -kúqja, mollakúqe, -kúqja, van molla ‘appel(boom)’ en kuq ‘rood’.]
De tweede groep begint met ‘bub’ en bevat ‘buburits(e)’, ‘bubuzele’, ‘buburets’ en ‘brubuzel’ en ‘buba e dajes (worm van de oom)’. [In het Wb. buburez(e), buburíckë, -rícka, buburízë van bubë 1. zijderups, 2. spoelworm, 3. luis, 4. kinderschrik (= búbazhél = bubuzhel = mestkever (heilige scarabee)); dajë, daja ‘oom’ is de broer van de moeder; búbar ‘wormen’. Voor ‘brubuzel’, vgl. bruç ‘meikever’.]
Met het ‘kuçe’ (rood) uit groep 1 zien we ook ‘baskuçe (rode lip)’. [In het Wb. buzëkuqe van búzë, búza ‘lip’.]
Blijft over de typische naam ‘nuse [paska] ([paas]echtgenote)’. [In het Wb. nuse Pashke, van nuse ‘bruid’ en ‘Pasen’. Ook vond ik daar de lieveheersbeestjenaam ‘mizë pashke (paasvlieg)’, van ‘mizë (vlieg)’, waarmee ook de lieveheersbeestjenaam ‘mizë pikëse (gestippelde vlieg)’ van ‘pikë (stip)’ is gevormd.]
Mogelijk is ook ‘pule Shën Mëris’ een lieveheersbeestjenaam. [In het Wb. pulë e Shën Marisë ‘kip van Sint Maria’, van ‘púlë, púla (kip, hoen)’.]

Ook Macedonië is niet bij Exell te vinden. ALE meldt: carava nevestica ([1]), kalajmala, putmara, karamara (zwarte Maria), kravajče mravajče (koetje miertje), kala bubala (mooi kevertje), litni mara (lompen-maria).

Voor Griekenland heeft Exell de naam ‘coleopteron (schildkever)’, wat de algemene naam voor de orde is geworden, waartoe het lieveheersbeestje behoort. Het is dus geen lieveheersbeestjenaam, waarvoor we bij ALE te rade moeten gaan. Diverse namen beginnen met ‘Pasen’: ‘paskala, paskalitsa, paskaluda’, papa zien we in ‘papada, papaditsa, paparuna’ en paparouna, papaoûra. Met ‘mam’ zien we ‘mamitsa, mamuni, yazoto mamuni, chrisomamuni/-no, mamunakitis panajias, mamunakitis lambris’, welke laatste we ook los zien als ‘lambri, lambritsa’. Een bazin zien we in ‘patruneda’, een moeder (?) in ‘matoneda’. Verder zien we ‘vavunakitis polis, vodorula, mira, kotitsa, marulo’ en ‘maroutoua’. De woordenboeknamen zijn ‘paschalitsa’ en ‘lampritsa’, beide afgeleid van Pasen (‘pascha’ of ‘lamprè’).

Hongarije is met twee namen bij Exell vertegenwoordigd: ‘isten tehenkeje (Gods koetje)’ en ‘katica-bogár (Catherina-kever)’. In ALE vinden we alleen deze tweede naam als ‘katicabogár(ka)’ en ‘katabogár’, ‘katibogár’ en ook ‘katica’. Andere namen, die zich met ‘kever’ verbinden zien we in: ‘ilonabogár’ en ‘petikebogár’. Of ‘bózsabogár (Godskever)’ is, is onduidelijk evenals ‘böde- en búdósbogár’ (geen buba-, zoals ALE meent). ‘Böde’ komt ook los voor en er is een combinatie ‘bodobács’. Peter zien we in ‘péterke’. God is ‘isten’, die we zien in ‘istenkebogarka’ of ‘isten bogara (Gods kever)’. Andere lieveheersbeestjenamen zijn: babutyka, füözkata en katalinka (maar geen mangalinka).

Voor Servië heeft Exell de naam ‘mara (Maria)’, voor Kroatië heeft hij de naam ‘bubamara’, waarvan hij niet weet of het ‘Gods kever’ of ‘Gods koe’ is. We zagen, dat ‘buba’ ‘kever’ betekent. In ALE wordt geen onderscheid gemaakt tussen Servisch of Kroatisch, maar wordt gesproken van Servo-Kroatisch. Naast het uit Bulgarije bekende ‘boža kravitsja’ en het van Exell bekende ‘bubamara’ zien we het rijmende ‘ciròka-mažòka’ en het onduidelijke ‘charipave’. In dialect zien we ‘God’ in combinatie met ‘ovčica (schaapje)’ en osje in ‘božy volek’ (of: ‘božji volak’), Maria in ‘zlatna mara’, ‘bumba mare’ en ‘poletmara’. Enkelvoudige namen zijn: pravienčica, ančica, baka, pipa, babajela. Een samengestelde naam is ‘baja bašik’. In een woordenboek vond ik nog de namen ‘vjesnik vjenčanja’ en ‘pisma’ evenals ‘buba mara pegava’.

Het Sloveens vinden we alleen in ALE. Met ‘God’ zien we het reeds bekende ‘božji volek (Gods osje)’ en ‘bogceva kravica (Gods koetje)’. Met Apollonica verbonden zien we de namen ‘pikapolonica’, ‘polonica povelka’ en misschien ‘polica rolica’. Met Margriet zien we ‘margetica’. In de woordenboeken wordt ‘polónica’ ook los gemeld, naast ‘ljubica (geliefde, liefje)’. ‘Pika’ betekent ‘punt’.

Ook het Slowaaks wordt door Exell niet behandeld en in ALE vinden we bekend voorkomende samenstellingen met ‘heer + God[je] + koetje’ in ‘pánbožkova kravička’ en ‘pánbenkova kravička’. ‘Gods koetje’ zien we verder in ‘božia kravka’. De andere namen zijn enkelvoudig: ‘lienka’ (van een naam?), ‘katerinka’ (‘Katrijntje’), ‘bolorunka’ en ‘kokorunka’.

Voor Tsjechië heeft Exell drie namen, die varianten van elkaar zijn en ‘zonnetje’ betekenen: ‘slunečko’, ‘slunečnice’, ‘slunečko sedmitečné’ (‘zevenstip’, de woordenboeknaam). Ook bij ALE vinden we deze naam, die incidenteel ook in Slowakije is genoteerd. Er zijn alleen enkelvoudige namen: bedrunka, berunka, plinka, linka, baruška, majdalénka, hálinka, pinkalinka, verunka, beruška en marunka. Volgens ALE behoren ‘bedrunka’, ‘berunka’, ‘verunka’ en ‘beruška’, ‘baruška’ tot een zelfde groep, die ‘zomertje’ als grondbetekenis hebben. De bij elkaar horende vormen ‘plinka’, ‘linka’ en ‘pinkalinka’ worden door ALE teruggevoerd op Apollonica.

In het Duits overtreffen de namen in aantal alle andere Europese talen en Exell ziet Duitsland als het centrum van de lieveheersbeestjecultus en -mythologie van Europa. Een groot aantal van die namen zijn te vinden in het ‘Handwörterbuch des Deutschen Aberglaubens (HDA)’, waarvan Exell een fotokopie kreeg toegestuurd. Naar aanleiding van een ingezonden brief in het ‘Hamburger Abendblatt’ geraakte Exell in correspondentie met zowel Duitsers als Denen, hetgeen nog meer materiaal opleverde, vooral kinderrijmen. We beginnen (alfabetisch) met twee namen uit Oost Pruisen: ‘babüsschschen’ en ‘barbutte/barbuttke’, waarbij Exell de stelling poneert, dat deze naam teruggaat op een Keltische godin Borbet of afgeleid is van de visnaam barbot, maar ook een verband met de H. Barbara acht hij mogelijk. Exell heeft ook nog een Platduits rijmpje uit Oost Pruisen, waarbij de lieveheersbeestjenaam uit de eerste regel kennelijk is weggevallen:

‘Vlieg op, vlieg op!
Je huisje brandt,
Je kinderen schreeuwen om een boterham,
Barbuttke, barbuttke, barbutte, vlieg op!’

De eerste naam lijkt op het Russisch ‘babuška (omaatje)’. De tweede naam komen we in de ADV tegen als ‘barbutche’ (Königsgraz) en ‘barbuttchen’ (Kukowen) met vrijwel gelijkluidende rijmen.
Voor Sleeswijk noteert Exell de naam ‘Brotwürmel (broodwormpje)’. Zonder opgaaf volgt de naam ‘Fliege(n)wäppchen (vliegenblazoentje)’, een uit het HDA overgenomen naam, die mogelijk is afgeleid van het uiterlijk van het lieveheersbeestje: de stippen zijn de zwarte vliegen op een rood wapenschild.
Exell noteert drie vormen van ‘vrouwenkevertje’, uit Zwaben (-chen), uit Karinthië (-l) en uit Bohemen (-lein) met het rijmpje:

‘Lief, lief vrouwenkevertje,
vlieg in de bron,
breng ons vandaag en morgen
een waarlijk mooie zon.’

Een van de vele verzoeken om mooi weer, aldus Exell. We zagen het zon-bron-type bij Grober-Glück (ADV).
Andere namen met ‘vrouwen’ zijn uit Zwaben: ‘Frauenküchlein (kuikentje)’ en ‘-kühle (koetje)’.
Zonder opgave volgen dan ‘Glückskäfer (gelukskever)’ en combinaties met ‘God’: kalfje, koetje, lammetje en schaapje.
Uit Karinthië komt de naam ‘Häfn Trägerle (potdragertje)’, die we alleen in HDA tegenkomen, maar die we kunnen interpreteren als brenger van geschenken: een pot vol.
De namen met ‘Heergod’ zijn zonder opgave: diertje, koe, kuikentje, muggetje (dit is geen goede vertaling van ‘mockel’), paardje en schaapje.
Uit Hessen noteert Exell ‘Herrjels-Hinkelsche (Heergodshennetje)’, uit Thüringen ‘Himmelmotschen (hemelkoetje)’.
Combinaties met ‘hemels’ zonder opgave zijn: kindje en kuikentje. Een bijbehorend rijmpje (uit Weißenfels, naar Mannhardt) luidt:

‘Hemelskuikentje, vlieg uit!
Je huis brandt,
je kinderen wenen allen tezamen.’

Dan volgt zonder opgave: ‘Jungfern Käferl’ (uit Oostenrijk: ‘Maagd + kevertje’), een naam die ik niet ben tegengekomen en klinkt als een vertaling.
Dan volgen zonder opgaaf: ‘Maankalf’ en ‘Maanküken’, wat in HDA mânkalf is naar Mannhardt (‘Maankalf’).
Uit Zwaben noteert Exell ‘Maienkü[h]lein’; hij is de h vergeten en vertaalt ‘Maria’s kuikentje’, maar de juiste vertaling is uiteraard ‘meikoetje’ (in Zuid-Baden: Maienküeli).
Met de ‘Maikäfer’ wordt soms ook het lieveheersbeestje bedoeld, zoals in het rijmpje (naar Ernst Meier):

‘Meikever vlieg!
Je vader is in de krieg,
Je moeder is in Pommerland,
Pommerland is afgebrand.
Meikever vlieg!’

We hadden dit gezien als het ‘Pommerlandlied’. De verbinding met het thema ‘brandend huis’ maakt dit lied tot een lieveheersbeestjelied volgens Exell. Hij geeft ter vergelijking nog een vers (uit Erfurt, naar Mannhardt):

‘Meikever vlieg weg,
Je huisje brandt,
je jongen zitten binnen en spinnen
en als ze hun getal niet halen,
kunnen ze niet gaan wandelen.’

Uit het gebied van de Elbe noteert Exell ‘Maikatt (meikat)’ of misschien ‘Maria’s kat’ (omdat Mei gelijk staat met Maria?).
Uit de Aelmarch noteert Exell ‘Marhonken (Maria’s hennetje)’, uit Pommeren ‘Mariekenperd (Maria’s paard)’ en ‘Mariekenworm (Maria’s worm)’.
Algemeen is het bekende ‘Marienkäfer (Maria’s kever)’, die we zien in het versje:

‘Kleine Mariakever, vlieg naar de lieve God
en vraag om goed weer voor morgen.’

Het wegvliegen van het lieveheersbeestje wordt gezien als het op weg gaan om mooi weer te halen. Het lieveheersbeestje is de ‘go-between’ tussen mens en God en wordt verondersteld wensen over te brengen c.q. te vervullen. Ook de verkleinvorm ‘Marienkäferchen’ komt voor. En het bijpassende rijmpje (naar Simrock) luidt:

‘Mariakevertje, vlieg weg!
Je huisje brandt,
Je moedertje huilt,
Je vader zit op de drempel.
Vlieg in de hemel uit de hel.’
(De rijm is: brennt-flennt; Schwelle-Hölle.)

Exell merkt op dat de laatste regel uniek schijnt. [Het rijmpje komt in drie versies voor in het materiaal: met de lieveheersbeestjenaam ‘Marienkäfer’ bij Kieser, 237 naar Grimm, DM, 2, 657; ‘Maikäferchen’ bij Arnim en Brentano III, anh. 83 (= Böhme, 168 n°809) en ‘Marienkäferchen’ bij Mannhardt, 350 n°13 (Böhme, 169 n°819 = Grimm, Myth. 658; Simrock 139, 543).]

Andere namen zijn: ‘Marienkindken’ uit Minden-Ravensburg, zonder opgave ‘kuikentje’ en ‘vogeltje’ en in Noord-Duitsland ‘wormpje’ (würmchen) en zonder opgave (würmlein) en tenslotte (HDA naar Mannhardt uit Plön) ‘Mârspêrt (Maria’s paard)’.
Uit Leipzig komt ‘Mootsche Giebchen’, uit Thüringen ‘Mukiebchen’ en uit Saksen en Thüringen: ‘Mutsche Kiepchen’. Een ‘kiep’ is een hengselmand en het bijbehorende werkwoord ‘kiepen’ betekent met een kiepmand lopen en kleinigheden, suikergoed e.d. rondventen m.n. tegen Sinterklaas (5 dec.). In Duitsland zeggen de koeien geen ‘boe’, maar ‘muh’ (Eng. ‘moo’) en ook ‘mootsche’ en ‘mutsche’ zijn koeien.
De ‘Moeder Gods’ zien we met ‘kever(tje)’ en ‘koe(tje)’.
‘Zevenpunt’ is een tamelijk kunstmatige naam.
Met ‘zomer’ verbinden zich diverse dieren: kalf, vogeltje (Zwaben), kever (W-Boh/Thür), ‘kälbel’ (W-Boh), ‘kalw’ en ‘kau’ (Pomeren), schaapje (W-Boh), schermpje (Berg.Land), schijntje, wormpje (W-Boh), ‘Sünnekatherine’ (Oldenburg), ‘Sünnenkind’, ‘Sünnenknicker’ (Pommeren), kuiken en worm met het vers uit Dömitz:

‘Zonneworm, vlieg over mijn huis,
breng me morgen goed weer thuis.’

En voor ‘Sommerkalbel’ naar een mededeling van Frau Inge Lymant, maar ook te vinden in het HDA uit Slezië:

‘Zomerkalfje, vlieg uit,
vlieg tot in het zomerhuis uit,
laat de lieve zon eruit.’

We zagen dit ‘zomerhuis’-type bij het thema ‘weer’. Als laatste ‘zon’-naam heeft Exell uit het Berg.Land ‘Sünnevüelken (vogeltje)’.
Naar een mededeling van Frau Toberman noteert Exell de naam ‘Suniwendkäfer’, een vorm die ik niet elders tegenkwam (in Aurach: Sunnwend-käferl).
Uit het Inntal noteert Exell ‘Unser lieben Frau Kuel (OLV-koe[tje])’.
Voor Zwaben noteert Exell ‘Weidenvögelein (wilgenvogeltje)’, een naam die we ook in Thüringen aantreffen.
Als laatste heeft Exell de kunstnaam ‘Zweipunkt’.
Exell besluit zijn opsomming van Duitse lieveheersbeestjenamen met een versje naar de Opies in een Duits dialect, waarin we een lieveheersbeestjenaam tegenkomen, die niet in Exells opsomming voorkomt en dus ook niet verklaard wordt. Het versje (uit de Aargau naar Rochholz), dat bij Exell niet geheel correct is in de lieveheersbeestjenaam, luidt:

‘Goldchäber, vlieg op,
op die hoge den (Tanne),
naar je moeder Anne.
Zij geeft je kaas en brood.
Dat is beter dan de bittere dood.’

Hier moet het lieveheersbeestje opvliegen naar St. Anne, de (apocriefe) moeder van Maria, met wie het beestje dus vereenzelvigd wordt. De lijst van ALE is lang en bevat allerlei minieme varianten. Vrijwel allemaal zijn het samenstellingen. Met ‘kever(tje)’ zien we: vrouw, zonneschijn, maria, jonkvrouw, vrouwen, heergods, zon (sünn), moedergods, juni, mei, zonwend, koeien, zomer, zonne, gods, geluks. ‘Diertje’ zien we met: hemels, heergods, lieveheergods, vrouw, gods, zonne. ‘Boben (kevertje)’ en ‘schickel (schoentje)’ zien we met: ‘Heergods-’. ‘Vogel’ zien we met: (Lieve)Heergods, zonne, zomer. ‘Worm’ zien we met: zon, maria, hemels, zomer.

Ook voor het Zwitser-Duits heeft Exell een hele rits namen, met dank aan zijn informant Dr. Heine, die de namen uit het ‘Schweizerischen Idiotikon’ en het ‘Schwäbisches Wörterbuch’ van Hermann Fischer heeft.
‘Anketierli (boterdiertje)’ is een naam, die we in Zuid Duitsland zien als ‘Anchetierli’.
Een vrij algemeen woord is ‘Chäberli (kevertje)’, dat we alleen in combinatie tegenkomen, zoals ‘Goldchäberli’.
Het ‘Herrgottsmoggeli’, waarmee ook het rijmpje aanvangt over het gouden wikkelkind, dat onder een gouden schotel uit de hemel kwam, wordt in het HDA gespeld als ‘moggele’, door Sloet als ‘moggela’, die als herkomst Frankenland geeft.
Voor Bern geeft Exell de naam ‘Himugüegli (hemelwormpje)’. De vorm ‘himu’ is naar de spraak en de gewone vorm is ‘Himmelgüegli’. ‘Unser lieben Frauen Güegli’ is zonder opgave. Volgens Exell zijn het Zwitserse ‘Güegi’, ‘Güegli’ en ‘Güggeli’ verwant met ‘chicken’, ‘cock’ en ‘cuckoo’. [Dat chicken, cock en cuckoo verwant zijn (van Gr. kokku, de roep van de koekoek) is wel duidelijk evenals kuiken en küchlein; de stap van dit laatste naar ‘güegli’ is niet groot. ALE vertaalt echter met ‘wormpje’, wat we ook elders zien, zelfs Exell vertaalt weliswaar foutief met ‘beetle’.]
De namen ‘Liebgotts-, Muetergottesanken (-boter)’ komen we niet in ons materiaal tegen, maar klinken niet onmogelijk.
Uit Zürich heeft Exell de lieveheersbeestjenaam ‘Maria Chäfer’, uit Bern ‘Marienchäfer’ en zonder opgaaf ‘Muttergottes Chäferli’ zijn gebruikelijke vormen in Zuid en Zwitsers Duitsland als ‘Marie-’ of ‘Mariachäfer(li)’ evenals ‘Muttergotteschäferli’. [Zie Jürgen Eichhoff, ‘Wortatlas der deutschen Umgangssprachen’, Bd. II, Bern/München 1978, 31: Het woorddeel -käfer wordt in de Duitstalige delen van Zwitserland steeds als -chäfer uitgesproken, alleen in Basel en Chur -käfer.]
Er is nog één naam over, uit St. Gallen: ‘Martis vögeli (St. Maarten vogeltje)’, met het rijmpje:

‘Marti-Marti-Vögeli,
vlieg over het kloofje (Töbili),
zeg vader en moeder
dat ze goed weer moeten sturen.’

De vertaling ‘afgrond’ komt van Exell. De namen ‘Martisvögeli’ en ‘Unser lieben Frauen Güegli’ maken deel uit van de vraag, die gesteld werd voor de ADV, maar in het materiaal komt ‘Martis Vögele’ niet voor, net zo min als het weerrijmpje met een bergkloof (Töbili van ‘Tobel’), dat misschien meer is gekozen voor de ‘rijm’.

An English PDF will follow at a later date.

[1] ALE vertaalt ‘nieuwe vrouw van de tsaar’; nu is невеста (nevesta) letterlijk ‘nieuwe vrouw’, wat 1. bruid; 2. jonge vrouw; 3. schoondochter, -zusje kan zijn. ‘carava/careva’ is niet terug te vinden, maar hoe dit ‘van de tsaar’ kan betekenen is me niet duidelijk.