Cor Hendriks – De Folklore van het Lieveheersbeestje (15): Een ‘tour du monde’ (1)

Niet besproken is de publicatie van A.W. Exell, getiteld ‘The History of the Ladybird. With some Diversions in This and That’, verschenen in 1989. Het betreft hier het werk van een ‘amateur’, maar dat biedt de mogelijkheid het onderwerp van een andere kant te bekijken. Zo opent het werkje met een haiku van de Roemeen Simeoni:

‘Coccinellidae
Are not birds and can be male
Spot the difference.’

De tweede regel heeft duidelijk betrekking op de Engelse naam ‘ladybird’.

Volgens Exell is het lieveheersbeestje het meest vereerde schepsel op aarde over enorme gebieden en tijden. Overal brengt het ongeluk om het beestje schade toe te brengen, laat staan het te doden. Exell doet ook uit de doeken, waarom hij begon aan deze toch wel kinderlijke onderzoeking (zoals het op hem als leek overkomt). Hij begon met een vals spoor. Het kwam hem voor dat in de ‘Teutoonse’ landen, inclusief Groot-Brittannië, het lieveheersbeestje meestal gewijd was aan de Maagd Maria, terwijl in de Latijnse (Romaanse) landen het gewoonlijk gewijd is aan God. Weldra kwam hij erachter dat dit verschil tussen protestantse en katholieke landen niet bestond. Veel namen, zoals ‘ladybird’, bestonden al vóór de Reformatie en de verschillen hebben meer met taal dan met godsdienst te maken. In het Engels is ‘ladybird’ een makkelijk woord voor kinderen om te zeggen, terwijl in het Duits ‘Marienkäfer’ veel makkelijker is dan ‘Herrgottsküchlein’. [Dit is uiteraard geen steekhoudend argument, want dan zouden we in Nederland ook ‘Mariakever’ zeggen, wat een eenvoudiger woord is dan lieveheersbeestje.] Aldus kwam hij erachter dat de cultus van het lieveheersbeestje buitengewoon verspreid was en daarmee was zijn interesse gewekt en begon hij zijn onderzoek. Hij moet echter bekennen geen expertise te hebben op het gebied van entomologie noch als etymoloog of linguïst. Maar als pluspunt kan hij bogen op heel wat vertalingen, die hij in zijn 80-jarig leven gemaakt heeft, en met behulp van vrienden over de hele wereld zijn kennis over het lieveheersbeestje verruimd te hebben. De nogal vrouwelijke inslag van het materiaal wijt hij aan de overdaad aan vrouwelijke informanten.

Hoe ging hij te werk? Eerst ploos hij ‘The Oxford Dictionary of Nursery Rhymes’ van Iona en Peter Opie uit 1952 uit op lieveheersbeestjenamen. Toen kreeg hij een fotokopie toegestuurd van de relevante pagina’s uit het ‘Handwörterbuch des Deutschen Aberglaubens’. De volheid van informatie, die hier geboden werd, deed Exell bijna afzien van het project, maar hij had ondertussen een groot aantal tot dan toe niet opgetekende namen, vooral in de Keltische taal, verzameld, dat het hem toch zinvol voorkwam om met het toegevoegde materiaal uit het ‘Handwörterbuch’ zijn namenboekje uit te brengen. Het boekje is alfabetisch op naam van land opgebouwd, maar voor ons doel is een bespreking per taalgroep zinvoller. We beginnen met de door Exell aangedragen Keltische namen, die we zullen vergelijken met het materiaal van ALE.

In het Bretons zijn alle namen samenstellingen, die eindigen met ‘Doué (van God)’. Dit komt overeen met de opgave in ALE, waar dit als ‘doue’ of ‘dowe’ gespeld wordt. Van de vijf namen betekenen twee ‘Gods koetje’, hoewel Exell vergeet de verkleinvorm te vertalen. We vinden deze vormen ook in ALE (bivig, buic’hig = buohig, beuhig, bouhig). ‘Elik Doué (Gods Engeltje)’, ‘Balafennick-Doué (Gods vlindertje)’ en ‘Yarig Doué’, waarvan de betekenis niet door Exell gegeven wordt, zijn niet in het ALE-materiaal te vinden, maar klinken als acceptabele lieveheersbeestjenamen. In het Erse, het Keltische Iers, zien we twee namen, die allebei beginnen met ‘Bóin (koetje)’. De ene is ‘bóin Dé (Gods koetje)’, de ander ‘bóin samraich (zomerkoetje)’. In ALE is Ierland niet vertegenwoordigd, maar de door Exell gegeven namen wijken niet af van wat we elders zien. In het Keltisch van Cornwall is de naam ‘bughyk Dew (Gods koetje)’. In het Gaelic, het Keltische Schots, bestaat de naam uit drie delen: ‘daolag dhearg bhreac’, wat is ‘kevertje + rood + gestippeld’, een descriptieve naam met bekende elementen. Hetzelfde zien we in het Manx ‘deyllag vrack (kevertje + gestippeld)’. In het Welsh heeft Exell drie namen, uit Dyfed ‘buwch fach adda’, uit Zuid Wales ‘bwch fach gota’ en uit Noord Wales ‘buwch gogh gota/gwta’. Het gemeenschappelijke element ‘buwch’ is ‘koe’, ‘fach’ is ‘klein’, ‘gota/gwta’ is ‘kort’ en ‘gogh’ is ‘rood’. In ALE vinden we ‘chwilen cogh fach (kever + rood + klein)’ en ‘buwch fach gwta’. Het bijbehorende rijmpje luidt:

‘Buwch goch gota, zal regen komen of mooi weer?
Als regen komt, zal het in het vuil vallen.
Als mooi weer komt, zal het vliegen.’

We zien hier het weerorakel: het wordt mooi weer als het lieveheersbeestje opvliegt en slecht weer als het (na te zijn opgegooid) op de grond valt.

Blijvend op Brits gebied hebben we Engelse en Schotse namen. De Engelse namen beginnen met varianten van ‘Bishop Barnabee’, zoals ‘Bishop is Burning’ en in Suffolk ‘Bishy Bishy Barnabee’, wat volgens Exell allemaal verwijzingen naar vuur zijn als gevolg van de rode kleur van het lieveheersbeestje. Hij neemt de naam ‘bishop is burning’ als origineel aan, maar geeft toe dat er verband kan zijn met St. Barnabas Day, Midzomer, de dag van de zomerzonnewende. De koe is goed vertegenwoordigd in Engelse namen. We zien in Yorkshire ‘cushcow (koelief)’, evenals ‘cushcow lady (dame koelief)’. Verder zien we ‘cowlady (koedame)’ en ‘God’s little cow (Gods koetje)’ (wat mij meer een vertaling lijkt). De ‘lady’ zagen we al tweemaal en verder in ‘lady beetle (damekever)’, ‘ladybird (damevogel)’ (ook wel ‘Our Lady’s Bird’), ‘ladybug (dameinsect)’, de meest gebruikte naam in Canada en de USA, ‘ladyclock ‘dameklok’ en ‘lady fly (dame vlieg)’. Twee namen bevatten het element ‘goud’: ‘goldie bird (goudvogel)’ en ‘Mary gold (goudmarie)’. De enig overgebleven naam ‘farmer’s friend’ klinkt artificieel, maar slaat uiteraard op de luisbestrijding door het lieveheersbeestje. Het door Exell meegedeelde rijmpje is het in Engeland gebruikelijke rijmpje van het ‘brandend huis’:

‘Ladybird, ladybird,
vlieg weg naar huis,
je huis staat in brand,
en je kinderen allemaal weg,
allemaal op één na,
en dat is kleine Ann,
en ze is gekropen onder de stoof- (of: bak-)pan.’

Volgens Exell kan met Ann weleens Sint Anna (die we in Italiaanse namen tegenkwamen) bedoeld zijn. Voor de naam ‘ladyclock’ wijst Exell op de gewoonte in sommige landen (mogelijk vroeger ook in Engeland) om de tijd te vragen aan het lieveheersbeestje: het kind telt en het getal waarbij het lieveheersbeestje wegvliegt, geeft de tijd van de dag aan.[1] De gewoonlijke lieveheersbeestjepraktijk is voor het kind, meestal een meisje, om het lieveheersbeestje op de rug van haar hand of een vingertop te zetten en het rijmpje op te zeggen om het lieveheersbeestje te waarschuwen voor het gevaar, dat het en zijn kroost bedreigt. Er is weinig bewijs in het Engels, dat het kind vraagt om geschenken voor zichzelf zoals het geval is in andere talen. Een niet erg bekend Engels rijmpje eindigt met de woorden: ‘Fly where the man is found I love best.’ Het is duidelijk dat de voorgaande regel moet hebben geluid: ‘Fly east, fly west,’ en dat het geheel een huwelijksorakel is. Overigens kan, gezien de lengte van de laatste regel, de voorgaande wel alle vier de windstreken omvat hebben, zoals we in Zweedse rijmpjes zagen. Ook in Nieuw Zeeland wordt de naam ‘ladybird’ gebruikt en men kent er ook het rijmpje van de kleine Ann, maar de laatste regel luidt ‘your children are home’, wat duidelijk in tegenspraak is met het eerder gemelde ‘your children are all gone’. In ALE vinden we ‘bushy barnaby’ en ‘bishabarnaby’, waaraan we zien dat ‘bishop’ de neiging heeft naar ‘beestje’ (beesje). Naast ‘ladybird’, ‘lady-cow’ en ‘cow-lady’ heeft ALE geen andere varianten. Specifiek Schotse namen worden door Exell niet vermeld, terwijl ALE meldt: ‘creamie, spotted gollach, virgin mary, sunny mary, lady lander, (crammie, cramie, ladybug, goldie)’.

We steken over naar Nederland en Vlaanderen, waar we achtereen aantreffen: ‘het lieveheersbeestje’ en ‘het lievevrouwsbeestje’, allebei uit Antwerpen, naar Exells informant, Mr. Peter Brooks (geen Nederlander), zou de tweede naam algemeen zijn en de eerste betrekking hebben op een gele kever met zwarte of een zwarte kever met rode stippen. De derde naam, ‘lieve heersbeestje’, is slechts een andere manier van de eerste naam schrijven. Exell legt uit waarom hij ‘beestje’ niet met ‘little beast’, maar met ‘litlle creature’ vertaalt (omdat ‘beast’ in het Engels een pejoratieve, d.w.z. ongure betekenis heeft, maar dat geldt in het Nederlands ook). Hij legt echter niet uit, waarom hij ‘heer’ met ‘God’ vertaalt en niet met ‘Lord’. In Kapelle-op-den-Bosch vragen de kinderen aan het lieveheersbeestje: ‘Zeg, waar onze zielen zullen wonen.’ Soms vragen ze in Vlaanderen waar ze zullen sterven. De drie resterende namen zijn allemaal problematisch, d.w.z. niet correct gespeld, wat al het geval is in de door Exell hier gebruikte bron, namelijk het HDA. Het betreft de namen ‘Lieven heers ha[a]ntje’, ‘Onze(r) lieve Vrouwe beestje’ en ‘Sonne kever’, wat ‘Zonnekever’ moet zijn. Dit laatste komt van Dr. H.H. Heine, een Duitser, hetgeen de begin-s verklaart, maar niet het feit, dat deze naam niet in Nederland voorkomt; het is gewoon een Duitse naam. In de lijst van ALE zien we de volgende namen (door mij gecorrigeerd): ‘engeltje’, ‘lieve-heer[s]-beestje’ en regionaal: ‘mijn-heer-tiekje’, ‘onze-lieve-heer[s]-beestje’, ‘heer-beestje’, ‘heer-hoentje’, ‘lieve-vader-hoentje’, ‘zon[ne]-kuikentje’, ‘pampoen-beestje’, ‘lieve-vrouw-beestje’, ‘hemelmuske’, ‘hemellämpke’, ‘smout-wormpje’, ‘smout-beestje’, ‘pimpampoentje’, ‘onze-lieve-vrouw-beestje’, ‘kapelleke’, ‘piepauw’, (‘lieve-heer-beestjie’, ‘ons-lieve-heer-beestje’, ‘onze-lieve-vro[u]w-poeleke’), Fries: ‘puike’, ‘ingeltsje’, ‘jaiwegadshone’, ‘lyvesearhönne’, ‘glikskeäfer’, ‘gotteshen’k’, ‘lewwergotshen’k’, ‘godshån’, ‘godshan’ke (= godshaantje)’.[2]

Voor de Scandinavische landen gaan we eerst naar Denemarken, waar de meeste namen varianten zijn op het welbekende ‘Mariehøne’, dat we vinden met de volgende voorvoegsels: Fireogtyveplettet, Fjortenplettet, Øjeplettet, Syvplettet, Typlettet, Toogtyveplettet en Toplettet oftewel 24-, 14-, oog-, 7-, 10-, 22- en 2-vlekkig, kortom beschrijvingen van de soorten lieveheersbeestjes, maar geen lieveheersbeestjenamen; het wil alleen maar zeggen dat ‘Mariehøne’ de officiële naam is zoals in Duitsland ‘Marienkäfer’. Blijven over de namen ‘Toprikket (tweepunt)’ (door Exell met de 22-punter verbonden, zal wel een slordigheidje zijn) en ‘svampebille (zwamkever)’. Een Deens rijmpje, geen volksrijmpje, want geschreven door Kirsten Pendrup, luidt:

‘Zie hier een kleine kever,
rood met zwarte stippen erop,
zie mijn kleine rode kever,
zie mijn Mariehøne.
Mari, Mari, Marolle,
geef ons heerlijk weer morgen.’

Het ‘marolle’ is er niet voor de rijm, hooguit voor de opvulling: is hier sprake van een onbekende Deense lieveheersbeestje naam? In de lijst van ALE zien we veel bindingen met -høne ‘hoen’, zoals ‘paradishøne, mariehøne, vorherres høne, fruens høne, vorherre sit hønneken, [vorherreshøne, agerhøne]’, Deens-Noors ‘marihøne’. Ook de andere namen hebben met kippen te maken zoals ‘vorherres kylling’, ‘vorherres putte’ en ‘mariepytte’. Enige uitzondering is ‘vorherres dyr (Onze Heersdier)’.

IJsland is niet door Exell genoteerd; in ALE vinden we maar één naam: ‘mariuhaina’ (mariahoen), hetgeen ook geldt voor de Færoes: mariuhöna.

Voor Noorwegen noteert Exell alleen het op het Deens lijkende ‘Mariahøne’, dat in de lijst van ALE niet voorkomt. De Maria-namen zijn: ‘gullmarifly’, ‘maria fly-fly’, ‘jomfru maria’ en [‘mari(a)gulhøne’]. Andere namen met ‘høne’ zijn: ‘åkerhøne’, ‘gullhøne’, [‘smørhøne’] en een kip zien we in ‘gulltippe’. ‘Goud’ is een veel voorkomend attribuut, dat we ook zien in ‘gullsmed’, ‘gullku’ en ‘gullkonge’ (smid / koe / koning). Tot slot is er de ‘brudehest’, het ‘bruidspaard’.

In Zweden overheersen de ‘goud’-namen: ‘gullbagge, -höna, -piga’ en ‘-pytta’ (kever, hen, meisje en iets kleins). Meer namen met ‘goud’ leerde Exell naar aanleiding van een tv-uitzending, zoals ‘-knapp’ (knoop), ‘-ko’ (koe), ‘-frigga’, ‘-sigrid’ en ‘-topp’ (pot). Een opmerkelijke naam is ‘Jesu Vallfucka’, hetgeen gezien de vertaling ‘herderin van Jezus’ een spelfout bevat en moet zijn: ‘Jesu Vallflicka’, waarvan de exacte betekenis is ‘herderinnetje van Jezus’.[3] De Noorse ‘åkerhøne’ zien we hier als ‘åkerhöna’. Resteert de naam ‘[Jungfru] Maria Nyckelpiga’, die in Zweden algemeen is. Exell wijst erop, dat over het algemeen Petrus de hemelsleutels heeft, maar Maria kan haar eigen set hebben, evenals een meisje om ze te bewaken. Het idee, dat de sleuteljonkvrouwen de Nornen zijn, later bekend in het Duits als de Drie Zusters (ook Drie Matres), is mogelijk te ver gezocht aldus Exell. Een rijmpje luidt:

‘Maria Nyckelpiga,
vlieg naar huis naar je land,
je kinderen zijn in gevaar,
het hele huis staat in brand.’

In de lijst van ALE komen we de meeste goud-namen wel tegen, maar de ‘topp’ zal eerder een ‘typpa’, ook ‘tippa’ of ‘tupp(a)’ zijn, een ‘kippetje’ volgens ALE[4]. Ook de ‘-knapp’ komen we niet tegen net zo min als ‘-frigga’ (wat de naam is van de Godin, de vrouw van Odin), daarentegen wel ‘gullskorv’, wat ‘goudschurft’ betekent, ‘gullböna’, ‘gullgris’, ‘gullgubbe’, ‘gullpipa’ en ‘gullsugga’ (boon, varken, knaap, pijp, zeug). ‘God’ zien we in ‘gudsko’, ‘gudfaderko’ en ‘kon gud’, ‘Onze Heer’ in ‘vårherreko’ en ‘kon-hans-vårherre’, Maria in ‘maria kapa’, ‘jungfru maria’ en ‘jungfru marie nyckelpiga’. Andere namen zijn ‘vibba-vabba’, ‘vibbär-vabba’ en ‘vippa-vappa’, die geen betekenis hebben anders dan ‘wip-wap’; ‘geit (get)’ in ‘gätare’ en ‘gäterska’, ‘akker’ in ‘åker[ne]höna’, ‘boter’ in ‘smörgås’ en ‘smörgumma’, ‘bruid’ in ‘brudvisare’ en ‘visbrud’, ‘handschoen’ in ‘handsk-märkare/mätare’.

De Finse namen van Exell vertonen allemaal hetzelfde gebrek: in plaats van ‘leppä’ heeft Exell ‘leppakertu’, ‘-pirkko’ en ‘-terttu’[5], namen die we bij ALE terugvinden. De betekenis van ‘leppä’ wordt correct als ‘els’ (elzenhout) weergegeven. De vrouwennaam achter ‘kerttu’, die Exell niet van Mrs. Pirkko Booker vernam, is Gertrud. Dat Pirkko van Birgitta (Eng. Bridget) afkomt, mag duidelijk zijn, minder duidelijk is welke H. Birgitta bedoeld wordt. De andere combinaties met ‘leppä’ in ALE zijn -lintu (vogel), -tiira (stern) en -pirjo. Met ‘pirkko’ zien we ook piima- (zure melk, karnemelk; ook met -pirjo, -pilkku [vlek]) en lento- [vlucht] dat zich ook met -kaija verbindt. Met ‘kännä’, dat ook los voorkomt, verbindt zich kulta- [goud], terwijl ook ‘känniäinen’ wordt gemeld, welke laatste uitgang we zien in ‘lemminkäinen’, ‘lenninkäinen’ en ‘kinniäinen’. Andere combinaties zijn ‘punamaija’, en de naar Zweedse namen gemodelleerde ‘nykkelpiika’ en ‘marihööna’. Combinaties met -lehmä zijn ukon- [donder] en ‘jumalan’ [God], in Ingr. ‘jummala’, Wotn. ‘jumalaa-’, in Weps. ‘jumalanlehmeine’, wat zich ook verbindt met ‘papin-’. In Lijfland is de zeer afwijkende naam ‘momalikki’.

Lapland is bij Exell niet vertegenwoordigd. ALE noteert ‘gobbas’, ‘ruow’de-gob’ba’, ‘ruohtkompa’, ‘jemnetehk’, ‘jimmelim’.

Voor Estland heeft Exell vijf namen, ‘lepatriinu’, de officiële naam, (elzentrien), ‘käolehm (koekoekskoe)’, ‘kirilind’: ‘zomerkoetje’ volgens Exell, ‘gekleurde vogel’ volgens ALE, ‘maarjakana (Maria’s hen)’, wat in ALE niet voorkomt, wel ‘leeskana’, en ‘merehärg (zeeos)’, dat ook als ‘merihärg’ in ALE voorkomt. In ALE zien we käo- [koekoek] ook verbonden met –‘kirjat/-kirjass (gekleurd)’, wat lijkt op de elementen kirju- en kirjant-, die we verbonden zien met -lehmäk, -lehm(ake) [koetje]. De andere namen zijn ‘tiiru-taaru (zeezwaluw + …)’, ‘taevataadi karjane (hemelvader + herder)’ en ‘lambrine (herder)’.

Voor Letland heeft Exell twee namen: ‘bizmārīte (vlechtmarietje)’ en ‘mārīte (marietje)’, een verkleinvorm van ‘Mara (Maria)’. We vinden allebei de namen in het ALE-materiaal, waar we ook ‘mārenīte, māriņa/mareņa, bizmariŋa’ vinden. Ook zijn er een aantal combinaties met ‘Margriet’: ‘tjitjigrietina, margrietina, lingagrietina, spingrietina’. Combinaties met ‘God’ zijn: ‘dievguosnina’ en ‘gieva guotena’ en hun varianten. Een andere combinatie is met het ook los voorkomende ‘babins’ [spin].

Voor Litouwen heeft Exell vijf namen, waaronder twee combinaties met ‘God’: ‘dievo karvuté (koetje)’ en ‘dievo maryté (Marietje)’. Verder zien we een ‘hemel-geit’: ‘dewu ozys’, en twee onvertaalde namen ‘barbuté’ en ‘borużė’. Ook in de ALE-lijst komen we ‘Gods koetje’ en ‘Gods Marietje’ tegen, terwijl we verder ‘diẽvo’ ook zien met ‘karvele’, ‘karviùke’ en ‘sesùte’. De ‘hemelgeit’ zien we niet in ALE, noch de ‘hemel’ noch de ‘geit’. Alle andere namen van ALE zijn enkelvoudig en komen overeen met de twee door Exell niet vertaalde namen, hoewel niet exact: ‘barbuté’ zien we als ‘barbuške(le)/barbuškà’. Lijkend hierop is enerzijds ‘barborele, barboryte’, anderzijds ‘babuška(ite) (omaatje)’. Lijkend op ‘borużė’ zijn ‘bòružė’ en ‘borùze’ (verschillende spelling van hetzelfde woord). Verder zien we de met Petrus samenhangende namen ‘petronele, petrelis, petrukas, petras, petriùke/petriùkas’ en mogelijk ‘poruškele’.

Voor het enorm grote Rusland heeft Exell maar één naam, de officiële Russische naam ‘bózhia koróvka (Gods koe[tje])’, een naam die we uiteraard ook in de lijst van ALE aantreffen (bóžja korovka, bóžja korovuška), afgeleid van ‘korova (koe)’. Verder zien we ‘Gods’ in combinatie met ‘bukaška (beestje)’ (van ‘býka’: boeman) en als ‘bóza babočka’, wat waarschijnlijk hetzelfde is als ‘bóžja babuška (Gods oma)’. In Russisch dialect is God ‘bogova’, dat we gecombineerd zien met ‘korovka/korovuška’, ‘kozjavka (geitje)’, ‘bukaračca’ (vgl. ‘bukaška’: beestje). Verder zien we dat ‘korovka’, dat evenals ‘korovuška’ ook zelfstandig voorkomt, combineert als eerste lid met ‘rjažennaja (gemaskerd)’ en gekoppeld met ‘matuška (koetje-moedertje)’. Ook zien we ‘korovka’ als tweede lid in ‘buren’kaja korovka (bruin koetje)’. In het dialect zien we ook diverse eigennamen als lieveheersbeestjenamen opduiken: ‘ivančik’, ‘vanja’ en ‘ivanečka’ zijn allemaal vormen van Ivan en ook ‘alënka’ klinkt als een eigennaam. Met de kleur bruin verbonden zijn de lieveheersbeestjenamen ‘burenka’ en ‘burenuška (bruintje)’.

ALE maakt onderscheidt tussen Russisch en Wit-Russisch, waar ‘Gods koetje’ als ‘božaja karovka’ wordt uitgesproken. Het ‘koetje’ zien we ook los en in combinatie als eerste lid met het rijmende ‘bugovka’. Een dergelijke rijm zien we ook in ‘bedurka-sedurka’ en ‘pumparuška-raduška’. Peter zien we in ‘petračok’ en ‘petryk’, Andreas in ‘andrėjka’ en ‘andrėjka-bratka (broertje)’ en Theodora in ‘hvedarko’. De overige namen zijn enkelvoudig, zoals ‘matrunka (moedertje)’, ‘sonejko (zonnetje)’. Een serie zien we in de namen ‘jadranka’, ‘jadranec’, ‘jedraiko’, ‘jadzerka’ en ‘jadzjaračka’. Over blijven ‘čyrkun’, ‘kozuľka’, ‘kaloda’, ‘ščedryk’ en ‘dzenčak’.

In het Oekraïns heerst de bekende naam ‘sonečko (zonnetje)’ met daarnaast ‘žučok’ (1. kevertje, 2. boefje). In dialect zien we het bekende ‘boža korovka’ en ook los ‘korovka’. De andere namen vallen uiteen in een aantal groepjes: ‘bambaruzja’, ‘bumbariška’, ‘bumbar’ka’, ‘bambarus’; en ‘petryk’, ‘bedryk’, ‘bazryk’, ‘čerčyk’, ‘soldatyk’ (soldaatje), waaruit we mogen afleiden, dat -yk een verkleinvorm is: ‘petryk’ = petertje, ‘bedryk’ = klein iets met vlekken op de rug, ‘čerčyk’ = klein iets met tekening. Andere namen zijn: sydorko, zozuľka, borošok, ´kozjavočka’, polyn’muška, marunka, vorožka (waarzeggertje), čečir.

Ook een aantal niet-Slavische talen, die in het Russisch gebied worden gesproken, worden door ALE gegroepeerd en aangeduid met (cryptische) afkortingen. Ag. ‘kwanitsaj’; Andi ‘kanitsjahi ziw’; Artch. ‘yutsju’; Avaars allag’asul gīaka; Bagv. ‘aīahasul zin’; Bēj. ‘khidi øzod’; Botl. ‘kurusjentu’; Dargh. allag’la haī; God. ‘burdalikhu’; Gounz. ‘pəxzpəxzi’; Guin. ‘aīahes ywéro’; Karat. ‘wásin jásin páritsja’; Khvarch. ‘bahărai’; Lak zv’annal u’l; Lezgh. šurvan pepe (Gods …); Rout. ‘habakhan’; Tab. mistan huni; Tcham. ‘alahasub musa’; Tindi ‘aīasjub otsja’; Tsakh. ‘mizerena zer’; Tsèz. ‘aī ahes zija’. Een andere groep talen wordt gevormd door: Komperm. jen gag, božja korovka (uit Russisch); Komzyr. božja korovka, jen kukej (Gods kalf), jen gag (Gods insekt), bobęgag, pęćę gag, pęćę bobę, vežan’ gag, pęćiľej, pęľę bobę, pedęs’ej gag, ľeľekan; Oudm. (Oedmoert) zorod-ľe-ud-ľe papa, zorod-ki-lobod-ki, zorod-a-lobod-a, zor kibį, ‘čužanaj papa’, vęj kibį, tiri papa, zorono-ke-lobono, zorod-ke-ud-ke papa, vęj n’an’ papa, zorono kibį, zor papa, zorono papa, vęjn’an’, zorit-ke-lobį, zor babaj. Weer een andere groep bestaat uit: Mar. ‘lərga’, traj, ajar-ləpə, turi, dərädər, traj-maksəm; Mordverz. doro baba (lieve oude vrouw), pazuń saraz (Gods hoen), pakśa buka (veldos), saldatińka (‘soldaatje’ uit Russisch), pakśa tarakan, narmuška (vogeltje), korova baba (uit Russ.), bojar buka (bojaars os), pazoń bukine (Gods osje), pazoń skal (Gods koe), memiľav (vlinder), pakśa bukine (veldosje), ďiń-ďiń jaška (tjing-tjing Jaschka); Mordvm. mańi unža (zonneschijn-kever), piźom aľi mańi (regen of zonneschijn), ańi mańi, piźəməń anaj (regenbidder), babočka-karobočka (uit Russ.), škajəń trakskat (tijdje-melkkoetje), modamiľavńat (aarde-vlindertje), babočka (Russ.), roź indža (rogge-kever), paksəń saraz, paksəń saraske (veldhoen/-tje). In H. Paasonens ‘Mordwinisches Wörterbuch’ worden zes namen voor het lieveheersbeestje gegeven, die sterke overeenkomst met de voorafgaande namen vertonen. Zo betekent ‘pakśa’: veld, en de bijbehorende lieveheersbeestjenaam ‘pakśa-saras (veldhoen)’ is zowel de naam van de vogel (patrijs) als van het lieveheersbeestje; een andere combinatie is ‘pakśań skal (veldkoe)’. De term voor beestje, insect is ‘uńža’, wat wordt gecombineerd met de ook zelfstandig voorkomende naam ‘pəźəm-a∙naj’ tot ‘piźəmań anaj-uńža’, letterlijk ‘regenbidder-kever’ (van ‘piźəms’: regenen). Ook combineert ‘uńža’ met ‘ťuža (geel; geelrood, vosrood)’ tot de lieveheersbeestjenaam ‘ťužä-inža’ of ‘ťuž unža∙ńä’. Tot slot is er de lieveheersbeestjenaam ‘luńžiŋġe’, dim. van ‘luńža’ (= uńža), dat we zien in de combinatie ‘jaksťiŕe luńžiŋġe (rood kevertje)’. Tot slot zijn er de niet gegroepeerde talen: Ab. Ad. cvə cīykīu; Ab. Kab.: mėšbẻv; Kalmukisch: ger xorxa; Ossetisch: majro my kark, kizgœ –biĉĉeu; Sorab. ‘swintskò’, ‘bòže swuntsjkò’ (Gods zonnetje?)

An English PDF will follow at a later date.

[1] Dit is overigens niet wat Exell zegt al is dat wel zijn bedoeling; hij maakt ervan: ‘is het uur of dag, waarop een of andere verwachte gebeurtenis zal plaats vinden’. Dit is echter het lieveheersbeestje als ‘waarzegger’.

[2] Ook de ALE-lijst behoeft correctie: ‘glicksheäfer’ en ‘goodshån’ zijn vrijwel zeker foutief. Ook moet de u in ‘vrow’ en ontbreekt bij ALE de verbindings-s in ‘lieveheersbeestje’ en –ne in ‘zonnekuikentje’. Een deel van de fouten van ALE is te wijten aan het gebruik van de kaart van Kapteyn, waarop met afkortingen gewerkt wordt (als l.h.-beestje). Ook de verbindingsstreepjes zijn in het Nederlands niet gebruikelijk (dus: ‘mijnheertiekje’, etc.)

[3] Zie Riegler, in HDA V, 1693 naar Grimm, Mythologie 3, 201.

[4] Volgens het Wb. is tipp ‘punt’, tupp ‘haan’ en typ ‘type’ (topp = top, torenspits; bloes = topje).

[5] Terttu is ‘cluster’, dus het geheel betekent ‘elzenbos’, een onwaarschijnlijke naam. Exell vertaalt ‘sweet alder child’, wat nauwelijks correct kan zijn. Maar de naam komt ook bij ALE voor (zonder vertaling). Mogelijk heeft de cluster betrekking op de stippen.