Cor Hendriks – De Folklore van het Lieveheersbeestje (14): De Europese volkskundeatlas (4) (with extended English version in PDF)

Op de derde kaart (I.44) van de ALE zijn in de eerste plaats die benamingen van het lieveheersbeestje weergegeven, die het beestje in verband brengen met de geschenken en andere zaken, die de kinderen eraan vragen. Hiermee verband houdend is de bestemmingsplaats, waar het lieveheersbeestje de verlangde geschenken moet gaan halen. Ook de tijd waarop drukt zich in de namen uit. Verder zijn op de kaart ook de namen aangegeven, die verband houden met spelen, waarin sporen van oude riten kunnen schuilen. Tot slot zijn op de kaart die namen aangebracht, die verband houden met het uiterlijk van het lieveheersbeestje: de kleur, vorm, zeven punten.

De geschenken bestaan uit a) gaven en informatie voor de vrager, b) gaven voor het lieveheersbeestje, of c) gaven voor de donateur. Dit laatste zien we in het Italiaanse ‘chedda ca porte lu oghiu a Cristo (dat wat de olie naar Christus brengt)’. Dit is echter zeer zelden het geval; het merendeel betreft a, het vragen om geschenken. De zon is binnen de agrarische samenleving, waarbinnen zowel namen als rijmen fungeren, uiteraard van groot belang. De Galicische naam ‘papasol (zonne-eter; ‘papar’ eten’), toont het beeld van een beest, dat in staat is de zon op te eten; waar ligt de grens met de scarabee, die de zon tussen zijn poten draagt? Mogelijk noemt men het lieveheersbeestje in Nederduitsland daarom ‘sonnenschiner’, d.w.z. ‘die de zon laat schijnen’. Vaak is het een persoon, ‘sonne + ähnel (tantetje)’, in Oostenrijk ‘sonne(n) + kind’. Maar het vaakst betreft het een dier, zoals in het Duitse ‘sonnentierchen, -tik’, ‘sonnevogel’, in het Nederlands ‘zon(ne) + kuikentje’, Duits ‘sonne + kuken’, in het Portugees ‘pata + sol (eend + zon)’, in het Lets ‘saulguosnina (zonnekoetje)’, Duits ‘sonnenwurm’ en Zwitsers ‘sonnegüegli’. In Tsjecho-Slowakije (‘sluničko’), Wit-Rusland (‘sonejko’) en de Oekraïne (‘sonečko’) heeft een volledige identificatie met de zon plaats. Het ‘ajarləpə (vlinder van de zon [of: van het mooie weer])’, die te vinden is in de Mari-taal nabij de Wolga, waar het woord ‘ajar (zonlicht / mooi weer)’ een ontlening is aan het Tjuwassisch ‘ujar (mooi weer, lieveheersbeestje)’, komt volgens de schrijvers geheel overeen met het geloof, dat het lieveheersbeestje het weer voorspelt of goed weer brengt. In Schotland (‘sunny mary’) en Polen (‘słonko’, ‘słoneczuszka’) wordt de zon gezien als een uitdrukking van affectie.

Behalve de zon kan het lieveheersbeestje ook regen brengen, zoals al blijkt uit de vraag: ‘Komt regen of zonneschijn?’ Er zijn namen, die luiden: ‘regent het of regent het niet?’ In het Oedmoert zien we ‘zorod-l’e-ud-l’e papa’, waarbij ‘papa’ = vogel, die de bijnaam ‘laat je het regenen of laat je het niet regenen?’ draagt. Zo zijn er meer benamingen, die zich laten interpreteren als ‘eens laat je het regenen, eens laat je het niet regenen, vogel’, ‘laat je het regenen of ga je vliegen?’ In het Oedmoert ‘zor papa (regen-vogel)’, ‘zorono papa (regenmaker-vogel)’, ‘zor(ono) kibi (regen[maker] + klein beestje)’ en ook ‘zor babaj (regen + grootvader)’. Op de Friese eilanden spreekt men van ‘onweersbeestje’, wat volgens Kapteyn zou inhouden, dat het gaat onweren als je het doodt, een straf voor kwekers die het taboe op het doden overtreden.

Soms lijkt het lieveheersbeestje op een vlammetje, dat danst in de lucht, een ‘flimmflämmke’ in het Nederduits, of een ‘kaarsje’ in het Spaanse ‘candelilla’. In Centraal Italië luidt de naam ‘het vuur van St. Antoon’ (‘lo foco sand andonjo’). De schrijvers koppelen hieraan de rijmpjes, waarin het huisje van het lieveheersbeestje in brand staat, wat volgens Kapteyn iets met de voorjaarsvuren te maken zou hebben, die niet alleen de demonen maar ook de parasieten moesten verjagen. De schrijvers zien erin echter de welbekende methode van de held (= vrager) om zijn doel te bereiken: het doen op weg gaan van de ‘helper’.

Het primaire verlangen van de mens gaat uit naar voedsel en in de agrarische wereld, waarin het lieveheersbeestje fungeert, wordt overvloed voorgesteld door ‘brood en boter’. In het Oedmoert beschouwt men het lieveheersbeestje als een ‘[brenger-van]-brood-en-boter-vogel’ (‘vej nan papa’). Brood zien we in allerlei vormen opduiken in de namen van het lieveheersbeestje, uitsluitend in combinatie met insectennamen, als Duits ‘kornkäfer’, Macedonisch ‘kravajče mravajče (rond gebakje + miertje)’.[1] Het Roemeense ‘pituşcá (broodje)’ moet ons helpen het Galicische ‘paparrubia (pap + rood)’ te begrijpen. In de Friese naam ‘pykje-brea (babypap)’ zien de schrijvers het geven van offerandes aan ongedomesticeerde dieren (aan huisgeesten?) en het quid-pro-quo-principe.

‘Olie’ of ‘vet’ maakt soms onderdeel uit van de naam van het lieveheersbeestje en wordt gewoonlijk uitgelegd als betrekking hebbend op de secretie van het beestje, waarbij soms gewezen wordt op medicinale toepassing. De schrijvers zijn echter van mening, dat de referentie veeleer betrekking heeft op het magische karakter van het lieveheersbeestje als donateur en ze citeren enige Limburgse rijmpjes uit het onderzoek van Roukens, waarin de kinderen met nadruk het beestje vragen hen deze oliezalf te geven:

‘Lieveraike, geef me zalf,
of ik maak je moeder en je vader dood,
en jou erbij,
dat zijn er drij.’

En:

‘Lieve vrouwke, als ge me smout geeft,
gooi ik u in de hemel,
als ge mij geen smout geeft,
gooi ik u in de hel.’

De namen, die hierop betrekking hebben, zijn in het Nederlands ‘smoutwormpje’ en in het Oostenrijks ‘schmalz + ähnel (vettantetje)’, maar ook Oedmoert ‘vej kibi (olie / boter + insect)’.

Tussen melk en boter bevindt zich een groot gebied van zuivelproducten, zoals ‘gestremde melk’ in Finland in combinatie met de eigennaam Pirrko (van Birgit) in ‘piimäpirrko’ en varianten. In het Zweeds is het woord ‘kärnpiga’ opgebouwd uit het ww. ‘kärna (karnen)’ en ‘piga (meisje)’, wat weer in verband wordt gebracht met de lieveheersbeestjenamen ‘smörgås’ en ‘smörgumma’, die het lieveheersbeestje, getransformeerd tot resp. een ooi en een oude vrouw, associëren met boter.[2] In Noorwegen zien we een ‘smørhøne (boterhoen)’.

De rode kleur en de kleine vorm kunnen invloed hebben gehad op de namen van de gaven, als het Bulgaarse ‘kalina malina (mooie framboos)’, het Corsicaanse ‘rawaneto (radijsje)’ (It. ravanello) en het Albanese ‘mola kuce (rode appel)’. Ook het Portugese ‘romanita ‘granaatappeltje’ is hier mogelijk bij te voegen. De naam ‘appelboom[pje]’, die we tegenkomen in het Poolse ‘jablonka’, is niet meer, zoals in het bovenstaande, af te leiden uit de kleur, maar wel uit de hoedanigheid van de appelboom als gever van geschenken.

Enige namen komen overeen met geneeskrachtige planten, de papaver met name, zoals het Catalaanse ‘poriol’, Griekse ‘paparuna’, Waalse ‘pawer’.

Sommige namen zijn verbonden met de voedselbereiding. De Portugese naam ‘peneirinha (zeefje)’ wordt gewoonlijk aan vlinders gegeven. Gecompliceerd is het Sardijnse ‘predipiskeddo (Pieter + bord + raaf)’, waarin Garbini ‘Pietro piccino’, een ‘heel klein Pietje’ (zoals ook in het Nederlands gesproken wordt van ‘pietepeuterig’) zag. Het bord, dat de schrijvers in deze naam zien, staat op het lieveheersbeestje te wachten in de hemel, zoals we zien in het Noorse kinderrijmpje van de schrijfster Marie Heggen:

‘Jomfru, jomfru Marija, vlieg naar God,
dan krijg je eten op een parelschoteltje.’

De kleren, waar in de rijmpjes zo vaak naar gevraagd wordt, zien we terug in de ‘mantel’, verbonden met Maria in het Zweedse ‘maria kåpa’, een ‘rode mantel’, die een meisje omhult, in het Baskische ‘anddére kota gorri’, door de ‘naald van het meisje’ in het Turkse ‘kizignesi’. Garbini meldt een ‘vistiedda di lu Signuri (manteltje van de Heer)’. En de schrijvers wijzen op het religieuze aspect, dat te vinden is in rijmpjes als:

‘Herrgottskäferl, fliag af d’Hoad (heide)
Und bring unsen Herrgott a schênes Kload (’n mooi kleed).’

Schoenen komen we tegen in namen als het Nederduitse ‘herrgottschühlein’ en Zwitserduitse ‘Frauenschühlein’ (denk aan de naaister en de schoenmaker bij de beroepsnamen).

Allerlei rijkdommen zijn uiteraard gewenst en ‘goud’ symboliseert dat het best. Maar ook het Laplandse ‘ijzerinsect’ kan dezelfde waarde vertegenwoordigen. Het Finse ‘kultakännä (goudkever)’, het Noorse ‘gullmaryfly’ en het Griekse ‘chriso mamuno’ en varianten zijn allemaal ‘goudbeestjes’. Evenzo verbonden met goud zijn veedieren, de koe in het Zweedse ‘gullkudda’, ‘gullko’, Noors ‘gullku’, de ram in West Duits ‘goldhämmelchen’, het schaap in Zweeds ‘gullbagg’, de kip in Noors ‘gulltippe’, Zweeds ‘gulltippa’, ‘gulltypa’, ‘gulltuppa’, ‘gulpytta’, in Noors ‘gullhøne’, ‘maria gullhøne’, Zweeds ‘gulhöna’, Italiaans ‘gallina d’oro’, de zeug in Zweeds ‘gullsugga’, ‘gullgris’, de worm in Zwitserduits ‘goldgüegi’, of mensen in het bezit van goud, een oude man in Zweeds ‘gullgubbe’, een smid in Noors en Zweeds ‘gullsmed’, een koning in Noors ‘gullkonge’ of Sigrid in Zweeds ‘gul-sigrid’, Marie in Servokroatisch dialect ‘zlatna mara’, een meisje in Zweeds ‘gullpiga’, een voorwerp als een fluit in Zweeds ‘gullpipa’ en tot slot voedsel als in Zweeds ‘gullbona’.

Ook allerlei niet-materiële zaken worden verlangd, zoals kennis van de toekomst. Het lieveheersbeestje wordt verondersteld die kennis te hebben en heet ‘waarzegger’ in het Italiaanse ‘indovinello’. Hij kan de tijd zeggen, waarvoor het kind aftelt, zoals we al meermaals zagen. De Poolse benaming ‘godzinka’ is de verkleinvorm van ‘godzin (uur)’, die we zien in de formule ‘ora, ora ile godzin do wiczora’, die we kunnen vertalen met ‘ziet, ziet, hoeveel uur tot de avondtied’ (‘ora’ is er alleen voor de rijm met ‘wiczora’ = avond[3]). Als het lieveheersbeestje ons lot kan voorspellen na de dood zoals in kinderrijmpjes wordt voorgesteld, dan kan het dat mogelijk ook in dit leven. In het Grieks zien we een benaming, die overeenkomt met het klassieke Griekse ‘moïra’, wat overeenkomt met het Italiaanse ‘na fortuna’ en meer afgeleid het Friese en Duitse ‘glückskäfer’. De liefde zien we in Portugees ‘amor’ en dat is ook één van de betekenissen van de Finse woorden ‘lemminkäinen’ en ‘lenninkäinen’, want Vilkuna verbindt het eerste met ‘lempi (liefde)’, het tweede met ‘lentää (vliegen)’ en het beeld van het lieveheersbeestje, dat vliegt in de richting van de toekomstige geliefde maakt hem tot het Zweedse ‘brudvisare’ of ‘visbrud’ (van ‘visa (wijzen)’ en ‘bruid’) en Noors ‘brudhest (bruidspaard)’ doet denken aan het vervoer van de bruid.

De Zweedse uitdrukking ‘nyckelpiga’, van ‘nyckel (sleutel)’ + ‘piga (meisje)’, ook wel ‘nykkelpiika’, is op te vatten als ‘het meisje, dat de sleutels van het huis beheert’. Meer uitgebreid zijn de vormen ‘jungfru marie nyckelpiga’ en ‘maria nyckelpiga’, die naar een christelijke sfeer verwijzen. De Maagd Maria beheert de sleutel tot de geboorte en bepaalt dus het geboortetijdstip. De schrijvers verwijzen naar het Zwitserse rijmpje, dat ook bij Mannhardt en Mooijman te vinden is:

‘Heergods-mogele, vlieg op,
vlieg voor mij in de hemel op,
Breng een gouden schoteltje naar onder,
En een gouden wikkelkind eronder.’

Maar de schrijvers vertalen het foutief, want er staat niet ‘goldis Schlüssela ([petit] clé d’or)’ (gouden sleutel[tje]), zodat hier totaal geen verband is. Ook de vertaling ‘un bébé emmailloté en or’ voor ‘a goldis Wickelkindla’ is niet erg gelukkig, want het wekt de suggestie, dat de wikkels van goud zijn, terwijl ‘een gouden wikkelkindje’ een gouden baby betekent: de wens om een perfecte, d.w.z. blonde baby met als hemelsteken de gouden schotel, waaronder het kind ligt. Van Sloet nemen de schrijvers de opmerking over, dat de ‘sleutelbloem’ zo heet, omdat hij met zijn vroege verschijnen in de lente het liefdesseizoen ontsluit. Zo zou ook het lieveheersbeestje, als dienares van Maria (en Freya) de sleutels van Maria onder haar hoede hebben. Hier duikt de gezonden ‘sleutel’ (maar het was een schotel, waaronder een baby) weer op, want de baby moet toch normaal gebaard worden door de ontsluiting, waartoe Maria de sleutel heeft, wat ons terugbrengt bij de studie van Backman, die het getal zeven, dat stevig met Maria verbonden is, in verbinding brengt met de zeven stippen van het lieveheersbeestje en diens rode kleur met de rode mantel van Maria. De schrijvers zijn er echter van overtuigd, dat de wortels van het geloof rond het lieveheersbeestje tot in het heidendom reiken; een voorbeeld is het getal zeven, waarvan de magie verder terugreikt dan het Christendom (neem de zeven dagen van de week, die bovendien heidense namen dragen).

We zagen, dat in de rijmpjes het lieveheersbeestje wordt opgeroepen te vliegen naar de hemel of het paradijs en in de namen keert dit terug, zoals in het Duitse ‘himmelvaterlein’, het Nederduitse ‘himmeltierchen’, het Nederlandse ‘hemelmuske’, ‘hemellampke’, Duits ‘himmelschäfchen, -kühchen’, ‘himmelswurm’, ‘himmelmötschel (hemelkatje)’, Zwitsers ‘himmelgüegli (-worm)’, Deens ‘paradishøne’ en Italiaans ‘gallina del paradiso’ = paradijshoen. De schrijvers laten een rijmpje volgen uit het materiaal van Kapteyn:

‘Lieve, lieveheersworm,
Vlieg op, vlieg op,
Naar de hooge hemel op,
Je vader is al dood,
Je moeder is al dood,
Je huisje staat in de wroetenshoop.’

Die wroetenshoop is een molshoop, het einde van een mollengang, die voert naar de onderaardse wereld. Het betreft hier echter een waarschuwingsvers in de trant van ‘je huisje staat in brand’ en het in de molshoop (of is het een mestvaalt?) staan is een teken dat het slecht gaat. Daarbij wordt vaak het beeld van de onderwereld opgeroepen, zoals in de uitdrukking ‘het staat op de rand van de afgrond’ of ‘het gaat naar de verdoemenis, de haaien, de maan,’ etc.

Kerken zagen we in de Finse rijmpjes, in de namen daarentegen zien we een ‘moskee’, ‘mistan’ in het Tabardisch, waar de lieveheersbeestjenaam ‘mistan huni (koe van de moskee)’ (moskeekoe) betekent. Namen van grote steden of een ander land duiken ook op in lieveheersbeestjenamen: Parijs, Rome, Pisa, Constantinopel en zelfs Lissabon (in de Portugese namen ‘lisboinha’ en ‘lisboeta’ = bewoner van L.). In Frankrijk zien we ‘paris-vole’, in Griekenland ‘vavunakitis polis (insectje van de stad)’, en met die stad wordt in de neo-Griekse volkstraditie Constantinopel bedoeld. Rome zien we in het Italiaanse ‘romanella’ en de samenstelling ‘pecorella di Roma (schaapje van Rome)’[4] en ‘uccelluccia di Roma (wijfjesvogel uit Rome)’, en in Portugal zien we ‘romanita’ en ‘romeirinha (romegangstertje)’. In Italië zien we ‘pisanella (een vrouwtje uit Pisa)’, in Roemenië ‘maria sîrbie (Maria uit Servië)’ en in het Nakho-Daghestaans ‘šurvan pepe (kever van Shirvan, een plaats)’. De schrijvers willen nog een naam toevoegen, namelijk ‘Heilandstierli’, waarbij ze ‘Heiland’ als ‘Heilig Land’ opvatten, maar dat is niet de betekenis; daarentegen is het een vertaling van het Griekse ‘Soter (redder, heiland)’, oftewel een naam van ‘Christus’ (= God). Een andere plek, waar het lieveheersbeestje naartoe gaat, is de ‘school’, die we veelvuldig in Italiaanse rijmpjes tegenkwamen en doorklinkt in de naam, die in Malta in een rijmpje is opgenomen:

‘Nanna Kola mur l-iskola (Opa Nikolaas ga naar school),
neem een stoel en ga springen.’

In de Finse rijmpjes krijgt het lieveheersbeestje het bevel over zeven zeeën te vliegen. De zee symboliseert net als de hemel de onbereikbare verte (vooral de 7 zeeën, die de aarde scheiden van de hemel in de mythische geografie) en het element ‘zee’ zien we in de Finse namen ‘merehärg’ en ‘merihärg’, die ‘zeeos’ betekenen.

De namen van het lieveheersbeestje voeren ons door de lente de zomer in, de maanden mei en juni in het Duitse ‘maikäfer’, ‘junikäfer’ en ‘maischühchen’. De paastijd zien we in het Griekse namen met ‘paskala’ en ‘lambri’, die ‘paasinsectje’ betekenen. In het Frans is er een ‘poule de Pâques (paashoen)’. De zomer zien we in Duitse samenstellingen met een dier: ‘sommerkäfer, -wurml, -vöglein, -puttel, -mötsch, -kükken’, maar in de Slavische talen betreft het enkelvoudige woorden als Pools ‘biedronka’, Tsjechisch ‘bedrunka’ en ‘beruska’ met hun varianten, die afgeleid zijn van *vedro ‘zomer’. Zeer precies is de Oostenrijkse naam ‘Sonnwendkäfer’.

Een van de rituelen, die betrekking hebben op het lieveheersbeestje, is de aanspraak met een koosnaam, zoals het Italiaanse ‘la bella (de mooie)’. In het Khvarch vinden we ‘baharai (mooi)’, ontleend aan het Avaars. Het Turkse ‘tymtym böceki’, vertaald met ‘bloeminsect’, is het eerste deel de naam van een bloem en het geheel een metafoor voor ‘mooi beestje’. Ook het Macedonisch ‘kala bubala’ is uit het Griekse ‘kalos (mooi)’ + ‘buba (kever)’. De Italiaanse ‘graziaviola’ en ‘ave-maria’ lijken ook bij deze groep te passen.

Een ander ritueel is het spel, dat de kinderen met het lieveheersbeestje bedrijven. Zo betekent het NW Spaanse ‘cuentadedos’ ‘tel de vingers’ en het Schotse ‘creamie’ ‘pink(vinger)’. Hier moeten we ook het Zweedse ‘handsmärkare (handschoenmerker)’ en ‘handskmätare (handschoenmeter)’ rekenen: het lieveheersbeestje neemt de maat voor de (bruids)handschoen, als het over de hand loopt. In het Castilliaans ‘mariposa’, gewoonlijk aan de vlinder gegeven, zit de uitnodiging te gaan zitten (‘posar’). Andere spelen zitten verborgen in het Franse ‘moulin à vent’ (windmolentje) en het Corsicaanse ‘mulinella’ (‘mulino’: molen) en ‘giriola’ (= ? It. ‘girandola’: papieren windmolentje). De Catalaanse ‘gallineta ciega (blinde kip)’ is het blindemanspel. Een Portugees spel is ‘patassola’. Het Russische ‘korovka rjazennaja’ ‘gemaskerd koetje’ doet denken aan een carnavalsfiguur. De schrijvers wijzen erop dat de donateurs vaak gemaskerd of vermomd of van gedaante veranderd zijn.

Ook zijn er namen, die door rijm en ritme zijn opgeroepen. Een voorbeeld is het Schotse ‘ladylander’, dat voortkomt uit de rijm:

‘Lady, lady landers,
take up your coats about your head,
and fly away to Flanders.’

Backman verklaarde deze naam als ‘Onze Vrouw de Wasvrouw’ (= ‘laundress’). Het Sloveense ‘polica rolica’ is een transformatie van Apolonica. Het Nederlandse ‘pimpampoentje’ heeft niets van doen met een pompoen (of pompelmoen). Een Portugees aftelrijmpje begint met de woorden:

‘Pimpampun
cada bola mata um
os cavalos a correr
as meninas a aprender
(- elke bal bos / de paarden om te rennen / de kleine meisjes om te leren).’

Garbini viel de overeenkomst op tussen de naam van het lieveheersbeestje in Istrië ‘pimpinela’ en de formule van een kinderspel:

‘Pimpinela una
pimpinela dó
pimpinela tre
pimpinela quátro
la bala de san Marco.’
(Onduidelijk is wat een ‘bala’ is. Met san Marco wordt waarschijnlijk de kerk te Venetië bedoeld.) Meer uitleg wordt niet gegeven; voor de schrijvers is de overeenkomst met het aftellen van de jaren tot het huwelijk (vergelijk het tellen van het uur) een afdoende verklaring.

Van de uiterlijke kenmerken van het lieveheersbeestje is de kleur het opvallendst. Dit is een ambivalente kleur, die zowel met leven (bloed) als met de dood (gevaar, brand) verband houdt. In het Ests en Fins worden namen van vrouwen (Kerttu, Pirkko, Triinu) en vogels (lintu, tiira, lind) gekoppeld aan ‘leppä’, Est. ‘lepa’, wat niet de naam van een kleur (rood) is, maar van zowel ‘bloed’ als de ‘els’ (boom). Ook de naam Maija (Maria) in de Finse composiet ‘punamaija’ betekent ‘rood’. Meer rood vinden we in de Welshe namen ‘chwilen coch fach (kever + rood + klein)’ en ‘buwch fach gwta’ wat overeenkomt met ‘buwch fach gogh gwta (kleine rode koe van God)’. Het Galicische ‘cascarrubia’ betekent ‘met een rode schil[5]’ (vgl. ‘paparrubia’). Het Albaanse bascuçe (rode lip)’ is van ‘buza (lip)’ en ‘kuçe (rood)’. Alleen ‘rood’ zien we in de Roemeense naam ‘ruja’. In de gekleurde koeien, vogels en koekoeken van het Ests ‘kirjantlehm’, ‘kirilind’, ‘käokirjat’ betekent het element ‘kiri’ gekleurd. En het formuleachtige ‘kirikari’ wordt door de schrijvers vrijelijk vertaald met ‘colori-colora’. De kleur ‘bruin’ zien we maar éénmaal in de vorm van het Russische ‘burenkaja korovka (bruin koetje)’. Maar in de lijst van dubbelopgaven vinden we nog ‘burenka’ en ‘burenuška’. Het betreft een ontlening aan het Perzische ‘bor’ via het Turkse ‘bur’: vos(kleurig). ‘Zwart’ zien we alleen in de Macedonische rijmformule ‘karamara’, opgebouwd uit ‘kara (zwart)’ en ‘mara (Maria)’.

De ronde en kleine vorm lijkt de achtergrond te zijn voor de talrijke Albanese, Roemeense en Moldavische varianten van ‘bubur’ en ‘bumbur’.

In Frankrijk wordt ook de naam ‘coccinelle’ aangetroffen, afgeleid van de door Linneus in de 18e eeuw gemunte latinisme Coccinella. De schrijvers vragen zich af of bij de motivaties om het woord over te nemen ook het idee van ‘rondheid’ heeft meegespeeld. De zeven punten zijn uiteraard zeer opvallend en geladen met magische toespelingen. In Noord Italië zien we de benamingen ‘gallina di sette bandiera’ ‘kipje met zeven strepen’ en ‘lumegga (lichtje?) dil sette bandiera’. In Schotland worden de vlekken vermeld in ‘spotted golach (gevlekt insect)’, in Griekenland in ‘gazoto mamuni (gevlekt insect)’, in Polen in ‘kropielniczka (die met de vlekken)’, in Oekraïne in ‘bedryk’ van Slavisch ‘bedrǔ (met vlekken op de rug)’. Een secundaire motivatie zien de schrijvers in de invloed van ‘pinka (punctata)’ op de naam Apolonica om het Tsjechische ‘plinka’ te vormen.

We zijn nu toegekomen aan de conclusies van de schrijvers, die menen te hebben aangetoond, dat de meerderheid der benamingen van het lieveheersbeestje hun motivaties vinden in de structuur van kinderrijmpjes, die zich weer situeert in de algemene struktuur van de sprookjes, zoals blootgelegd door Propp. Over heel Europa wordt het rijmpje gezegd nadat het diertje is gepakt (i.t.t. de slak, etc.) en terwijl het op de vinger wordt gehouden. Het vliegen van het lieveheersbeestje is dus te zien als een gevolg van het rijmpje en als de uitdrukking van de macht van de kinderofficiant. De structuur van het spel is die van een initiatie in de uitoefening van een magische kracht.

Ieder direct contact met de dierenwereld heeft onmiddellijke gevolgen op het gebied van de taal. De spreker en het aangesproken dier staan in de directe mij-jij-verhouding. Daarom fungeren de namen van het lieveheersbeestje ook als aanroepingen van de aanspreekformules, als eigennamen, als vocatieven. De situatie van ‘het uitoefenen van een macht’ over het dier vereist, dat deze aanroepingen doeltreffend, overtuigend zijn: de troetelnamen stapelen zich op. Aangezien iedere initiatie de overdracht van een weten is, is de mnemotechnische (zodat je het kunt herinneren) vormgeving ervan belangrijk om deze overdracht te verzekeren. Zo wordt de rijmzetting, die bijdraagt aan het levendig houden van de herinnering aan de rite, een van de twee (spraak en gebaar) noodzakelijkheden van deze rite. Maar als de rijm helpt de rite vast te leggen, dan helpt deze ook de namen vorm te geven. En we zagen, dat deze soms ook een mnemotechnische structuur aan de dag leggen (alliteratie in ‘Flimmflämmke’, ‘pimpampoentje’, rijm in ‘polica rolica’, ‘kala bubala’).

Een analyse van het naamgevingmateriaal volgens de lijnen gesuggereerd door Propp levert de schrijvers de volgende twintig punten op:
1. helper;
2. uitnodiging tot de reis + helper;
3. helper + donateur;
4. helper + plek van de donateur;
5. helper + tijd van de donateur,
6. helper + te volbrengen taak c.q. het te brengen geschenk;
7. donateur;
8. donateur + donateur (= tussenpersoon);
9. uitnodiging tot de reis + donateur;
10. donateur + plek van de donateur;
11. donateur + te brengen geschenk c.q. te volbrengen taak;
12. plek van de donateur;
13. tijd (van het geschenk van de donateur);
14. uitnodiging tot de reis;
15. uitnodiging tot de reis + plek van de donateur;
16. uitnodiging tot de reis + te volbrengen taak;
17. te brengen geschenk;
18. te volbrengen taak + te brengen geschenk;
19. te brengen geschenk + donateur;
20. te brengen geschenk + tijd van de donateur.

Aan deze structuren, die voortkomen uit de linguïstische context van de kinderrijmpjes, zijn nog andere toe te voegen die teruggaan op het spelritueel en op specifieke linguïstische context:
21. naam van een kinderspel;
22. gebaarelementen en spelritmiek;
23. woorden gesuggereerd door de rijm.

Zo zien we dat een veelheid van namen teruggebracht kan worden tot een twintigtal formele structuren. Het is deze structurele en dientengevolge culturele eenheid, die de schrijvers het meest frappante resultaat van hun onderzoek lijkt. Want om het te kunnen uitleggen, is het nodig het bestaan van universele ideologische ontwikkelingswetten aan te nemen, zoals Propp die heeft ontwikkeld. Het feit, dat men aldus van sprookjes naar kinderspelen en van daar naar de pan-Europese dialectische semantische geschiedenis gaat lijkt de schrijvers de algemene waarde en het verklarende vermogen van de theorie, die ze hebben gebruikt, te verhogen.

The attached PDF is a more extended English version of the whole chapter.

[1] Deze vertaling is waarschijnlijk niet juist. Weliswaar is kravaj ‘rond brood, cake’, maar kravajče is op dezelfde manier gevormd als mravajče, wat van mrava ‘mier’ is, dus van krava ‘koe’, zodat het geheel ‘koetje-miertje’ is, geen onaardige naam voor het lieveheersbeestje, maar niet met brood verbonden.

[2] Het Zweedse gås betekent ‘gans’ niet ‘ooi’.

[3] Het wb spelt wieczorek ‘Unterhaltungsabend (soiree)’, wieckzorem ‘abends’; wieckzór ‘Abend’.

[4] Ferreira/Alinei vertalen met ‘herderin’; maar ‘pecora’ is ‘schaap’. Het woordenboek vermeldt zelfs de uitdrukking pecorella smarrita ‘verloren schaap[je]’.

[5] Het Spaanse ‘rubia’ betekent tegen de verwachting in geen ‘rode’, maar ‘blondine’ en wordt geassocieerd met de kleur van de zon (‘el rubio’), die wij associëren met koper: de koperen ploert. Toch is er wel degelijk de associatie met rood, zoals blijkt uit ‘rubor’: schaamrood, het blozen; ‘rubicundez’: rode kleur, rossig. Vergelijk de uitdrukking met ‘cascarrabias’: driftkop, van ‘cascar (schil)’ + ‘rabia (hondsdolheid, razernij)’ en ‘paparrucha (kletspraat)’ (‘ruche’: jonge ezel).

PDF:
Cor Hendriks – The Folklore of the Ladybird (9)