Cor Hendriks – De Folklore van het Lieveheersbeestje (13): Spaanstalige volkskundeatlassen (with extended English version in PDF)

In Spanje is het maken van volkskundeatlassen het werk van één man, Manuel Alvar, die van Andalucië, de Canarische eilanden, Castilla y León en Cantabria een atlas uitbracht. Deel II van de ‘Atlas lingüistico-etnografico de Andalucia’ verscheen in 1961 en werd opnieuw uitgegeven in 1991.

De kaart van de ‘Mariquita’ (lieveheersbeestje) gaat vergezeld van de opmerking, dat het geloof bestaat, dat het een gezegend diertje is, dat niemand leed mag doen.

Er is ook een liedje, dat de kinderen zingen, waarin het beestje ‘San Anton’ wordt genoemd. Deze naam komen we ook op de kaart tegen in allerlei vormen, maar vooral in het westen, ook ‘sanantonito, sanantonio’, evenals ‘sampedro/pedrito’.

Ten zuiden hiervan zien we de naam ‘bakita’ (beestje), dat zowel zelfstandig als in combinatie met ‘van de Heer’ of ‘van San Antonio’ voorkomt en niet beperkt is tot deze regio. We zien het in de naastgelegen regio, samen met ‘bišito’ (beestje), dat we ook in andere streken zien, net als ‘marikita’, dat het tot algemene naam heeft gebracht, geschreven als ‘mariquita’, dat de bijbetekenis van ‘mietje’ heeft. De naam is uiteraard, zoals het Nederlandse Marieke, afgeleid van Maria (net zoals ‘mietje’).

Een andere naam in deze streek, die ook ruimer voorkomt, is ‘kośinita’, wat lijkt op cochinelle (een schildluis, die een rode kleur afgeeft), wat weer lijkt op het Franse ‘coccinelle’.

In de regio ten noorden hiervan, Cordoba, zien we naast de bekende ‘sampedro’, ‘sanantonito’, ‘sanantonio’ ook ‘pakita’, ‘bartoleta’, ‘mariposa’ en ‘obahita de djo’ (godsschaapje).

In het zuidelijk deel, onder Cordoba, zien we naast ‘marikita’ en ‘kośinita’ vormen als ‘maranyo’, ‘bišito colora[d]o’ (= rood beestje).

In de regio rond Sevilla, het uiterste zuiden, zien we ook veelal dezelfde vormen (marikita, kośinita, sanantonio), in de naast gelegen regio, rond Malaga, zien we naast diezelfde vormen ‘candilita’ (= olielampje), ‘bišito la murjaga’ en ‘karabinéro’ (karabinier = soldaat).

In de ernaast gelegen regio rond Granada vinden we naast de veelgenoemde vormen (marikita, sanantonio) ook ‘maranika, perikito, santarita, sanantiniko’ en in het noorden van deze regio ‘kuriya, margarita, palomiya (duifje) van God’.

Ten zuiden in de regio rond Almería vinden we naast gebruikelijke vormen als ‘marikita, sanantonio, perikito’ ook ‘sananika, kuka de sananton, maranika de sananton, kukiko sananton’. Tenslotte in de noordelijke regio rond Linares zien we naast bekende vormen (‘marikita, sanantonio, maranika’): ‘košinika, kurika, sampedriko, zapatéro, (biśiyo del/gorinika dar) purgón, motiya, košinita dal senor’.

In de Granada-regio is de dichtheid van de namen te groot om op de kaart weer te geven en deze namen zijn naast de bekende (maranika, bakita, santanika, sanantonio): ‘amerikano’ en elders ‘gajinika de la baba’, ‘maranika de san-anton’.

Niet al de namen zijn even gemakkelijk te interpreteren. ‘kuka’ en dergelijke is volgens mij ‘kuiken(tje)’, evenals ‘gajinika’. Met ‘sampedro’ wordt Sint Pieter bedoeld en met ‘perikito’ een klein papegaaitje (‘perico’) en een ‘zapatéro’ is een schoenmaker. Een ‘mariposa’ is een vlinder, ‘pakita (paquita)’ is de afkorting van Francisca. Meer raden wordt het naar andere lieveheersbeestjenamen. Zo kan ‘motiya’ samenhangen met ‘mota (nop, spikkel)’, ‘bartoleta’ misschien met ‘bartola (gemak)’. ‘Sananika, santanika’ = St. Annaatje, maar wat ‘maranika’ is en ‘maranyo’?

In 1975 verscheen het eerste deel van de ‘Atlas lingüistico-etnográfico de Las Islas Canarias’ van Manuel Alvar. Ditmaal zijn bij de kaart van de ‘mariquita’ een aantal rijmpjes (‘cancioncillas’) opgenomen. De naam van het lieveheersbeestje is overal ‘sananton’ (St. Antonius) in vele varianten.

Op het eiland Lanzarote luidt het eerste rijmpje:

‘Vlieg, vlieg, lieveheersbeestje (‘sanantón’),
want je heer roept je,
om je een huisje te maken,
van je eigen kleur.’

Het tweede is een heilwens:

‘Sanantón, ton, ton,
pak je capeje en ga met God.´

Deze wens zien we ook op Fuerta-ventura, waar de eerste regel luidt: ‘Sarantón, sarantón’. In de variant moet het lieveheersbeestje zijn vleugeltjes pakken in plaats van zijn kleine cape (‘capita’). Een opmerking wordt gemaakt over de ‘bombóne (bonbon)’, een beestje, dat lijkt op het lieveheersbeestje.

Op Gran Canaria wordt de ‘sanantoñito’ of ‘santonnito’ gevraagd te vliegen naar het hemeltje (‘cielito’) en de zanger een bosje (‘ramito’, dim. van ‘ramo’: tak; bos bloemen: ruiker), volgens een variant ‘van het meest goede (‘de los más bonitos’)’, te brengen. Ook in een ander rijmpje moet de ‘sarantontón’ naar het hemeltje gaan en iets brengen, namelijk een capeje van zijn kleur. Ook de andere rijmpjes hebben betrekking op het capeje, dat het lieveheersbeestje moet geven (of nemen) en gaan met God.

Ook in de drie rijmpjes op Tenerife wordt de ‘sarantontón’ gevraagd het capeje te grijpen en te gaan met God. Van het eiland La Gomera is slechts één rijmpje gegeven en dit is naar mijn idee geen lieveheersbeestjeliedje, al wordt San Antonio wel genoemd. Het liedje begint met: ‘Slaap, mijn kindje, slaap’ en is dus een slaapliedje, dat vervolgt met: ‘want je moeder is niet hier, ging naar de mis te San Antonio, en zij komt zo dadelijk.’

Ook van het eiland La Palma is er maar één rijmpje, het bekende ‘Sarantontòn, pak je capeje en ga met God.’ Tenslotte zijn er drie rijmpjes van het eiland Hierro, allemaal van vier regels en zeer gelijkluidend:

‘Vlieg, vlieg, sanantón,
want je heer roept/verwacht je,
om voor je een capeje te maken,
van je eigen kleur.’ (De rijm is señor-color).

In 1995 verscheen, eveneens van de hand van Manuel Alvar, de ‘Atlas lingüístico y etnográfico de Cantabria’. De kaart is verdeeld in zes regio’s en bij drie ervan zijn rijmpjes. De meest voorkomende naam is ‘katalína’, die regio 5 geheel beheerst en zeer sterk is in regio 3 en 2, maar in regio 1 alleen in de vorm ‘katalinúka’ voorkomt. Alle andere namen zijn weinig frequent. Meer dan eenmalig zijn: ‘mariposa de dios’, ‘kokína de dios’, ‘rey (koning) de dios’ en ‘pastor (herder)’. Eenmalige combinaties ‘met God (‘de dios’)’ zijn ‘kukurína’, ‘santúka’, ‘gayinúka’, ‘palomíta (duifje)’. Tweemaal is een naam te zien die op ‘engeltje’ lijkt en eveneens een naam, die op ‘monnik’ lijkt. Een combinatie is ‘báka van St. José’, terwijl een andere heilige opduikt in de benaming ‘St. Jan’ (‘sanjuan’). Eenmaal zien we de naam ‘marikita’ en éénmaal de naam ‘kós’, die we ook tegenkomen in het rijmpje uit regio 3:

‘Kós, kós, tel de vingers (‘los dedos’)
en ga met God.’

In regio 2 luidt het rijmpje:

‘Catalina, lina, lina,
stijg op naar de hemel
en zeg tegen God,
dat Hij morgen veel zon moet maken.’

De drie rijmpjes van regio 4 wijken niet af, van wat we zagen. In twee heet het beestje ‘koning van God’ en moet het zijn vleugels spreiden of tevoorschijn halen en met God gaan of vliegen. In de derde moet het ‘Engeltje van God’ de vijf vingers tellen en met God vliegen.

In 1999 verscheen het tweede deel van de ‘Atlas lingüístico de Castilla y León’. Op de kaart van de ‘mariquita’ is de provincie opgedeeld in een aantal regio’s, in het westen beginnend met León. Hier zien we 3x ‘marikita’ en erop lijkend ‘marikilla’. Veel voorkomend is het eerste element ‘kóka/kóko/kokína’ in combinatie met ‘van God’, éénmaal ‘van St. Antoon’ en éénmaal ‘panadera’ (bakkersvrouw, broodverkoopster), dat ook zelfstandig voorkomt. Naar ‘kóka’ is het raden, want coca is de bekende drug of plant, maar ‘coco’ heeft veel betekenissen: 1. kokos; 2. boeman; 3a. insectenlarve; 3b. coccus (bacterie); 4. fijne katoen. Tenslotte is ‘cocina’ keuken. De combinatie ‘van God’ zien we ook met het ook zelfstandig voorkomende ‘katalína’ en met ‘bakína’. Tenslotte zien we nog ‘sansaníka’ (St. Anna) en het grappige ‘kontadedos’: ‘vingers-teller’, wat we in rijmpjes tegenkwamen.

Naar het oosten gaand komen we in de regio Palencia, waar we 4x ‘marikíta’, 4x ‘gargantílla’ (halskettinkje) en 2x ‘santílla’ (kleine heilige). De andere namen zijn eenmalig. De combinatie ‘van God’ zien we met ‘engeltje’, ‘palomílas’ (duifje) en ‘santíya’ en als één woord ‘sapillodedios’ (padje? van God). Ook zien we weer de typische naam ‘vingerteller’ (nu meer: ‘quentadedos’), zoals we ook zien in Burgos (2x), Zamora (2x) en Valladolíd. Andere namen uit Palencia zijn ‘sanañina’, ‘mariposíta’, ‘(santa) katalína’ en ‘galliníka’.

Nog meer oostelijk komen we in de regio Burgos, waar de Sint Antoon-namen sterk aanwezig zijn: ‘sanantón’ (3x), ‘san-antónio’ (2x), evenals de samenstellingen ‘duifje’ (palomíta) en ‘haantje’ (gallína) van St. Antoon. Andere meermaals voorkomende namen zijn ‘santílla’ (3x), ‘maripósa’ (3x), ‘marikíta’ (2x) en ‘bakíta/bakílla van God’. Naast ‘katalína’ zien we ‘katalinéxa’ en ‘katalínast’. Verder zien we ‘galliníta’, ‘santasantilla’ en ‘kúra’.

Het meest oostelijk gebied is de regio Soria, waar we diverse vormen van ‘maripósa’ vinden: ‘mariposíta’ los en met ‘van God’, zoals ook ‘maripósa’, dat ook voorkomt met ‘del pinár’ (van het dennenbos?). Vormen van ‘marikíta’ zien we vijfmaal, en tweemaal ‘St. Antoon’. Verder zien we ‘maria’, ‘bakíta’, ‘bakíka’, ‘santaníka’, ‘margarita’, ‘kandelilla’ (‘olielampje’), ‘kosiníya’, ‘gallíta’, ‘santanítas’.

In de regio onder León, Zamora, vinden we veel samenstellingen met ‘van God’: ‘kokíta’ (4x), ‘kóko’, ‘kokíto’, ‘madre’ (moeder), ‘bišíka’ (2x), ‘bišita’, ‘biša’, ‘kanderína’ en als één woord: ‘pítadedios’ (godskippetje). Twee namen, die met de zon (sol) verband lijken te houden zijn ‘patasól’ en ‘mirasól’. De naam ‘kontadéra’ lijkt op de ‘boekhouder’ (contadora). Andere eenmalige namen zijn: ‘kokarína’, ‘baillarína’ (danseres), ‘mariposíka’, ‘sardiníta’ (sardientje) en ‘katalína’.

Ten oosten van Zamora komen we in de regio Valladolid, waar behalve ‘marikita’ (3x) de namen eenmalig zijn. De naam ‘santílla’ zien we enkel en verdubbeld (‘santílla santílla’), naast ‘santana’, ‘sansaríkas’, ‘marit’, en samenstellingen met ‘van God’: ‘konexíta’ en ‘kóka’. Tweemaal is er een afgeleide van ‘pastór’, waarschijnlijk ‘herdertje’, wat we ook 4x tegenkomen in de aansluitende regio Segovia. Hier zien we verder 2x ‘maripósa’, waarnaast ‘mariposíta van St. Jan’. De samenstelling met ‘van God’ zien we driemaal: ‘zapatíto’ (schoentje), ‘bakita’ en ‘abexíta’ (bijtje). Verder vinden we nog ‘san antón’, ‘kóko san-antón’ en ‘kokíta’.

Weer in het westen, in de regio Salamanca, zijn de samenstellingen met ‘van God’ zeer talrijk. Meest voorkomend is ‘kokíta’ (5x), waarnaast ‘kokíto’ en ‘kóka’ (2x), dat ook met ‘van de heer’ (del señor) voorkomt. Verder zien we verbonden met ‘van God’: ‘kaballíto’ (paardje), ‘bišita’, ‘santanita’, ‘bakíta’, ‘mariposíta’, ‘meisje’ (niña), ‘sanantonita’, ‘santíta’. Het haantje (‘galliníta’) zien we vijfmaal in samenstellingen. Eenmalig zijn; ‘bentaníno’ en ‘karíta’.

Als laatste rest de regio Avila, waar ook veel samenstellingen met ‘van God’ zijn: ‘maripósa’ (4x), ‘mariposíta’ (5x), ‘sansaríta’, ‘marikíta’ (dat ook 3x los voorkomt) en ‘bakíta’. Hiernaast zien we ‘herdertje’, ‘haantje’ en ‘fraile motilón (gespikkelde monnik)’.

In 2000 verscheen van het Instituto de Estudios Bercianos de ‘Atlas lingüístico de El Bierzo (Albi)’, waarin een kaart van de ‘Mariquita’ of ‘Xoaniña’ (vgl. Port. Joaninha) is opgenomen. El Bierzo ligt ingeklemd tussen in het westen Galicia, in het noordoosten Asturia en in het zuidoosten León. De meest voorkomende naam is ‘mariquita’ (7x), gevolgd door ‘papasól’ (4x) met de variant ‘pãpasolíŋ’. De vormen ‘kóka đe đjós’ en ‘kóko đe đjós’ zien we allebei tweemaal, naast ‘kókina đe đjos’. Eveneens verbonden met ‘van God’ zien we ‘bakína de đjós’, ‘manolía đe đjós’ en ‘píta đe đjós’. De overige namen zijn enkelvoudig. Bekend zijn ‘maríposína’ en ‘zapatero’, evenals ‘santía’. Op elkaar lijkende namen zijn ‘sọlinsól’ en ‘sõlikitosól’. Tot slot zijn er ‘angalía’, ‘sabanín’ en ‘perimpin’. De kaart gaat vergezeld van enige notities. Het beestje geniet een mythisch respect en wordt overal beschouwd als beschermer en brenger van goed geluk. In Dragonte (in het westen) en omgeving worden ook de namen ‘sanantoñin’, ‘sarantoñín’ en ‘zapaterín’ gebruikt. In een spreukje met de oproep ‘Sanantoñín, sanantoñán’ wordt het lieveheersbeestje gevraagd om brood.

Ook van Mexico is een taalatlas (de ‘Atlas lingüístico de Mexico’) verschenen. Het lieveheersbeestje wordt ‘mariquita’ of ‘catarina’ genoemd en in de legende vinden we naast deze twee veel voorkomende namen: catarinita, catalina, cochinilla, cochinita, conchilla, conchita, concha, conchuela, conchuda, conchudito, chincha, chincha barigona, chinche meadora, chinchilla, chinche de árbol, palomita, paloma, cotorrita, cotorrito, lorito, lorillo, loro, periquito, periquito de guamúchil, tortuguita, tortuguilla, tortuga, tortuguita del monte, gallina ciega, gallinita, gallinilla, cocunito, coconita, cochito, vaquilla, vaquillita, vaquita, paquita, torito, marranito, puerquito, perrito, borreguito, angelito, diablito, monjita, padrecito, gachupín, abuelita, soldadito, morito, sanchito, maravilla, doradilla, bunita, colorín, moyote, moyotito, mayate, rumbayate, cajita, cajilla, carapacha, corazonado, terwijl eenmalige namen zijn: aburrión, barrilito, bidolayí, bombón, broca, chombo, fortuna, huechito, maya, quisai, rondón, ronrón, /šarnagíti/, zacapete.

The attached PDF is a more extended English version of this chapter.

PDF:
Cor Hendriks – The Folklore of the Ladybird (7)