Cor Hendriks – De Folklore van het Lieveheersbeestje (11): De Duitse volkskundeatlas (5)

Het liedtype ‘je moeder is reeds lang uit’ is beperkt tot het Noord Boheemse Lausitzer gebergte. Een voorbeeld uit Einsiedel luidt:

‘Zomer-miezel, vlieg uit,
de oude [vrouw] is al lang uit,
ze zit op de goot
en vreet gebakken peren.’ (‘rijm’: Rinne-Birne)

Soms wordt de eerste regel uitgebreid met ‘op de lange brug’ en de voortzettingen schetsen een kleurig beeld, van wat de moeder doet: ze zit op de goot en vreet gebakken peren; ze zit op de groene weide en spint klare of blauwe zijde; ze zit op de trap, heeft twee lange vlechten (‘rijm’: Treppe-Zöpfe); daar zit je moeder met een korf vol voeder.

De constatering ‘De moeder hangt het tuig op’, resp. de oproep ‘hang de moeder het tuig op’ zien we vooral in de streek tussen Bielefeld en Hannover. Een voorbeeld uit Schuckenbaum luidt:

‘Zonnekindje, vlieg op,
hang je moeders tuig op.’

Het liedtype ‘vlieg uit/ruk moeder een been uit’ treffen we aan in het bergland van Noord Mähren en Slezië. Veranderingen zitten in de tweede regel: ‘anders ruk ik moeder een been uit’ of ‘uit de moeder been uit’. Een typevariant uit nabij Arnoldsdorf luidt:

‘Mariakevertje, vlieg uit,
anders ruk ik je de vleugels uit.’

Het liedtype ‘vlieg in de graven/dan vreten je de raven’ is een ook in andere liedjes voorkomend motief. Het type zien we in Noord Hessen en de Zips. Een voorbeeld uit Alt Walddorf luidt:

‘Hemelrosje (2x),
toon toch de vleugeltjes,
als je ze niet toont,
smijt ik je in de graven,
vreten je de raven.’

Variatie zien we vooral in het woord ‘Graben’ (door mij voor de rijm vervangen voor ‘graven’, maar het is één graf, iets gegravens), dat kan zijn ‘Schutten Graben’ in Waldeck of in Gellershausen: ‘vlieg in stenige graven, daar vreten je de muggen en de raven.’

Het liedje ‘Mariawurmpje, zet je op mijn hand’ is de eerste strofe van het drie strofische liedje, dat door Arnim en Brentano werd opgenomen in hun volksliederenbundel ‘Des Knaben Wunderhorn’ (1805) en de ruime verspreiding ervan duidt op literaire bemiddeling door schoolleesboeken. Zwaartepunten liggen in Oost Pruisen en Slezië. Eenmaal wordt de regel uitgebreid:

‘Mariawurmpje, zet je op mijn hand,
en vlieg uit in het wijde land.’ (Neudorf)

Het simpele tweeregelige rijmpje ‘vlieg uit/kom snel weer in mijn huis’ vinden we eveneens vooral in Oost Pruisen en Slezië. De enige variant luidt:

‘Zomerkalfje, vlieg uit,
kom terug in mijn gouden huis.’ (Deutsch Leippe)

Zeldzame liedtypen zijn de volgende:

‘Bonte koe, ik voer je, waarheen?
Achter grootmoeders huis.
Wat moet ik daar?
Knoedels met melk eten.
Waar is dan mijn lepel?
Ga heen en zoek je een!’ (Klein Wittensee)

‘Zonnetiek, zonnetiek,
vlieg, breng mij morgen goede brieven!’ (Langeveld)

‘Zonnetiek, vlieg op,
morgen is het zondag’ (Plaggenburg)

‘Hüdevogel, ga zitten.
Neus en mond,
die bloeden bij je,
ga zitten op het gras,
waar je vader en moeder waren.’ (Mönkhagen)

‘Zonnepeerdje, maak mij rood,
ik ben een kleine stomp.’ (Neu Pampow)

‘Zonneworm, zet je,
een oor bloedt bij je’ (Woggersin)

‘Mariawormpje op mijn hand,
vlieg eruit in het wijde land,
vlieg erin in het groene woud,
maar kom maar mij weer spoedig.’ (Kasemirshof)

‘Bling-koetje, wij voeren je.
Waarheen?
In de stal!
Wat moet ik daar?
Vreten!
Met wat?
Met de lepel!
Ik heb er toch geen!
Zoek er dan een!’ (Schnellwalde)

‘Mariawormpje in de hand,
morgen komt mijn tante!
Breng me een tuut vol tuutleluutleluut,
en dan zeg ik dank.’ (Tessin)

‘Hießen-paardje, vlieg weg.
Waarheen?
Naar de herenhof.
Wat moet ik daar?
Botermelksliefde eten.
Ik heb toch geen lepel.
Luie hond, zoek je een.’ (Werben)

‘Mariegapetke, vlieg naar huis,
moeder zit op …
en kauwt brood en Langa.’ (Radun)

‘Mariawormpje, vlieg weg,
achter de schouts schuur (‘Scheune’),
zitten ze alle negen (‘neune’),
krijgen een vette botertuil
en jij krijgt geen.’ (Sumatra)

‘Mariaschaapje, vlieg weg,
weg op de Schoutenweide,
lebber een beetje brood,
is alles weer goed.’ (Trebisch)

‘Mariaschaapje vlieg,
vlieg op de Schoutenweide,
daar hangt een oude hoed,
die is vol met bloed,
lik hem uit,
dan wordt het gelijk weer goed.’ (Waitze)

‘Mariaschaapje, vlieg,
vlieg op de Schoutenweide,
daar ligt een oude hoed,
zet hem op,
dan word je weer goed.’ (Rokitten)[1]

‘Zonnekuikentje, vlieg op,
vlieg de hoge berg op,
hoge berg naar Bichefeld,
breng de Heer het offergeld.’ (Mettingen)

‘Zonnekindje, vlieg op,
vlieg de hoge berg op
en laat je een beetje wiegen,
zit je op de berg.’ (Eicken)

‘Zonnekindje, vlieg uit,
morgen komt je bruid,
zonnekindje vlieg an,
morgen komt je man.’ (Krankenhagen)

‘Rosmarie, trek weg,
je moeder trekt weg,
ze trekt naar Polen,
trekt naar Polen weg,
daar zal je de duivel halen.’ (Klein Gandern)

‘Zonnekalfje, vlieg uit,
vlieg achter zomers schuur,
daar zitten alle negen (rijm).’ (Karge)

‘Zomerkalfje vlieg weg,
vlieg op schapers schuur,
daar zitten stukken negen,
je moeder mee met de botersnee.’ (Alt Obra Hauland)

‘Zonnekalf, vlieg over de berg,
kom hier niet weer tot volgend jaar,
dan zegt je vader het is niet meer waar.
Hoera!’ (Hilwartshausen)

‘Muhkuh, ben je rijk,
blijf dan zitten,
ben je arm,
vlieg dan op.’ (Lodingsen)

‘Heergodshoentje, vlieg,
vlieg niet te hoog,
anders krijg je wat in je oog.’ (Sümmern)

Heergodshoentje, vlieg in de lucht,
onze Heergod heeft meer brood dan wij.’ (Belmicke)

‘Heergodshoentje, vlieg in de lucht,
drink je witte koffietje leeg.’ (Niedersfeld)

‘Moedergodskalfje, vlieg,
naar Maria mild en zoet
en breng haar veel groet.’ (Beberstedt)

‘Zomer-matschel, vlieg,
je krijgt niet voor je moeite.’ (Arnsdorf)

‘Lieveheersbeestje,
waar heb je de moeder,
in Helmine hoedt ze de zwijnen,
ik ga er niet heen,
want ze slaat me.’ (Goschütz-Neudorf)

‘Zonnekuikentje, vlieg over de Rijn,
waar de mooiste meisjes zijn.’ (Schmitzhohe)

‘Zomerveulentje, vlieg weg,
in de verre wereld,
waar de meeste koren is,
is ook het meeste geld.’ (Hespert)

‘Broedveulentje, vlieg weg,
in het witste koren,
morgen zal ik je halen.’ (Hespert)

‘Broekvogeltje, vlieg weg,
breng me een nieuw kostuum mee.’ (Bohlscheid)

‘Broekvogeltje, vlieg over de Rijn,
waar de mooiste meisjes zijn,
waar de mooiste jongens zijn,
de jongens krijgen een boterwegge (-weck),
de meisjes krijgen een oude drol (Dreck).’ (Bohlscheid)

‘Godsdiertje, vlieg,
de kinderen eten al je weggesoep op.’ (Ewighausen)

‘Hajelskinche, vlieg weg, op de spits,
jaag de slechte jongens weg,
laat de goede zitten.’ (Niederdieten)

‘Erweskewche, vlieg eenmaal,
wijs me eenmaal je vleugels.’ (Waldgirmes)

‘Häjetstgibche, vlieg,
groet de zon en spreek (‘sprich’):
Maria en het Kindeke moeten gebenedijd zijn.’ (Hülsa)

‘Heergodsvogeltje, vlieg me eens,
een mannetje of een vrouwtje.’ (Lingelbach)

‘Aalbeskoetje, vlieg over mijn deurtje,
vlieg over mijn grootvaders graf.’ (Oberstadt)

‘Zomerwormpje, vlieg uit,
drijf voor de herder de koeien uit.’ (Wiklitz)

‘Himmlputtl, vlieg toch uit,
anders smijten we je over het huis.’ (Welbine)

‘Zomerkalf, vlieg uit,
ze luiden je moeder uit’ (Volkersdorf)

‘Zomerkalfje, vlieg uit,
vlieg je moeder de poort uit.’ (Schönborn)

‘Zomer-miezl, vlieg uit,
drijf de oude meisjes uit,
laat de jonge zitten,
op de gouden spitsen.’ (Haindorf)

‘Zomerwormpje, vlieg uit,
vlieg in het grote bos uit,
waar de oude wijven zitten
en de bliksems flitsen.’ (Reichenau)

‘Zomerwormpje, wees zo goed,
breng me een nieuwe hoed,
de oude is al geheel versleten,
die heb ik op de mesthoop gesmeten.’ (Reichenau)

‘Zomerkalfje, vlieg uit,
vlieg in het woud uit,
waar de oude wijven zitten,
die zo met de deur slaan (‘plitzen’).’ (Liebenau)

‘Meakolbla (= -kalfje), vlieg uit,
vlieg de hele wereld uit,
vlieg tot naar Striege,
daar graast een geit (‘Ziege’).’ (Kauder)

‘Mekafala (= -kevertje), vlieg uit,
je moeder sterft uit.’ (Lochau)

‘Zomerkevertje, vlieg uit, vlieg uit,
mijn moeder trekt uit,
trekt in in de hemel (‘Himmel’)
op de witte schimmel.’ (Weckersdorf)

‘Mariakevertje, vlieg uit,
je moeder trekt uit,
trekt in in een gouden huis,
komt van de zomer niet meer eruit,
Mariakevertje vlieg.’ (Schönau)

‘Zomerkevertje, vlieg,
op de groene weide,
waar de rijke boer zit
met de lange puntmuts,
zomerkevertje vlieg.’ (Hausdorf)

‘Zomerkevertje, vlieg,
op de groene weide,
vind je een oude hoed,
word je weer goed,
vind je een oude kous (‘Strumpf’),
word je weer dom (‘dumm’).’ (Buchau)

‘Lieveheersbeestje,
waarheen zal je vliegen,
naar onder of naar boven
of in Peters hof?’ (Friedrichsgrätz)

‘Afgodskindje, vlieg weg,
in de oude schoorsteen,
daar zit een man,
die slacht een kalf,
vlieg heen,
dan krijg je het half.’ (Baasem)

‘Hemelsdiertje, vlieg,
vlieg in de krieg,
vlieg in de wolken,
de moeder heeft gemolken,
zeven koeien en een geit,
hemeldiertje, vlieg.’ (Dankerath)

‘Hemelsdiertje,
vlieg in de wolken.’ (Nürburg)

‘Irzengelche (aartsengeltje?), vlieg op de Hebbeberg,
daar zit een man bij de wetsteen,
die slacht een kalf,
daar krijg je de jonge lever half.’ (Steffeln)

‘Heergodsdiertje, vlieg,
vlieg in de wolken,
Sint Pieter heeft gemolken,
Heergodsdiertje, vlieg.’ (Kelberg)

‘Junidiertje, vlieg,
je vader is in de krieg,
je moeder hoedt een bruine koe,
kindje, doe je ogen toe.’ (Wallenborn)

‘Hemelsdiertje, vlieg naar het Brakenbos,
daar is een man, die slacht een kalf,
dan krijg je de longen en lever half.’ (Mauel)

‘Jansvogeltje, vlieg me weg,
ik bak je ook een eiken.’ (Eckartshausen)

‘Zomerkalfje, vlieg we,
je moeder ligt in het kraambed.’ (Somborn)

‘Zomerkalfje, vlieg,
vlieg over Hanau,
vlieg over Steinheim,
vlieg over het klokkenhuis,
daar loeren drie poppen uit,
de ene spint zijde,
de ander wikkelt wilgen (‘Weide’),
de ander maakt een jas (‘Rock’),
voor onze lieve Heergod.’ (Geiselbach)

‘Johannes-mokela, vlieg,
papa is in de krieg,
mama schudt het boompje,
daar valt neer een droompje,
Johannes-mokela, vlieg.’ (Mistelfeld)

‘Heergodskoetje, vlieg op,
maak mij een schoon schortje erop.’ (Teuschnitz)

‘Heergodswormpje, vlieg uit,
de Heilingpoort uit,
de Hertenpoort in,
waar je jongen zijn.’ (Kaaden)

‘Mariawervel, vlieg uit,
draag de boer eten uit,
neem twee lepels mee,
eet jij ook mee.’ (Wickwitz)

‘Zomerkorfje, vlieg,
op de groene weide,
op de hoge kerkspits,
ben je moeder helemaal niet van nut.’ (Grünwald)

‘Lieveheersbeestje, spreid je vleugels uit,
vlieg naar mijn moeder uit.’ (Bresnitz)

‘Lieveheersbeestje, vlieg,
ik geef je rode kousjes.’ (Benkowitz)

‘Gehannsflittche, vlieg weg,
je moeder draagt de wieg weg.’ (Wilzenberg)

‘Hannsbiebche, vlieg weg,
in de groene weide,
als je bij mijn schatje komt,
zeg je vele groeten.’ (Diedelkopf)

‘Hemel-bätzerl, vlieg op de spits,
waar mijn lieve Heergod zit.’ (Friedenfels)

‘Leiharch’l, vlieg in de spits,
waar de vader in de hemel zit.’ (Wittingreith)

‘Goudkevertje, vlieg,
vlieg op de kerkspits,
van daar in het hemelrijk,
daar zijn allen gelijk.’ (Lohm)

‘Hanstebche, vlieg weg,
in de groene weide (‘Wiese’),
heb ik horen schieten (‘schießen’),
heb je horen tappen (= tapdansen?),
met het groene sleepje (‘Schleppchen’).’ (Mittelbach)

‘Achenshiller,
vlieg over het stoeltje,
vlieg over het hek (‘Gatter’)
en laat je heilige vleugels fladderen.’ (Möning)

‘Heergods-kölla,
zet je op mijn vaders spoel,
zet mijn vaders kapje op,
vlieg het hoog in de hemel op.’ (Burgsalach)

‘Augetskeller,
vlieg over de stal,
vlieg over het hek,
laat je vleugels fladderen.’ (Kucha)

‘Hauchats-koetje, vlieg,
vlieg over het stoeltje,
vlieg over het hek,
laat je heilige vleugels fladderen.’ (Berg)

‘Mariakevertje,
vlieg en zoem
bij iedere bloem.’ (Wenzenbach)

‘Vrouwekevertje, vlieg,
wij hoeven geen krieg.’ (Oberndorf, Galgweis)

‘Jonkvrouwdiertje,
vlieg over het stoeltje,
vlieg over de Rijn,
vlieg het venster van de heilige Katharina in (‘ein’).’ (Gündlingen)

‘Meikoetje,
hup over de stoel,
hup over de berg op,
breek het kopje af.’ (Magolsheim)

‘Vrouwe-, vrouwekevertje,
zet je op het stoeltje,
melk mijn koetje,
vlieg, vlieg weg.’ (Walkertshofen)

‘Vrouwenkevertje, vlieg,
dat niemand je pakt (‘kriegt’).’ (Frabertsham)

‘Heergodsdiertje,
zet je op het stoeltje,
vlieg naar de heilige Petrus.’ (Bubenbach)

‘Katrientje, vlieg over de Rijn,
moeder en vader zijn al lang erin.’ (Eberfingen)

‘Zomerkevertje, vlieg uit,
draag voor de moeder het brandhout naar buiten,
draag het niet te ver,
opdat je niet insneeuwt.’ (Salisfeld)

‘Zomerkalfje,
vlieg in het woudje (‘Wäldchen’),
breng voor de moeder boter naar huis.’ (Hohen Seibersdorf)

‘Heilige Moedergods, vlieg in de hemel,
zeg de Heergod,
dat Hij me wat moet sturen.’ (Bergersdorf)

‘Hemel-muzala, vlieg uit,
vlieg in hemelmoeders bedje,
hemel-muzala, vlieg uit,
vlieg in alle wereld uit.’ (Rathsdorf)

‘Zomerkalfje, vlieg in het woudje,
breng me weer een ander kalfje.’ (Laubendorf)

‘Moja-kalfje, vlieg in het woudje,
breng me weer een gevlekt kalfje.’ (Schönbrunn)

‘Zomerkalfje, vlieg in het woudje,
neem brandhout (‘ein Scheit’),
sla je wijf,
dat ze thuis bij de kinderen blijft.’ (Deutsch Brodeck)

‘Zomerkalfje, vlieg in het woudje,
neem brandhout,
sla je vrouw,
opdat ze bij de kinderen blijft.’ (Mährisch-Schönberg)

‘Zomerkalfje, vlieg in het woudje,
vlieg niet te ver erin,
opdat je niet erin blijft steken.’ (Frankstatt)

‘Zomerkalfje, vlieg in het woudje,
vlieg naar je moeder,
neem brandhout,
sla je wijf,
omdat ze niet bij de kinderen blijft.’ (Moskelle)

‘Zomerkalfje, vlieg uit,
uit moeders schoot naar buiten.’ (Arnsdorf)

‘Zomer[kevertje], vlieg uit, vlieg naar onze Heergod uit,
in drie dagen kom weer eruit.’ (Sedlnitz)

‘Mariakevertje, waar is je moeder?
Achter berg en achter dal,
plukt ze de appels.’ (Limbach)

‘Mariakevertje, vlieg uit,
achter eruit,
voor eruit,
morgen is je jaar uit,
Kruu.’ (Ragendorf)

‘Vrouwendiertje, vlieg uit,
of ik werp je de kijkwinkel uit.’ (Hard)

‘Kevertje, kevertje, vlieg nu uit,
of ik werp je over de kerktoren eruit.’ (Bodenwald)

‘Vrouwendiertje, vlieg uit,
anders [gooi ik je?] over een berg eruit.’ (Rons)

‘Vrouwenkevertje (2x),
ben je al oud,
ben je al zeven jaar oud
en nog steeds klein gebouwd?’ (Pöllau)

‘Koekevertje, vlieg weg,
wijs me je mooie huisje aan.’ (Friesach)

‘Koekevertje, vlieg weg,
laat mij je huisje zien.’ (Arzberg)

‘Hemelkevertje, vlieg weg,
anders steek ik je huisje aan.’ (Hitzendorf)

‘Koekevertje, vlieg weg,
zeg jij me je huisje aan.’ (Labuch)

‘Hemelkevertje, vlieg weg,
de engeltjes zijn al lang weg.’ (Gersdorf)

‘Hemel-exerl, vlieg in de hoogte,
richt aan de Moedergods een groet.’ (Hochstraßen)

‘Margreetje, vlieg,
vlieg heen naar je liefste.’ (Grafenfeld)

An English PDF will follow at a later date.

[1] Voor deze en de vorige vgl. het bekende Nederlandse versje: ‘Ben je boos? Pluk een roos. Zet hem op je hoed, dan ben je morgen weer goed.’