Cor Hendriks – De Folklore van het Lieveheersbeestje (11): De Duitse volkskundeatlas (2)

Uiteindelijk duurde het tot 1981, voordat de bijdrage van Grober-Glück aan de ADV over de liederen van het lieveheersbeestje verscheen. Het lieveheersbeestjeliedje ontstaat in de kinderwereld, is dus een echt kinderlied en behoort tot het genre van liederen over natuurverschijnselen. Om de liedjes te begrijpen is kennis van volksgeloof nodig. Een goed uitgangspunt daarbij is de benaming van het beestje, wat één van de vragen van de enquête voor de Duitse volksatlas was. Voor het merendeel betreft het samenstellingen met in het grondwoord dieren van allerhande aard: kalfje, koetje, paardje, schaapje, wormpje, vogeltje, kever, hoentje. De geloofsvoorstellingen komen tot uitdrukking in het bepalende woord. Meer dan tweederde van de namen hebben betrekking op christelijke figuren, waarvan 48% op Maria, 45% God, 5,4% op heiligen (Katherina, Johannes) en 1,3% op Jezus. Ook de namen met ‘hemel’ en ‘zon’ rekent Grober-Glück tot de christelijke voorstellingen. De verhouding tussen God en Maria is zeer verschillend in de diverse Europese landen. In Frankrijk en Nederland overheerst God, terwijl in Engeland, Scandinavië, Romaanse en Slavische landen Maria overheerst, maar in Rusland is het weer God.

De bescherming, die het lieveheersbeestje in het volksgeloof geniet, tezamen met de namen heeft geleid tot het idee, dat sprake is van de voortzetting van oudere, heidense opvattingen. De geschenken worden gezien als offergaven en zowel Grimm als Mannhardt beschouwen het motief van het ‘brandende huis’ als het avondrood. Het lieveheersbeestje wordt gewaarschuwd voor de reuzen der onderwereld, die het huis, de plek der zielen, in gevaar brengen. ‘Pommerland’ wordt door Mannhardt gezien als een andere naam van dit huis en als een variant van ‘Engelland’, dat als Elvenland = ‘Land der gestorven zielen’ wordt geïnterpreteerd. Verzamelaars na Grimm en Mannhardt namen deze ideeën over. Zij werden afgelost door volkskundigen, die grondige kritiek op de mythologische school uitoefenden. Hoezeer het enerzijds door veel onderzoeken is bewezen, dat oud, soms zeer oud volwassenengoed in het kinderlied en kinderspel onbegrepen voortleeft, zo voorzichtig is men anderzijds met de erkenning van dergelijke elementen en moet men voortdurend rekening houden met kinderfantasie en kinderlijke geldingsdrang in de uitbouw van de liederen.

De vraag is in hoeverre de inhoud van de liederen overeenkomt met het volksgeloof. Dit is het sterkst het geval bij de voorstelling van het lieveheersbeestje als orakeldier. Vooral als weersvoorspeller treedt het op, waarnaast ook als voorspeller van liefde en huwelijk, dienstplek, tijd van leven, de tijd van de dag en of men in de hemel of in de hel komt. Bij deze liedjes is ook de verbinding met Christelijke figuren zeer nauw. Het mythologisch sterk beladen thema van het ‘brandende huis’ is zeer bekend. De aanschouwelijke variaties schilderen de situatie met veel bijzonderheden, die met het volksgeloof niets van doen hebben. Eveneens wijst de voorstelling van een gevaar, dat het lieveheersbeestje bedreigt, behalve het gevaar zelf niet op oude denkbeelden. Liedtypen, waarin het lieveheersbeestje gaven (toegezegd) krijgt, zijn niet opvallend in aantal, terwijl het wensen van gaven, dat we in veel liedjes tegenkomen, weinig met het volksgeloof van doen heeft. Hetzelfde geldt voor de liedjes, waarin het lieveheersbeestje naar een bepaald huis moet vliegen. Ook de liedjes over vader en moeder zijn vanuit het kinderlijk denken te verklaren, terwijl de eis om olie van zuiver pragmatische aard is.

Omwille van de duidelijkheid werd het voor de Volkskunde-atlas verzamelde materiaal verdeeld over drie kaarten. Op de eerste kaart wordt de veelvoud aan regionale types in beeld gebracht, de tweede kaart beperkt zich tot het Pommerlandlied met zijn varianten en op de derde kaart worden de beginregels getoond.
Voor de eerste kaart werd het materiaal geordend naar thema: weer, gavenwensen, huis van het lieveheersbeestje in gevaar, etc., in totaal 24 thema’s met ieder een eigen symbool. Door verschillende opvulling van het symbool werden de types, waaruit de thema’s zijn opgebouwd, weergegeven. Aangezien het dialect achterwege is gelaten, is het niet nodig in het Duits te citeren en ook de namen van het lieveheersbeestje zijn in Hoogduits overgezet, zodat ook hier een vertaling volstaat. Vreemdtalige opgaven zijn op de kaart niet aangegeven en dat betreft vertalingen van weerorakels uit het Mazurisch in het zuiden van Oost Pruisen, het werkplekorakel in het Sorbisch in Lausitz, het weerorakel en de vraag om een stuk brood in het Pools in Oost Slezië en ‘wijs me de weg naar de hemel’-rijmpjes in het Sloveens in het Draudal in Zuid Kärnten.

De liedjes zijn verbonden met gebaren. Zo is de oproep tot vliegen, waarmee de meeste rijmpjes aanvangen, verbonden met de handeling van het laten opklimmen van het lieveheersbeestje over de vinger om vanaf de top op te vliegen. De speling met ‘stoeltje’ betreft de handrug, vanwaar het lieveheersbeestje moet opstijgen. Ook wordt het opgegooid, waarbij men oplet of het gaat vliegen of op de grond valt. Verder zijn er de vragen om ‘olie’, waarbij het lieveheersbeestje in de gesloten hand wordt gehouden, die wordt bewogen tot het beestje de vloeistof afgeeft. Dierkwellerij, zoals bedreven met de meikever, die een draadje aan de poot krijgt of met spelden wordt vastgeprikt, schijnt met het lieveheersbeestje niet voor te komen en zou ook in tegenspraak zijn met het wijdverbreide idee, dat men het lieveheersbeestje niet iets mag aandoen.

Meest voorkomend zijn de liederen van het thema ‘weer’, te splitsen in twee groepen: het lieveheersbeestje wordt opgeroepen naar of over een bepaalde plek (bron, huis, dak, Rijn, akkergrens) te vliegen en mooi weer te brengen. Is die plek de hemel, dan wordt de oproep verbonden met de daar wonenden – God, Maria, Sint Katherina – om het gewenste weer te vragen. Daarnaast kunnen ook vader en of moeder de adressanten van de wens zijn. De tweede groep betreft een orakelvraag, waarbij op het gedrag van het beestje wordt gelet en geduid (‘Wat zal zijn, regen of zonneschijn?’). Hierbij moet worden opgemerkt, dat ook in de eerste groep het vaak om een orakel handelt: als het niet gaat vliegen, wordt de wens niet vervuld. Daarom wordt het lieveheersbeestje vaak bedreigd met de dood om het zo tot vliegen te bewegen.

Het liedtype van het thema ‘weer’,

‘Lieveheersbeestje, vlieg in de bron!
Breng ons vandaag en morgen een schone zon!’

zien we vooral in Beieren en Oostenrijk. Het type

‘Lieveheersbeestje, vlieg over het huis!
Breng ons (morgen) goed weer in het huis!’

komt vooral in Mecklenburg en Voor Pommeren voor. In Oostenrijk luidt de eerste zin: ‘Lieveheersbeestje, vlieg uit!’ Het type

‘Lieveheersbeestje, vlieg over de Rijn,
laat vandaag en morgen mooi weer zijn!’

kent allerlei varianten voor het rijmwoord ‘Rijn’, dat we in Zuidwest Duitsland zien. In Oostenrijk zien we ‘Rain’ (akkergrens). De beginregel ‘Marienkühle steig aufs Stühle’, die in meerdere weerliedjes voorkomt, bepaalt twee liedtypen verregaand. Hierbij zit het lieveheersbeestje op de handrug, het stoeltje, en als het opvliegt, wordt het mooi weer. Bij de eerste uitbreiding moet het lieveheersbeestje vanaf het ‘stoeltje’ opklimmen op de ‘hoge berg’. Dit kan natuurlijk ook een ‘mooie berg’, ‘rode berg’, ‘hemelberg’, etc. zijn. Ook zien we allerlei toevoegingen zoals ‘melk je koetje’, wat rijmt [in dialect] op ‘stoeltje’.

Een aantal bijeenhorende ‘weer’-typen laat het lieveheersbeestje aan God, Maria, de H. Katharina of bij vader en moeder om mooi weer vragen. De vraag aan Maria beperkt zich tot het Katholieke Zuid Duitsland en Oostenrijk, de vraag aan vader en moeder domineert in Neder Saksen, de vraag aan de H. Katherina zien we alleen in Zuid Baden, terwijl de vraag aan God overal verstrooid voorkomt.

Het type ‘Lieveheersbeestje, vlieg op! Breng ons morgen mooi weer mee!’ omvat alle weerliedjes, die het lieveheersbeestje oproepen te vliegen en mooi weer te brengen, zonder verdere bijzonderheden van de genoemde typen. Ze zijn niet tot een bepaald gebied beperkt, maar hier en daar zijn regionale verdichtingen. In Oost Friesland zien we vaak: ‘Vlieg weg, kom weer, breng ons mooi weer.’ Als speciaal geval is het Loppersumse

‘Engelke, Tengelke, Teerke,
mach mir morgen mo[o]i we[e]rke’

op te merken. In Zuid Duitsland zien we: ‘Vlieg over steg en weg’, naast andere beginregels (‘vlieg op en neer’; ‘vlieg, vlieg, vlieg, dat het morgen mooi weer wordt’). Het herhalen in de beginregels is vooral geliefd in combinatie met ‘vlieg weg’, waarbij de herhaling vooral gelegen is in het bevel tot vliegen: ‘vlieg weg, vlieg over de wei weg’, ‘vlieg weg, blijf weg’, ‘vlieg weg, vlieg weg, vlieg in de hemel weg’.

Het type ‘Himmel/Zuckerkringel’ heeft als kerngebieden de Altmark en naar het westen toe tot in Oost Holstein, terwijl het verspreid voorkomt tot aan de Weser. Een voorbeeld uit Helmstorf luidt:

‘Zonnekind,
Maankind,
vlieg naar de hoge hemel,
breng mij een zak vol krakelingen,
mij één jou één,
andere kinderen één.’

Het type kent grote vastheid wat betreft de eerste regel, terwijl de rest allerlei varianten kent. Zo kunnen in de tweede regel zowel de gewenste gave als de verpakking variëren. Naast korf en zak zien we schoot, schepel, tuut, pot en bovenal vat en in plaats van ‘Zuckerkringel’ verschijnen broodjes (‘semmeln’), pruimen, stoeten, appels, geld. Als het alleen krakelingen betreft, wordt vaak iets eraan toegevoegd om het metrum te laten kloppen: ‘Bring mir Stuten und süßen Kringel’. Dit hoeft niet altijd op rijm te zijn. De derde regel is zeer constant, de vierde over de anderen kent veel variaties: ‘en al de kleine engelen één’, ‘de Lieve God ook één’, ‘slechte kinderen helemaal geen’, ‘onze kleine Heini ook één’, ‘Greetje van de buren ook één’ of ‘helemaal geen’. Of er zijn tussenvoegingen: ‘vader en moeder ook één, andere kinderen helemaal geen’.

Een voorbeeld van het liedtype ‘Herrgottsgarten/Weck’ uit Gehlweiler luidt:

‘Heergodsdiertje, vlieg,
vlieg in heergodsgaarde,
breng mij een wegge
en jou een wegge,
de anderen kunnen wachten. (rijm: -garten – warten).

Variatie is er vooral in de laatste regel, die ook luidt: ‘de andere kinderen een drol (Dreck, rijmend op Weck = wegge = weg = 1. aan beide zijden spits toelopend broodje, vaak van fijn tarwemeel met krenten en sukade; 2. (gew.) (witte)brood). Ook de tuin, waarheen gevlogen moet worden, kent varianten. Naast de hoofdvorm ‘Herrgottsgarten’ of ‘Gottesgarten’ komen het meest voor: de bakkerstuin, dominees- of herentuin, hemelstuin, buurmans tuin. Andere namen zijn incidenteel, maar we zien ook ‘bakkers winkel’ en veelvuldig de vervorming tot: ‘vlieg in Gods naam’. Ook het woord ‘Dreck’ roept om variatie, dus zien we hondendrol, geiten-, zeugen-, kippenstront.

Het liedtype ‘Welt/Gelt’ is voornamelijk beperkt tot een klein gebied aan de kust van Pommeren (tussen Köslin en Stolp). Het lieveheersbeestje moet de wereld invliegen om geld te brengen. Soms zijn 1000 daalders niet genoeg (‘genug’), wil men ook een zijden doek (‘Tuch’). Het liedtype ‘Himmel/neuer Rock’ zien we in twee veruit liggende gebieden: het Rijnland en Slezië. Het gaat dan ook om zeer verschillende rijmpjes, want uit Rijnland komen ongerijmde liedjes als

‘Lieveheersbeestje, vlieg op de vlierstok
en breng me nieuwe kleren mee!’

of

‘Hemelvogeltje, vlieg op,
breng me een gouden kleed mee,
niet te kort en niet te lang,
zodat ik het ook dragen kan.’

Naast het gouden kleed wordt gevraagd om een mooi, een rood kleed, een nieuw bruidskleed, een nieuwe broek en schoenen, een nieuw pak. De Slezische groep daarentegen bestaat uit rijmen, waarvan een bekend in de oren klinkt:

‘Zomerwormpje, wees zo goed,
breng me een nieuwe hoed,
de oude is al geheel versleten,
die heb ik op de mesthoop gesmeten.’

Wie herinnert zich hierbij niet het lied van Driekoningen, geef mij een nieuwe hoed, mijn oude is versleten, mijn moeder mag het niet weten. Het liedtype ‘Himmel/goldigs Fingerringel’ komt vooral voor in en ten zuidoosten van Vogtland en luidt:

‘Lieveheersbeestje, vlieg in de hemel,
breng me een gouden vingerringetje.’

Veel frequenter is de wens naar een stuk brood uit de hemel, voor het merendeel uit Opper Slezië. Een Saksisch voorbeeld luidt:

‘Lieveheersbeestje, vlieg uit,
breng me boter en brood in het huis.’ (rijm: aus-haus).

In Opper Slezië overwegen de Poolse teksten. Een vaak terugkerende vorm luidt:

‘Panieka, iscz do nieba
a przynecz mi kraz(ek) chleba.’
(Meisje, ga naar de hemel en breng me een stuk brood.)

De rijmvolgorde a-a zien we niet in de Duitse teksten, die deels de indruk maken vertalingen uit het Pools te zijn. Zelfs een mengvorm komt voor:

‘Panientka, flieg do nieba
und bring uns ein Stück chleba.’ (uit Chobie)

Het vooral in Opper Vogtland voorkomende liedtype ‘Himmel/Buttersemmel’ luidt:

‘Lieveheersbeestje, vlieg op,
breng me een nieuwbakken broodje (‘Semmel’) uit.’ (kreupelrijm: auf-naus).

Soms wordt tussengevoegd, zoals in Peterswald:

‘Zonnewormpje, vlieg uit,
vlieg naar de Moeder Gods op,
breng een potje koffie neer
en een broodje neer.’

Het liedtype ‘Weid/Kleid’

(‘Lieveheersbeestje, vlieg op de wilg,
breng onze Heergod een gouden kleed,
mij een, jij een,
andere lieden ook een.’)

is intensief verbreid in Zuid-Mähren en Neder-Oostenrijk. Het type kent korte en lange vormen, waarbij de lange (na kleed) geen patroon vertonen, zoals: ‘…en onze lieve Heergod ook één’, ‘en onze lieve Vrouw een zilveren (tegenover het gouden voor God)’, etc. Als variant in de korte vorm zien we: ‘vlieg op de heide (‘Heid’)’. Behalve een kleed worden ook andere zaken gevraagd zoals we al zagen. In het Rijnland zien we de rijm Rijn-wijn, dus: ‘vlieg over de Rijn en breng me een lekker glaasje/vaatje wijn.’ Vaak wordt iets van goud gewenst, wat we ook al zagen (een gouden kleed), zoals een ketting, een vingerhoed, een vogel, een horloge, een schimmel (rijmend op ‘Himmel’). Andere gewenste dingen zijn een mooie hoed, mooie schoenen, mes en vork, een brokje suiker en een mooi wiegje. Vaak betreft het eetbare zaken: appels en peren, appels en rozijnen, appels en noten. In de Eifel wordt het lieveheersbeestje gevraagd te vliegen naar Trier voor een glas bier. Maar ook wordt gevraagd om suiker en komijn, een schotel meel, bonbons.

Het thema ‘in een huis vliegen’ wordt bijeengehouden door de beginregel, waarin het lieveheersbeestje wordt opgeroepen in een zeker huis te vliegen. Vaak blijft het bij deze korte vorm. De voortzettingen kennen twee vormen: het lieveheersbeestje moet uit het huis een gave of mooi weer brengen of er wordt gezegd, wat het in dat huis doet of wat daar gebeurt. Het vooral in het Egerland bekend liedtype ‘Bakkershuis/nieuw gebakken broodje’ heeft als voorbeeld:

‘Zomerwormpje, vlieg uit,
vlieg naar het bakkershuisje uit,
breng me een oudbakken broodje eruit.’

In plaats van het nieuw gebakken broodje (‘Semmel’) zien we de regionaal gebruikelijke vormen ‘Weck’ en ‘Laibe’ in Zuid Duitsland of er wordt gevraagd om een snee brood met boter of de vraag wordt uitgebreid met de wens naar melk of een stuk koek. Het liedtype ‘Bakkershuis/drie weggen’ wijkt af van het voorgaande door de alleen hier gebrachte verdeling van de gaven. Er zijn twee ondertypen: of het lieveheersbeestje moet drie weggen halen, voor mij en voor jou; of het moet voor mij en voor jou een wegge halen. De grootste variabiliteit zit in de laatste regel, die van de medeontvanger(s). Allereerst kunnen we die verdelen in zij die wel wat en zij die niets krijgen of moeten wachten. Onder degenen, die wel wat krijgen, valt God op, die meestal extra veel krijgt: de allermooiste, een hele korf (mand, pan) vol, twee. Andere ontvangers zijn: Piet van de buren, broeder Jacob, de kleine Heinrich, alle goede gezellen, alle brave kinderen, een oud vrouwtje, mijn kameraden. Niets krijgen de andere kinderen, slechte jongens, de oude vilder, een Jood (‘Judengärla’), de oude vrouwen, grootmoeder, de oude schelm. Soms worden ontvangers en niet-ontvangers tegenover elkaar gesteld, dus wel de arme kinderen, de rijken hoeven niet; wel een oude vrouw, maar niet de slechte jongen.

In het liedtype ‘kroeg’ zit de vader van het lieveheersbeestje in de kroeg en zuipt alle glazen leeg (rijm: Wirthaus-aus). Dit type komt vooral voor in de Pfalz en Mainfranken. Dit type gaat makkelijk bindingen aan met andere typen vooral het Pommerlandlied, waarbij echter de vader en moeder van rol wisselen, want in het Pommerlandlied is de vader in de ‘krieg’ en nu zit de moeder in de kroeg en drinkt een glas bier leeg. Ook met het thema ‘brandend huis’ zijn er combinaties:

‘Zomerkalfje, vlieg over je walletje,
je huisje brandt, je kindertjes schreien,
je vader zit in de kroeg
en drinkt een halve maat bier leeg.’ (uit Hettenhausen)

In de Pfalz vinden ze het leuk, dat de moeder in de koeienpoep (‘Kuhdreck’) ligt, zoals in Dielkirchen:

‘Lieveheersbeestje, vlieg uit,
je moeder ligt in de koeienpoep,
je vader zit in de kroeg,
zuipt alle lege glazen uit.’

Maar in varianten zit de moeder onder de koe, hokt in de bijenkorf, draagt de soep weg of:

‘Lieveheersbeestje, vlieg weg,
op de groene weide,
je vader hokt in de kroeg,
je moeder ligt in de koeienpoep.’

Ook draagt de moeder de wieg weg. In een tussengeval luidt het:

‘Lieveheersbeestje, vlieg uit,
je vader zit in Trier,
je moeder zit in de kroeg,
zuipt de lege glazen uit.’

In één geval moet het lieveheersbeestje de berg op vliegen, want daar zit zijn vader in de kroeg en drinkt al de glazen leeg. Ook het lieveheersbeestje moet drinken:

‘Goudhaantje, vlieg uit,
vlieg over de kroeg,
drink een kannetje bier leeg,
houw een kroes naar het venster leeg.’

Of:

‘Heergodskoetje, vlieg uit,
vlieg naar de kroeg,
drink een ketel bier leeg,
gaat net op dat moment de kerk uit,
dan lachen de kerklieden je uit.’

Sterk afwijkende vormen zijn:

‘Zomerkalfje, vlieg uit,
je vader zit in de kroeg,
je moeder is niet thuis,
daar vreet de kat de room.’

Of:

‘…, vlieg weg,
je moeder is gestorven,
je vader zit in de kroeg,
drinkt al de glazen leeg,
werpt ze achter de kamerdeur
en koopt je nog geen wegge daarvoor.’

Of:

‘Broodwormpje, vlieg uit,
in Aberthamer Wirthaus,
daar krijg je broodjes en melk.’

De weinige liedjes van het type ‘herdershuis’ zijn zeer verschillend. Zo wordt in Neder Slezië gerijmd:

‘Lieveheersbeestje, vlieg uit,
in het oude herdershuis,
waar de oude wijven zitten,
met de grote puntmutsen.’

Maar niet ver daarvandaan zien we hele andere versies, zoals een combinatie met het Pommerlandlied:

‘Zomerpoesje, vlieg uit,
vlieg in het arme herdershuis,
mijn moeder is gestorven,
mijn vader leeft nog,
hij is in Pommerland,
Pommerland is afgebrand.’

De groep in Thüringen luidt meestal:

‘Lieveheersbeestje, vlieg uit,
vlieg in het herdershuis,
lik een pot vol honing leeg,
laat een lepel erin steken,
morgen willen we weer likken.’ (rijm: stecken-lecken)

Het type ‘weerhuis’ is al in de naam verbonden met het thema ‘weer’, wat in enige gevallen ook door de wens naar mooi weer wordt bekrachtigd. De oproep naar het ‘melkhuis’ te vliegen is te verdelen in twee typen te vinden in het zuidwesten van Oppersaksen. Meestal wordt begonnen met:

‘Lieveheersbeestje, vlieg in het melkhuis,
zuip een pot vol melk leeg.’

De wensen zijn een stuk boter, een pot melk of een stuk koek, wat wordt vervolgd met:

‘Is de koek niet geslaagd,
breng me een stuk zwijngebraad.’ (rijm: geraten-Schweinebraten)

Ook het liedtype ‘boterhuis’ is in hetzelfde deel van Oppersaksen te vinden en luidt:

‘Zomerwormpje, vlieg uit,
vlieg bij de boer in het boterhuis,
haal een stukje boter eruit
en ga er vandoor.’

Het type ‘raadhuis’ combineert deels met het type ‘vlieg over de kerktorenspits’, of met de vraag om koek en als die niet is geslaagd een stuk zwijngebraad. Zeldzaam is het type ‘waterhuis’, waarbij om een stukje koek wordt gevraagd of het lieveheersbeestje alle boter moet opeten of melk en boter op te zuipen of mooi weer te brengen. Een afwijkende tekst luidt:

‘Zomerwormpje, vlieg uit,
vlieg in je waterhuis,
jaag de oude wasvrouwen eruit,
laat de jonge erin opdat ze leren zwemmen.’

Nabij Stuttgart zien we het liedtype ‘vlieg in mijn voorvaders huis’, waarvan een voorbeeld luidt:

‘Heergodsvogeltje, vlieg uit,
vlieg in mijn voorvaders huis,
breng me appels en peren, kom snel terug.’

Enige malen wordt dit vervolgd door ‘mij een, jou een’ van het naburige bakkerhuis-type. Overigens zijn de appels en peren uitzonderlijk hier, want ook hier wordt meer gevraagd om wegge of brood. Het vervolg luidt: ‘en de slechte jongens geen.’

Een bijzonder liedtype, geconcentreerd in Noord Mähren, is de eenregelige oproep om ‘in moeders knekelhuis (‘Beinhaus’)’ te vliegen. Eveneens in Noord Mähren vinden we het liedtype ‘vlieg in moeders bruidhuis’. Een voorbeeld:

‘Zomerkalfje, vlieg uit,
vlieg in moeders bruidhuis,
breng me ook een koek eruit.’

Meestal beperkt men zich tot de beginregel. Waar een geschenk verlangd wordt, wil men koek, soms met koffie. Omdat het bruidshuis het huis van de bruiloft is, wordt met de koek de bruiloftskoek, zoals éénmaal expliciet gezegd, bedoeld. We zien éénmaal een referentie naar het Pommerlandlied wanneer wordt vervolgd met:

‘Bruidhuis is afgebrand,
de sleutel hangt aan de wand.’

De sleutel zien we ook in een ander vervolg:

‘Het bruidhuis is afgesloten,
de sleutel is mee weggestroomd.’ (rijm: zugeschlossen-fortgeflossen)

Dit laatste doet weer denken aan het Engellandlied, want Engelland is ook gesloten, alleen is daar de sleutel gebroken.

In het grensgebied van Opper Slezië en Noord Mähren vinden we het liedtype ‘vlieg in het klokkenhuis, laat de lieve zon eruit.’ In één geval wordt vervolgd met ‘jaag de oude wijven eruit, de jonge laat je erin, opdat ze leren zingen.’

Het liedtype ‘hemelhuis’ komt weinig voor. In Opper Saksen wordt mooi weer gewenst, in Opper Slezië gouden kleren, zoals:

‘Mariakever, vlieg naar buiten,
vlieg in het hoge hemelhuis,
breng me een gouden kleed eruit.’

Het liedtype ‘vlieg in het Moeder-Gods-huis’ zien we in het katholieke Noord Bohemen, Noord Mähren en Opper Slezië en luidt:

‘Mariakevertje, vlieg uit,
vlieg in Moedergodshuis
en breng me een stukje koek eruit.’

Naast koek wordt gewenst om mooie kleren, boter en melk of brood (‘neugebackene Semmel’) of om de lieve zon naar buiten te brengen.

Eveneens weinig frequent is het liedtype ‘vlieg in je zomerhuis’, dat verspreid te vinden is in gebied dat loopt van West Opper Saksen tot Slezië. Gevraagd wordt om mooi weer, een stukje koek, een broodje, appels en noten. In één geval wordt na regel 2 vervolgd met: ‘Zie wat je kinderen maken, of ze slapen of waken.’ Tweemaal wordt gesproken van ‘moeders zomerhuis’, maar ook van ‘je mooie zomerhuis’.

Nabij het Ertzgebergte vinden we het liedtype ‘vlieg in het duivenhuis’, dat vervolgt met ‘breng mooi weer eruit, zomerwormpje, vlieg op!’ Als echter wordt gevraagd om een stukje koek, dan wordt het liedje voortgezet:

‘Zonnewormpje, vlieg uit,
vlieg in het duivenhuis,
haal me een stukje koek eruit,
breng zwarte of witte,
kan ik niet doorbijten.’ (rijm: weißen-zerbeißen)

Er zijn nog veel andere huis-samenstellingen, waarvan vele maar zelden voorkomen, zoals tuinhuis, godshuis, schijthuis, hanenhuis, moeders huis, jouw huis, mijn huis, heksenhuis, jodenhuis, graanhuis, koekhuis, maalhuis, nieuw huis, moeders stenen huis, zonnehuis, je vaders huis, zuiphuis, etc.

An English PDF will follow at a later date.