Cor Hendriks – De Dappere Leeuw (Engelsman: Staartman 7)

Hoe is den Spanjaart hier bedroogen,
Hy meende dat zijn loos gequeel
Den Leeuw al had tot slaap bewoogen;
Maar juyst bespeurt hy ’t tegendeel.

Hy komt, in aâr gewaad, zich toonen;
En hitst de Doggen lustig aan.
Hier wil den Leeuw zich niet verschoonen;
Maar neemt dien ganschen hoop gevaân.

Hy grimt, hy brult met open kaken,
En scheurt het staartige gebroed:
Geen wild-braad schijnt zoo wel te smaken,
Als hem dit laffe en raauwe goed.

Dit doet een braaf Matroos ontwaken
Tot wraak, van on-verdiende straf.
De Bijl, die STUAARTS hals dorst naken,
Daar kapt hy haar de staart mee af.

Dus koomt de Vryheyd moedig rijzen;
Ze schrikt niet meer, het is gedaan.
De Doggen zijn nu heel aan ’t dijzen [= deinzen],
Ze zijn met de dood bevaân.

AAN DE BATAVIERS.

Waar benje nu, die voor de staarten zufte?
En eertijds wel dien grooten Spanjaart dwong.
Ghy die de gantsche wereld haast verblufte,
Dat yeder van uw’ dapp’re daden zong.

Ghy hebt het hooft en ’t lichaam wel doen vreezen.
Hoe, is den staart zoo dapper dan van aart?
Neen: ’t is maar waan, de Leeuw die moet’er wezen,
Die voor zijn vyand moed, noch krachten spaart.

Raakje over ’t hooft, je raakt wel over de staart.

[Vervolg van het artikel van Elizabeth Staffell, ‘The Horrible Tail-Man and the Anglo-Dutch Wars’, p. 179, 181-183]

In ‘De Dappere Leeuw’, eveneens gemaakt in 1652, kapt de matroos de staarten van de honden af met dezelfde bijl die de koning doodde (‘De Bijl, die STUAARTS hals dorst naken’) – een knappe combinatie van de belediging van staarten met het verwijt van koningsmoord. De tekst bevat, gedrukt in kleinere letters als een gedachte achteraf of handtekening bij het hoofdgedicht, het spreekwoord ‘Raakje over ’t hooft, je raakt wel over de staart’: wanneer je over de grootste obstakels heen bent, vormen de kleinere geen probleem. Dit kan een referentie zijn aan de Nederlandse overwinningen op Spanje, waaraan in het gedicht gerefereerd wordt. In de achtergrond heeft een zeegevecht plaats.

In deze prenten is de staart belangrijk zowel voor het feit dat hij wordt afgesneden als voor het feit dat hij wordt gezegd te bestaan; er is een duidelijke hint naar castratie, benadrukt door de dubbele betekenis van het woord voor ‘staart’ in Nederlands (evenals in Duits en Frans). Het afsnijden van een staart heeft de algemene betekenis in het Nederlands van het verzwakken van de kracht of iemand een lesje leren. Frederik Stoett, in zijn ‘Nederlandsche Spreekwoorden, Uitdrukkingen en Gezegden’, neemt inderdaad op onder de frasen gerelateerd aan ‘Iemands macht fnuiken’, de 17e-eeuwse uitdrukking ‘iemand den staart korten’, wat in hedendaags Nederlands ‘iemand een staartveder uitplukken’ of ‘een veder uit de staart trekken’. Het algemene idee is al te zien in een prent uit 1644, die Spanje toont als een haantje gekleed met hoed, kraag en laarzen, met Holland, Frankrijk en Portugal, eveneens als haantjes, die met scharen zijn staartveren afknippen. Vijf veren, die al op de grond liggen, representeren steden recent buit gemaakt op de Spanjaarden. De staart toegekend aan de Engelsen in Nederlandse propagandaprenten is dus beledigend niet alleen door zijn bestaan maar ook door zijn verkorting.

Aanvulling over het spreekwoord

Harrebomée vermeldt: Komt men over de Hont, dan komt men ook over den staart. (I, 325a: D.w.z.: heeft men moeijelijke dingen ten einde kunnen brengen, de meer gemakkelijke zal men wel te boven komen. Wie de breede en hooggaande Hont of Wester-Schelde met zijn vaartuig over is, komt ook wel zonder gevaar over de smalle en stille Schelde zelve, in het spreekwoord de staart genoemd. Men denkt bij dit spreekwoord nog altijd aan den hond; mij dunkt, met weinig redelijken grond; III, 230b)

Stoett is daarentegen een andere mening toegedaan en zegt bij het spreekwoord: ‘Komt men over den hond, dan komt men ook over den staart’: In het Duits eveneens: ‘kommt man über den Hund (oder Fuchs), so kommt mann auch über den Schwanz’ (Seiler, 40: Wer übers Roß chummt, chummt au über der Schwanz; 388: Komm’ ich über den Hund, so komm ich auch über den Schwanz[1]). Juist door dit voorkomen in vele Duische dialecten is het onmogelijk bij hond te denken aan den Scheldearm van dien naam, zooals Harrebomée doet […]. In Zuid-Nederland zegt men: ‘als men over den kop is, kan men over den steert’; ‘die over den hond kan, moet over den steert kunnen’, dat ook doet vermoeden, dat wij bij hond aan een dier moeten denken, waarin wij nog versterkt worden door de fransche spreekwijze: ‘quand on a avalé un boeuf, il ne faut pas s’arrêter à la queue.’ In het Friesch: ‘kom ik oer ‘e houn, den kom ik oer ‘e stirt’ naast ‘dy ’t oer in balke springt moat oer in strie net stroffelje (wie over een balk springt, moet over een strootje niet struikelen).’ De oorsprong is tot nu toe onzeker. Dr. D.C. Hesseling, wijzende op de fransche spreekwijze, denkt, dat de naam van het dier niet de hoofdzaak is, welke meening bevestigd wordt door de Grieksche spreekwijzen: iemand at een os op, maar bij den staart gaf hij ’t op; hij heeft den geheelen ezel opgegeten, en bij den staart gaf hij ’t op. De ezel komt hier, evenals de os, voor om het zware werk nog moeilijker voor te stellen. “Aan een dergelijke neiging om te vergrooten, heeft men vermoedelijk in ons spreekwoord ’t woord hond te danken. Hiermee in overeenstemming is ’t Russische spreekwoord: ‘Den hond at hij op, maar in den staart stikte hij.’ Ik veronderstel,” aldus gaat Dr. Hesseling voort, “dat al deze gezegden hun oorsprong danken aan ’t verhaal van iemand die een Herculestaak had te vervullen en ondervond dat de laatste loodjes het zwaarst wegen. Wij hebben de optimistische opvatting van ’t geval in spreekwoord gebracht.”[2]

Het vervolg heet ‘Algemeene verklaringe van dit Sinnebeeldt’.

[1] Seiler, Friedrich, Deutsche Sprichwörterkunde, München 1922.
[2] Stoett 1915, II, 321 nr. 878 (1923-25, 355f nr. 926)

PDF:
De Dappere Leeuw