Cor Hendriks – De brief van Gerard Mercator aan John Dee (1577)

De bekende geograaf Gerard Mercator produceerde in 1569 een kaart van de wereld, waarmee hij niet alleen de wereld op een kaart zette, maar ook zichzelf. Deze kaart kwam in handen van de Britse geleerde John Dee, die zeer verbaasd was over de noordpoolkaart, die Mercator in de linkerbenedenhoek van zijn wereldkaart had aangebracht. Vooral de tekst die Mercator bij het kaartje had gevoegd met verwijzingen naar koning Arthur trok Dees aandacht en hij schreef een brief aan Mercator, waarin hij vroeg om nadere toelichtingen. Hij kende Mercator goed uit de tijd dat hij (Dee) als 21-jarige studeerde bij Gemma Frisius en Mercator in Leuven (van 1548-50). Mercator stuurde hem een pakket toe en Dee vond de brief dermate belangrijk voor zijn project, dat hij hem in zijn geheel overschreef in zijn handschrift ‘Of Famous and Rich Discoveries’, waar deze als enige is opgenomen in het laatste hoofdstuk, dat de lange titel heeft: That all these Northern Iles and Septentrional Parts are lawfully appropriated to the Crown of this Brytish Impire: and the terrible adventure and great loss of the Brytish people and other of King Arthur his subjects perishing about the first discovery thereof. And the placing of Colonies in the same Iles and Regions by the same King Arthur. And an entire and general Description of all the part of the world within 12 degrees of the North Pole and somewhat more.[1]

De brief is een complexe aangelegenheid, want Dee heeft hem overgeschreven en kan daarbij de nodige fouten hebben gemaakt, bewust of onbewust. Zijn motivatie moge blijken uit de korte voorrede, die hij aan de brief geeft: And this matter of Discovery in hand, and chiefly of these most Northerly Countries and Iles, hath caused me (since the last yere) to send into divers places beyond the sea, and to men there in our age rightfully esteemed, to wit to the honest Philosopher and Mathematician, Gerardus Mercator and to that learned Geographer Abrahamus Ortelius whose company also (syns my first lettres sent over) I have had of late in my poore howse at Mortlake: And of the other (in my youth) sufficient Record is publisshed of our great familiarity. And the chief pith of this Chapter will testify the honest and philosophicall Regarde that he had, of my earnest request to him. In as much as, spedily he returned the very principal Authority whereupon he fasshioned unto us that strange plat of the Septentrionall Ilands. That thereby our men (Adventurers and Discoverers) might understand, what account is to be made, or what Credit is to be given to the same Description. This then with other matter, I receyved from him lately…[2]

Ook Mercator schrijft over uit zijn eigen aantekeningen die hij gemaakt heeft tijdens het lezen van het Reisverslag (Itinerarum) van Jacob Cnoyen uit ’s Hertogenbosch. Deze volkomen onbekende Jacob wordt door Mercator een betere Mandeville genoemd. In Mercators tijd werd Mandeville hooggeschat. John Bale schreef in 1548 in zijn boek over beroemde Britse schrijvers over Mandeville: Jean Mandeville, Engelsman, geboren nabij het heiligdom van St. Albans, befaamde ridder en doctor in de medicijnen […] volbracht een wonderbaarlijke en gevaarvolle omzwerving over vrijwel de heel de aarde, hebbende doorlopen het merendeel der steden van de drie delen van de wereld, Europa, Azië en Afrika. …[3]

Mercator beschikte niet meer over het boek van Cnoyen, had het teruggegeven aan de vriend (Ortelius?), van wie hij het had geleend en deze had het bij navraag ook niet meer, dus de tekst van Mercator was niet meer te controleren. Ook Cnoyen noemt in zijn bericht twee bronnen, waarvan hij gebruik maakt, naast informatie die hij zelf vernomen zou hebben, namelijk de zogenaamde ‘Gestae Arthuri’ (zie PDF voor meer uitleg) en de ‘Inventio fortunatae’, geschreven door een Engelse Franciscaanse monnik, een boek dat ook niet meer bestond in de tijd van Dee, maar waaraan wordt gerefereerd door Johan Ruysch op zijn wereldkaart uit 1507.

Het verhaal van de Noordpool als een magnetische rots is onderzocht door Lecouteux.[4] In het boek van Mandeville (uit 1356) komen wel magnetische rotsen voor, maar niet op de Noordpool, want daar is Mandeville niet geweest: op de Indische Oceaan zijn de schepen geheel van hout, zonder ijzer of nagels, vanwege de magnetische rotsen (roches des aymans). Er heeft een woordspel plaats in de zin, dat de magneet (aymant) van zijn natuur het ijzer tot zich trekt, want aimer = zich aangetrokken voelen. Ook het fabelland van Prester Jan is moeilijk te bereiken vanwege de vele magneetstenen, die de schepen aantrekken, waardoor er een woud van vastgeplakte schepen ontstaat, een motief dat ook in de Brandaan-legende voorkomt. (Meer over de magneetberg volgt in een afzonderlijke aflevering.)

Het verhaal van Arthurs tocht naar de Noordpool vertoont grote overeenkomsten met het verhaal van de tocht der Friezen, zoals verteld door Adam van Bremen (IV, 40). De Friezen, alsmaar naar het noorden varend (de naam ‘Noorwegen’ betekent ‘de weg naar het noorden’), komen plotseling terecht in de nevelige duisternis van de verstarde Oceaan, die het oog nauwelijks kan doordringen. En reeds zoog een roerige stroming van de oceaan de ongelukkige, geheel vertwijfelde zeevaarders, die alleen nog de dood voor ogen zagen, terug naar de geheimenisvolle aanvang van zijn oergrond met geweldige zog naar de Chaos toe (– dat zou de kloof van deze Afgrond zijn)… Deze plek wordt in hun eigen taal Ghimmendegop genoemd (d.w.z. de Ginnungagap, die zo lauw zou zijn als windstille lucht, ‘vagr vindlauss’ in het oud-Noors). Deze diepe Chaos zou de zeestromingen, die duidelijk verdwijnen, inzuigen en weer uitspuwen, wat men gewoonlijk maalstroom noemt. Toen ze slechts nog God om erbarmen smeekten, dat hij hun zielen zou mogen opnemen, rukte het teruggekeerde zeezog enige schepen van de gezellen weg, de overige dreef de weer uitgespuugde stroming echter verder van de anderen rugwaarts voort. Na deze door God genadige hulp veroorzaakte redding uit het dreigende gevaar, dat ze met eigen ogen gezien hadden, ondersteunden ze met alle kracht de stroming door te roeien.[5]

In 1956 werd voor het eerst de brief van Mercator aan zijn Britse vriend John Dee gepubliceerd door de Engelse onderzoekster Eva Taylor. Een tweede uitgave was in 1959 door M. van Durme.[6] Deze brief bevindt zich in het handschrift ‘Of Famous and Rich Discoveries’, dat echter door een brand in 1731 beschadigd is. Onlangs is door Edward Watson gesuggereerd, dat de ontbrekende tekst gereconstrueerd kan worden vanuit de opname ervan in Dee’s ‘Grenzen van het Britse Rijk’ (‘Brytanici Imperii limites’), dat recent is ontdekt en aangekocht door de British Library in 1976.[7] Bij nadere bestudering blijkt echter de aanvullende waarde van dit handschrift beperkt, want alleen de stukken in het Latijn, die door Mercator zijn geschreven, zijn door Dee letterlijk weergegeven, terwijl het Nederlands door Dee in het Latijn is vertaald. Aangezien zijn kennis van het Nederlands beperkt is, maakt hij daarbij diverse fouten. Hij moet zelf ook de moeilijkheid hebben ingezien, want halverwege geeft hij het vertalen op en besluit zijn brief met de slotwoorden van Mercator. Toch is de verkregen aanvulling leerzaam en de moeite van het bestuderen waard. Reeds in de aanhef van de brief stuiten we op ontbrekende regels in het Latijn van Mercator (de vertaling is gebaseerd op die van Taylor):

Clarissimo Viro D. Joannis Dee, Domino et fautori suo plurimum colendo. In aedibus Mortlacensibus juxta Tamesim prope Londinum. Clausis tri-

(Aan de uitermate briljante meneer doctor John Dee, zijn meest vereerde heer en beschermer. In het huis van Mortlake bij de Thames nabij London. Ingesloten drie …)

Volgens de ‘Limites’ luidt de laatste zin: Clausis literis (vir clarissime), vidi nuntum aliquantisper apud me, retinere posse. Pronide postpositis omnibus negotijs, operam dedi, vt quæ maxime a me desideras perscriberem, vnaque mitterem.

We zien dat de ‘line missing’ eigenlijk het ontbreken van twee regels aangeeft. Het laatste woord (mitterem) vinden we ook in de ‘Discoveries’, waar we lezen:

mittere. Metuens ne tam cito quam tibi … erit, eadem transmittere non daretur. Scripsi omnia quae de situ Septentrionis habeo, et his Cr … gavi &c.

(… te zenden. Vrezend dat het je niet snel zou bereiken, als overzending zou worden uitgesteld. Ik heb alles geschreven, dat ik heb over de positie van Septentrionis, en …).

Volgens de ‘Limites’ moet dit zijn: mitterem: metuens ne tam cito quam tibi ijs opus erit, eadem transmittere non daretur. Scripsi itaque omnia quæ de situ Septentrionis habeo, et his literis alligaui etc.

De tekst van de ‘Discoveries’ vervolgt:

Jacobus Cnoyen van Tsertoghenbosche orbem peragravit, ut Mandevillanus sed meliore judicio visa annotavit. Scripsit Belgica lingua. Quae ante in eo ad Regiones Septentrionales sententia inveni sic (ut sequitur) ad verbum exactum. Nisi quod quaedam brevitatis, et accelerandi Latine reddidi, si non semper verbum sententia tamen reposui.

(Jacob Cnoyen van ’s-Hertogenbosch reisde rond de wereld als Mandeville maar noteerde met beter oordeel wat hij zag. Hij schreef in het Nederlands. Wat ik in het verleden heb overgenomen van hem over de Septentrionale gebieden volgt met exacte woorden. Maar om het korter en sneller te maken heb ik het in het Latijn gezet; wanneer niet altijd zijn woorden heb ik zijn betekenis behouden.)

De tekst van de ‘Limites’ is vrijwel hetzelfde (Jacobus Cnoyen de Tsertoghenbosch, orbem paragravit, ut Mandevillanus: sed meliori paulo iudicio visa annotavit. Scripsit Belgica lingua. Quæ autem in eo ad Regiones Septentrionales spectancia inueni, sic vt sequitur (ad verbem) excerpsi. Nisi quod quædam (brevitatis et accelerandi causa) Latine reddidi: si non semper verbem vero, sententiam tamen reposui.)

Nu gaat de tekst in de ‘Discoveries’ over in het Nederlands:

In Nortnorwegen, dat men dat duyster Nortwegen heet, ist drie maenden achter een donker, [geen] sonneschijn, maer altijt Dageraet. Dit Norwegen leet tegen over tconincrijck dat men heet Provincie van Obscur, latinè Provincia Tenebrosa. Daer achter af staet nit in Marcus van …[8] sien geschriften. Ende dit Obscur is …[9] conincrijck van Cams lant. Ende tusschen duyster Nortwegen ende Obscur, en is maer 12** milen Zees.

In de ‘Limites’ wordt dit als volgt vertaald: In septentrionali Norwegia (quam et obscuram Norwegiam homines appellant) ad tres menses continuos obscuritas est: Sole nunquam supra Horizontem elevato: Est ibi tamen intered quasi diluculum quoddam etc.

De ‘Discoveries’ vervolgt met:

In Nortnorwegen en mach men niet commen omder Zughender Zeen wille, die achter Groclant leet wantet noch vorder[10] Nordwaert leet. Dit Nortnorwegen comt tot aen tgheberchte dat ront om gaet om Septentrionem ende het paelt aen desen gheberchten mit 17 Fransche mijlen lants: anders ist all zee. Ende dit is dat geberchte da …

Dit wordt in de ‘Limites’ vertaald met: In septentrionalem Norwegiam non est facilis traiectus, propter Maria* rapida [* Maria attractiva], quæ post Groclandiam sunt. Vlterius enim aliquanto ista septentrionalis Norwegia versus septentrionem sita est. Septentrionalis ista Norwegia ad ipsos montes pertingit, qui circa Septentrionem, quasi quodam gyro circulone eminent etc.

De Zuigende Zee is door Dee vertaald met Maria attractiva (aantrekkende zee). De laatste regel ontbreekt in de ‘Discoveries’, waar de tekst vervolgt met:

lant ontrent 15 Franschen mijlen: et distat inde ad Orientalem partem. Ende hier teghen wonnen[11] binnen Septentrion dat Clein Volck, daer oock in Arturus Gesten af staet. Ende oock paelter aen een schoon offen landt. Ende dit landt leet tusschen de Provincie van Obscur, ende van de Provincie van Bergi. Maer tusschen elck van desen Provincien, ende desen landen, leet een Zughende Zee. Ende dese Provincie paelt aen desen gheberchten mit 72 Fransche mijlen lants.

Dit wordt in de ‘Limites’ vertaald met: Istique sunt Montes* [*Montes maximi Septentrionem ambientes, et in quibus Civitates erant Regis Arthuri tempore.], de quibus scriptum est, quod in eisdem certæ sunt Civitates[12]: veluti supra, in Arthuri gestis inuenire poteris, etc. Et ex opposito habiat Populus stature exiguæ: de quo in Arthuri gestis fit mentio, etc.

Hierna vervolgt Mercator in het Latijn: Haec et plura de situ septentrionis inveniuntur in Principio Gestorum Arturi etc. Olim Insulae Septentriones[13] subiectae, vocabantur Ciliae, [forté Tyleae], nunc Septentrionales: in quibus Septentrionalis Norwegia, et multi parvi Fluvii: (Dit en meer over de plaats Septentrion is te vinden in de aanvang van de Daden van Arthur etc. In vroeger dagen waren de Septentrionale eilanden onderworpen, genaamd Ciliae [misschien Thule], thans Septentrionales: waarin Noord-Noorwegen en zeer weinig rivieren:) Dit is door Dee letterlijk overgenomen (Haec et plura de situ Septentrionis inveniuntur in principio Gestorum Arthurj etc. Olim Insulæ Septentrioni subiectæ, vocabantur Cileæ* [*Forte Tyleæ], nunc Septentrionales: in quibus Septentrionalis Norwegia, et multi parvi fluvij* [*potius, Freta multa] etc.,).

De ‘Discoveries’ vervolgt met: som twee, som een, som drie kenningen[14] wijt, of meer of min: ende sijn geheeten die Zughende Zee, om dattet water altoos so sterck na septentrion loopt, dat gheenen wint en can een Scip daer teghen doen op seilen. Ende hier ist al ijs, van October tot Meert. Ende in dese latitud liggen hooghe gheberchten tot in de wolken ende meest al onbegroeide rootsen. Ende meest altoos ist onder dese latitud mistich ende doncker weder &c. Ende men weet wel dat tusschen 70 ende 78 graet van latitud, geen habitatie[15] en is van menschen. Maer dese 78 graet van latitud gaen[16] als een Circkel ront om Polus Arcticus: Als nu hooge gheberchten …

Hier geeft de ‘Limites’ een aanvulling op het ontbrekende: qui dicuntur Maria attractiua eo quod versus Septentrionem, perpetuo tantoque impetu ibidem feratur aqua, quod nullus ventus Nauem contrario possit repellere cursu etc. Et in hac latitudine altissimi sunt montes vsque ad nubium regionem, etc. Et in hac latitudine sepissime caliginosus et obscurus est aër, etc. In isto septuagesimo octavo Gradu latitudinis (quasi Corona Circulusue) circa Polum Arcticum, sunt maxima ex parte altissimi Montes: in aliquibus vero locis ad 50. 60. vel 100. leucas aliqua latiora, alia antem anou(tiora) sunt illa commemorata Maria attractiua: quæ vbique ad Septentrionem rapiuntur.

Het voorlaatste woord ‘Septentrionem’ vinden we in het vervolg van de ‘Discoveries’: Norden ….. deel van coninck Arturus heer … die Nordeylanden bevocht en hem altemael danich maecte. Ende men leest dat hem die Zughende Zeen bij de 4000 volks ontrocken die noit weder en quaemen. Maer Aº 1364, quamen 8 van desen personen in Norwegen tot den coninck.

Dee vertaalt met: Huc appulit pars vna Nobilium Arthuri, quando ille Insulas* [*Omnes Insulæ Septentrionales (vsque ad Polum fere) Arthuro subiugate erant.] Septentrionales expugnabat, illasque omnes sibi subiectas efficiebat. Et in scriptis habetur veterum, quod illi Arthuro Maria ista attractiva circiter 4000.** [**4000. homines (Arthuri subditi) ad attractivis istis abscorpti fretis.] homines abripuerint: qui nunquam sunt reversi verum Anno Dnj 1364. rediere octo [ex posteris] illorum hominum, in Norwegiam, ad Regem:

Dee begrijpt het woord ‘heer’ (= leger) niet; hij vertaalt met ‘Nobilium’ (de adel), zoals we ook verderop nog zullen zien.[17]

De ‘Discoveries’ vervolgt in het Latijn: Inter quos duo sacerdotes: quorum unus habebat Astrolabium, qui quinto gradu descenderat ex Bruxellensi: uno inquam 8 Ge … horum, qui cum primis navibus penetraverant in Regiones Septentrionales.

Het ontbrekende woord vinden we in de ‘Limites’: het is: Germanorum, oftewel Duitsers, zoals ook Nederlanders en Belgen toentertijd werden genoemd. De vertaling luidt: Onder hen twee priesters, waarvan één een astrolabium had, die in de vijfde graad afstamde van iemand uit Brussel: een van de acht Duitsers, die met de eerste schepen binnendrongen in de Noordelijke gebieden.

De ‘Discoveries’ vervolgt met: Dat groet heer van Arthurus hadde (Aº 530[18]) alle den winter ghelegen in de Norteylanden van Scotlant. Ende een deel daraf over in Islant.

De vertaling in de ‘Limites’ gaat fout, doordat Dee ‘heer’ niet met ‘leger’ vertaalt (Nobilis** [**Bruxellensis] ille vir[19] qui Arthuro inserviebat, Anno Domini 530 per totam hyemem commoratus fuerat in Insulis Septentrionalibus Scotiæ, et eorum una pars traiecit in Islandiam). Hij maakt dus van het leger de man uit Brussel, die in Arthurs dienst was.

De tekst van de ‘Discoveries’ vervolgt: 3 Maij toen waren daer ….. uten Norden comen 4 scepen vanden vorseide landt. Ende warschouden Arturum van die Zugende Zeen: so dat Arturus daer niet ghecommen is ….. maer heeft alle die eylanden tusschen Scotlant & Islant, en oock Groclant ghepopuleert: (Videt ergo die Zugende Zee solum incipere ultra Grocland.) In dit Grocland vant hij volcke lanck 23 voet, daer men landt mede meet.

De vertaling van Dee luidt: 3º: Maij. Eo tempore redieve à Septentrione illarum duodecimi Navium quatuor: quarum Præfecti Arthurum præmonebant de attractiuis illis fretis: vnde Arthurus ab illa loca non ivit. Nihilo tamen minus omnes* [*Omnes Insulæ inter Scotiam et Groclandiam, et etiam Groclandia ipsa ab Arthuro suis hominibus concedebantur, in habitande.} Colonia magna ab Arthuro missa erat ad Septentrionales istas Insulas.] Insulas inter Scotiam et Islandiam, et Groclandiam, etia ipsam, populo suo [60] inhabitandas commisit etc.[20]

Alleen het woord duodecimi (‘twaalf’) komt niet voor in de tekst, maar kan door Dee zijn toegevoegd (van het volgende stukje).

Hierna volgt weer een stukje Latijn van Mercator: Ubi reversae fuissent 4 Naves illae erant Nautae qui affirmarent se scire ubi essent Magnetini. (lijn ontbreekt) … 1800 vires et circiter 400 mulieres. Versus Septentrionem navigant 5 Maij anno proximo quam priores naves discessissent. Atque harum 12 Navium 5 per tempestatem impegerunt in scopulos, reliquae penetrarunt altos scopulos 18 Junii 44 die postquam solvissent. (Strictum fortè aliquae penetrarunt.) Sacerdos qui Astrolabium habebat, narrabat Regi Norwegiae venisse in Insulas Septentrionis Aº Dnī 1360 Minoritam Anglum ex Oxfordt, qui erat bonus Astronomus &c. hic ab alijs discedens, (qui in Insulas has venerant) profectus est ulterius per totum septentrionem, &c. et descripsit omnia mirabilia earum Insularum; deditque Librum Regi Angliae: quem inscripsit latinè Inventio Fortunatae: qui liber incipit ab Ultimo Climate videlicet a gradu 54 perveniens usque ad Polum.

(Toen de 4 schepen daar waren teruggekeerd, waren er zeelieden, die bevestigden te weten waar de Magnetische stenen zijn. … 1800 mannen en ongeveer 400 vrouwen. Ze zeilden richting het noorden op de 5e mei van het jaar nadat de eerdere schepen waren vertrokken. En van die 12 schepen werden er 5 door een storm op de rotsen gedreven, terwijl de rest andere rotsen binnendrong op 18 Juni, 44 dagen nadat ze waren vertrokken. (Strikt misschien langs een andere route binnendrongen.) De priester, die het astrolabium had, vertelde de koning van Noorwegen, dat op de Septentrion Eilanden in AD 1360 een Engelse Minoriet uit Oxford kwam, die een goede astronoom was, etc. Hier afscheid nemend van de anderen (die naar die eilanden kwamen) ging hij verder door heel Septentrion, etc., en beschreef al de wonderen van die eilanden; en gaf het boek aan de koning van Anglia, dat hij noemde in het Latijn Inventio Fortunatae: welk boek begint vanaf het laatste klimaat, namelijk vanaf graad 54 doorgaand tot de Pool.)

Hier kunnen we weer de ontbrekende regel aanvullen uit de tekst van de ‘Limites’ (Vbi reuersæ fuissent 4 Naues illæ, erant Nautæ qui affirmarent se scire vbi essent Magnetini scopuli sub aquis: Itaque octo illas propter ferreos Clauos perijsse. Proptereà Arthurus instituit classem 12. iterum Nauium sine omni ferro, imponens, 1800 viros, et circiter 400. Mulieres.[21] Versus Septentrionem navigant 5.º Maij, anno proximo quam priores Naves discessissent. Atque harum 12. Navium 5. per tempestatem impegerunt in scopulos, reliquæ penetrarunt altos scopulos 18. Junij 44. die postquam soluissent [strictum* [*Additio Gerardi] forte aliquod penetrarunt] Sacerdos in Astrolabium habebat, narrabat Regi Norwegiæ, venisse in Insulas Septentrionis Anº: Dnj 1360 Minoritam Anglum ex Oxfort, qui erat bonus Astronomus, etc. Hic ab alijs discedens (qui in Insulas has venerant) profectus est vlterius per totam septentrionem et descripsit omnia mirabilia earum Insularum: deditque Librum Regi* [*scilicet, Regi E: 3.º] Angliæ quem Inscripsit, Inuentio fortunæ. Qui liber incipit ab vltimo Climate, videlicet a Gradu .54. perueniens usque as Polum.) Het zijn de Magnetische rotsen onder water. Om die reden gingen 8 schepen met ijzeren spijkers ten onder. Daarop liet Arthur 12 schepen bouwen geheel zonder enig ijzer, met aan boord 1800 mannen en ongeveer 400 vrouwen, etc. De titelvariant fortunae komen we verderop tegen.

De brief gaat dan weer verder in het Nederlands. Dese monnick seide dat dese gheberchten ghingen ront om septentrion ghelijck een muer. Anders dan dat daer door liepen (tot 19 steden) dese zugende zeen daraf de wijtste boven 12 Fransche mijlen niet breet en was: de nauste ¾ mijles. Ende doer de nauste en soude gheen scip connen commen, om den strengen loop des waters. Dit gheberchte ligt rondt om in de zee, sonder in dat Nortnorwegen. Want dat Nordtweghese geberchte comter aen ende is breedt ontrent 17 Fransche mijlen. Ende recht beneden de Nort Sterre, tegen Norwegen over, daer compt een offen schoon lant aen, dat onbewoont is: Daer veel schoon (regel ontbreekt)

Dee vertaalt een klein stukje en geeft er dan de brui aan: Minorita iste retulit, Montes istos inter Muri, Septentrionem ambire: exceptis locis illis in quibus Attractiva illa erant Maria, etc.

De brief vervolgt: int oosten compt een steert van een … schieten: ende is meest al bosch: ende verl… altoos so varder, so meer; so dattet boven 1[22] Fransche mijlen niet breet en is, daert aen[23] … gheberchte vergadert. Anders en roerter rondt om gheen landt aen: Maer tot menighe stede is die zee so enghe, dat ment wel … van verre siet. Ende dit gheberchte duert in de breede 8 mijles. Ende in al dien circkel seide de minnebroer en was gheen habitatie dan aen die oost …[24] daer dat smalle landt vorscreben aen quamen waren 23 lieden, boven vier voeten niet ….[25] waer af de 16 vrouen waren. Dese Monnick seide dat hij in twee ander plaetsen vant te landtwaert in, een groote stick bordts[26] van scepen … ander balken, die in groote scepen ghedient hadden ende veel truncken van boomen die in vorleden tijden af waren ghehouden, so dat hij weder sach dat daer hier voormaels habitatie gheweest was: maer sij was nu vergaen. Ende dit… commerce dar si (Pygmaei credo dicti) in waren wat dan 6 gradus breet was (dats 20 dachvaert) ende dat ment gaen mocht te voete: ende 10 graet lanck: dat is 33 dachvaert. So laghe (seide hij) aen dat oosteinde een Zugende Zee daerse 5 in vergaderden, (die door de gheberchte commen) van den 19 vorscreven meren. Ende dese Zugende Zee is wijt bij 12 Fransche mijlen: Ende over dese Zugende Zee, ontrent 4 dachvaert. (regel ontbreekt) Ende af den west …[27] commerce is weder een Zugende Zee, in der welken drie ander meren (van den 19 vorscreven) ghingen. Ende dat meer, daer sij (Naves credo dictae) inghecommen waren, liep oock daer in. Ende alle* die meren die crom loopen, wanneer sij vvt den gheberchte quamen, die setten de scepen flucks aen. Maer wat meren recht op de binneste meren loopen daer de 19 meeren in vergaderen, daer moeten die scepen, van nootswegen, neerwaert driven, ende blijven verloren. Oock seide dese minnebroer, dat dese binneste meren .4. waren: en dat die aen huer westeinde lagh, waer breet wel 34 Fransche mijlen. Ende dat op de ander sijde van die zee waer dat beste ende ghesontste Landt van al Septentrion. Oock seijde hij, dat die zee die hem aen doosteinde lagh, nommermeer en mochte beuriesen: om datter so vele meren in vergaerden: ende sij daer tot enghe wal, dat den stroom seer sterck was. Maer die hem aen dat westeinde lagh plach meest alle iaer te bevriesen: ende bleef somtijt 3 maenden bevrosen. Ende in dit landt en hadde hij gheen teeken van habitatie vernomen: Maer in een commerce die recht Nord teghen hem over lagh, daer hadde hij die boorde van scepen, ende troncken ghesien. Alle dese 4 commerce sijn hooghe offen landen, sonder eenich ghebercht dat 4 vadem [sic] hoogh ware. Daer sijn veel boschen van Brisili.[28] Want deser Priester (cum Astrolabium) (regel ontbreekt) …. …[29] dese 4 commercen leet een Drayende …[30] daer dese 4 Zugende Zeen in vallen, die Septentrion deelen. Ende dese zee leet een weinig recht of sij onder ghegaen waer, ende of men dwater ghoot duer eenen trechter. Sij is aen alle sijden vanden Polus 4 graet breet, dat is 8 …[31] te samen wijt: sonder dat recht onder den Pole leet een blote rotse int middel van deser zee …** in haren omganck heeft ontrent 33 Fransche mijlen, ende is al aymant steen.*** Ende is so hooghe (so de Priester seide) dat hem sijn V…[32] gheseit hadde die vanden Minnebroer dat Astrolabium voer een Testament ontfangen hadden[33] … de[34] den Minnebroer selve hadde hooren segghen … dat men rontomme vanden cant vander zee siet ende is blinckende swert. Ende daer en … wast niet aen, want daer en is niet so veel als een hantvol eerden aen. Dit waren de scriften ende worden vanden Minnebroeder: die … sindert[35] ( [36]) vijf werf tot den Coninck van Inghelant track om saken wille: Die men vint in eenen boock dat men heet Inventio Fortunae: daer dese Minnebroeder selve Autor van is. Die vorseide Priester seide noch tot den Coninck van Norwegen dattet in die commerce daer hij woonde, niet ses werf des iaers en regenden: ende dat selve was stofregen, duerende niet boven 6 of 7 uren. Ende dattet daer … (regel ontbreekt) hijt so seer saen waien dattet een wart[37] mullen[38] b … deghe[39] mede soude ghaen. Maer altoos is daer een Coele locht. Ende die ander 7 die bij hem waren, tuijghden dat sij dat selve haer oudt[40] oock hadden hooren seggen, dat sijt oock noyt ghesien en hadden.

Hierna volgt het besluit van Mercator, door Dee letterlijk overgenomen: Haec sunt ad verbi omnia quae ex hoc Autore ante multos annos exscripsi &c. Bene vale, vir doctissime, mihique amantissime colende. 1577 Gerardus Mercator. (Dit zijn letterlijk alle dingen die ik vele jaren geleden van die schrijver overschreef, etc. Vaar wel, mijn zeer geleerde en zeer geliefde vereerde heer.)

De hele tekst inclusief uitgebreide verklaring, meerdere afbeeldingen, Engelse vertaling (English translation), gebruikte literatuur en aanvullingen wordt gegeven in de onderstaande PDF, waaraan de tekst van de ‘Limites’ achteraf is toegevoegd.

[1] Taylor 1956, 56.

[2] Taylor 1956, 56.

[3] Christiane Deluz, ‘Le Livre Jehan de Mandeville’, in: Ceard & Margolin (eds.), Voyager à la Renaissance, Paris 1987, 217 n. 5 voor Latijnse tekst van Johanne Balaco, Illustrium majoris Britanniae scriptorum…, Londres MDXLVIII, fº 149v; Franse vertaling: Deluz, 206. De ontwerper van de eerste wereldbol Martin Behaim noemt als een van zijn bronnen de ‘würdigen doctor und ritter johann de mandabilla’. (Leithauser 1958, 183).

[4] Lecouteux 1984, 40ff.

[5] Peeters 1968, 143. Maalstroom is de vertaling van ‘Flutwirbel’; hier is duidelijk de Charybdis bedoeld.

[6] Taylor, E.G.R., ‘A Letter Dated 1577 from Mercator to John Dee’, in: Imago Mundi 13 (1956) 56-68. Durme, M. van, Correspondence Mercatorienne, Anvers 1959, 131-141.

[7] Edward Watson, ‘Lost Tales of the Arctic’, 31-10-2014, clasmerdin.blogspot.co.uk. Gebaseerd op het artikel ‘John Dee, King Arthur, and the Conquest of the Arctic’ van Thomas Green in The Heroic Age. A Journal of Early Medieval Northwestern Europe 15, 2012 (op internet).

[8] = Marco Polo (Marcus van Venetië).

[9] Voeg in: ‘… dat’ (= bij dat?).

[10] = verder.

[11] = wonen, hetgeen moet zijn: woont (want Volck is enkelvoud).

[12] = Steden. Dit berust waarschijnlijk op een vertaalfout van Dee. Verderop in de brief is namelijk sprake van: ‘Dese monnick seide dat dese gheberchten ghingen ront om septentrion ghelijck een muer. Anders dan dat daer door liepen (tot 19 steden) dese zugende zeen…’ Steden betekent plaatsen, plekken, waar de ‘muur’ is onderbroken door water (zie de kaart van Ruysch in de PDF, afb. 2).

[13] Durme: ‘Septentrion.’ Dee, Limites, 59: ‘Septentrioni’.

[14] A kenning was 17 to 20 miles (overgenomen door Durme). Bij Verdam heeft het woord niet deze betekenis (1. begrip; 2. verklaring, schriftelijke optekening van schepenuitspraak; 3. erkenning; 4. kenteken), echter Van Dale: 1. het kennen; 2. (scheepvaart, verouderd) afstand waarop men iets nog kennen, onderscheiden kan; (etc.).

[15] Verbeterd voor ‘habitatio’. Durme leest ‘habitatioen*’ (maar in een ontkenning is ‘en’ normaal, terwijl verder ‘habitatie’ wordt gebezigd). Dee heeft dit weggelaten.

[16] Moet zijn ‘gaet’.

[17] Green vertaalt: One group of Arthur’s knights sailed thus far when he was conquering the northern isles and making them all subject to him.

[18] Later ingeschreven [door Dee] in te ruime plek.

[19] Dee vertaalt alsof er staat: ‘die grote heer’ (i.p.v. ‘dat grote heir’) en maakt er een edelman van.

[20] Green vertaalt: At that time there returned from the north four of the twelve ships whose captains warned Arthur of the indrawing seas. So that Arthur did not proceed further, but peopled all the islands between Scotland and Iceland, and also peopled Grocland.

[21] Green vertaalt: When those four ships had come back, there were sailors who asserted that they knew there were magnetic rocks under the water, and that eight ships had foundered because of their iron nails. So Arthur again fitted out a fleet of twelve ships, containing no iron, and embarked 1800 men and about 400 women.

[22] Naar Taylor verbeterd voor: . / . (wat duidelijk fout is, want de volgende / staat er vlak achter!) Niet in Durme. Moet 17 zijn?

[23] Durme: ‘een’; dit is echter het weggevallen woord achter ‘aen’ (aen een gheberchte) of is het ‘dat’ gebergte?

[24] Moet zijn ‘einde’ (van ‘oosteinde’)?

[25] Moet zijn ‘lanck,’?

[26] Durme: ‘berdts’ (de woorden betekenen allebei hetzelfde: de boord van een schip).

[27] Hier ‘einde der’ van ‘westeinde’? Volgens Durme is hier de ontbrekende regel.

[28] Verdam, 116: Bresil, brisiel: brezielhout; als roode verfstof gebezigd. Ook breselie-, bresilien-, briseliënhout; Supplement, 81: breseliout ‘fernambukhout, breziliehout’.

[29] Hier: ‘Tusschen’?

[30] Hier: ‘kolk’? (voor het Engelse Poole).

[31] = ‘graet’ of ‘mijles’ of ‘dachvaert’ of ‘kenning’.

[32] = ‘Vader’?

[33] Moet zijn: ‘hadde’, nl. het astrolabium van de minnebroer; gevolgd door ‘ende’? Anrooij 2000, 23 ziet in het ‘Testament’ een bijbelhandschrift; Seaver 2004, 221 spreekt ook van een ‘Bible’.

[34] = die?

[35] Verdam, 539: = sider: bijw. voorz. en voegw. I. bijw. 1. Sedert dien tijd, van een bepaalde tijd af, vervolgens; 2. later, daarna, naderhand; II. voorz. Sedert, van – af; III. voegw. 1. Sedert, nadat; 2. naardien.

[36] Ruimte bedoeld (door Dee?) voor een jaartal?

[37] Verdam: wart = wert: Als bnw. 1. waard, een zekere waarde hebben; 2. een hoge waarde hebbend; in hoog aanzien, geacht; 3. uitnemend, edel; 4. dapper in de strijd; 5. bemind, geliefd. Mercator spreekt echter over een korenmolen (molia frumentaria): ‘zaadmolen’: ‘saetmuelen’?

[38] Moet zijn ‘muelen’?

[39] = goed (zie Verdam, 131).

[40] Moet zijn ‘ouden’, ‘ouders’, ‘ouderen’ of ‘oudjes’?

 

PDF:
Cnoyen