Cor Hendriks – De betoverde steppe (5): Hoe de sjah een dief werd

Men vertelt dat in de tijd van onze grootouders de stad Aphrasiabad het toneel was van een reeks diefstallen en roofovervallen. Geen enkel huis in de stad was veilig zodra het eenmaal nacht werd, in de winkels verdween de koopwaar van onder de neus van de kooplieden; zelfs de schatkist van de sjah was niet langer veilig. De dieven eigenden zich meer spullen toe dan de eerlijke lieden en de bewoners van de stad die zich op de markt begaven waren vrijwel ertoe gereduceerd tot zich de neus dicht te knijpen uit angst dat men hen zou beroven zonder dat ze het merkten.

Geen dag ging er voorbij zonder dat iemand beroofd was, maar men slaagde er nooit in de schuldigen te vinden. De wachters van de stad waren slechts geschikt om herrie te maken met hun lansen. Tenslotte werd de sjah deze stand van zaken zo beu, dat hij het volgende edict afkondigde: ‘Burgers van Aphrasiabad, zorg ervoor te gehoorzamen aan het bevel van de soeverein! Niemand, jong noch oud, man noch vrouw noch kind mag zijn huis verlaten gedurende zeven dagen en zeven nachten. Niemand mag vuur noch lamp noch kaars aansteken gedurende de nacht. Degene die geen rekening houdt met mijn bevel zal worden beroofd van zijn leven en zijn goederen. Zo is het bevel van de soeverein van de glorieuze stad Aphrasiabad.’

Al de inwoners bleven thuis en doofden bij het vallen van de nacht hun vuren, hun lampen en hun kaarsen, want niemand had erg veel zin om zijn hoofd te verliezen. Op dezelfde tijd bewapende de sjah zich met een grote bijl met een stevige steel en doorkruiste iedere nacht de stad in vermomming. Op een nacht, dat hij bezig was met deze taak, ontmoette hij plotseling drie bewapende ruiters, die geen twijfel mogelijk, op weg waren naar het deel van de stad waar zich de schatkamer van de sjah bevond.

Zodra de ruiters deze eenzame voetganger zagen, stortten ze zich op hem met getrokken zwaarden. De sjah bedekte zijn gezicht met zijn mouw en riep uit: ‘O, jullie die de handigste der dieven zijn, luistert naar mij voor wat dan ook met me te doen!’

De dieven beraadslaagden en een van hen zei: ‘Waarom niet luisteren naar wat hij te zeggen heeft? We hebben alle tijd om ons met hem bezig te houden als hij ons verveelt.’

De sjah begon snel te praten. ‘Mijn vrienden,’ zei hij, ‘ik ben zelf een ellendige rover en ik vatte het plan op om deze zelfde nacht de schatkamer van de sjah te overvallen. Maar jullie zullen het met me eens zijn dat het een groot werk is voor één man alleen.’

Opnieuw fluisterden de drie mannen tezamen. Daarna keerden ze zich naar de sjah en zeiden: ‘Wij zijn er niet op tegen dat jij je bij ons voegt, maar eerst moet je ons zeggen wie je bent en wat je kunt doen.’

‘Ik kan een heleboel dingen doen,’ antwoordde de sjah, ‘maar zeg mij eerst, vereerde rovers, op welke gebieden jullie speciaal vaardig zijn.’

Daarop antwoordde de eerste dief: ‘Ik ben een opmerkelijk goed spreker: daarom ben ik zonder gelijke in heel het gebied van Aphrasiabad. Wanneer ik spreek, ben ik in staat uit het maakt niet uit wie al datgene te trekken wat ik wil, zozeer dat hij geen enkel geheim voor me heeft.’

En de tweede dief zei: ‘Dankzij mijn bijzondere reukvermogen kan ik zeggen waar goud en zilver verborgen zijn, zelfs als de schat onder twaalf voet aarde begraven is.’

En de derde dief zei op zijn beurt: ‘Ik herken in het daglicht elke persoon die ik gedurende de nacht ben tegengekomen, zelfs als de nacht zo duister is dat je geen hand voor ogen kunt zien.’

‘Hmm,’ zei de sjah, ‘ik constateer dat mijn kunst die van jullie ruim overtreft. Mijn oogwenk is begiftigd met een toverkracht: zelfs als de beul bezig is zijn zwaard te heffen om de genadeslag te geven, volstaat het me zijn blik te vangen en een oog te sluiten om hem het leven van de veroordeelde te doen sparen.’

Opnieuw beraadslaagden de drie dieven. Tenslotte spraken ze: ‘Wij zijn voor niemand ter wereld bang behalve voor de beul van de sjah,’ bekenden ze. ‘Jij bent precies de gezel, die we misten.’

Daarop gingen ze alle vier tezamen op weg naar de schatkamer van de sjah. De eerste dief begon een heleboel verhalen te vertellen tegen de wachten die de schatkamer bewaakten en bracht ze zozeer in verwarring dat ze geheel hun plicht vergaten. Vervolgens snoof de tweede dief in de lucht als een vos en wist meteen waar de schat verborgen was. Daarop namen de drie rovers zoveel goud als ze konden meenemen op hun paarden en vertrokken dwars door de stad, vervolgens in de steppe, even snel als de wind, en namen de sjah mee, die indruk op hen had gemaakt met zijn toverkracht. Ze gingen zo mijl na mijl totdat ze waren aangekomen bij een grote rots. Ze rolden hem opzij en legden de entree van hun onderaardse grot bloot.

‘Nu begrijp ik waarom de dieven tot op heden geslaagd zijn te ontsnappen aan alle naspeuringen,’ zei de sjah bij zichzelf. En de dieven begonnen met het verdelen en gaven aan de sjah zijn aandeel van de buit.

‘Koop voor jezelf een goed paard met dit goud,’ zeiden ze terwijl ze met hem teruggingen naar de uitgang van de grot, ‘en kom vannacht opnieuw je bij ons voegen.’

Daarna rolden ze de rots weer voor de ingang en strekten zich uit om te gaan slapen. De sjah haastte zich zo snel als hij kon naar de stad. Hij bereikte Aphrasiabad vrijwel buiten adem en betrad weer zijn paleis, nog altijd onder de gunst van de nacht, moe en gekweld door de dorst. Maar hij verloor geen seconde en stuurde meteen een eskader wachters erop uit om de dieven in hun grot gevangen te nemen.

De soldaten verrasten de dieven in hun slaap, bonden hun handen vast en brachten hen naar het paleis. De sjah ontving hen majesteitelijk gezeten op zijn troon en liet de beul halen. Degene van de dieven die nooit een gezicht vergat zelfs al had hij het gezien in de donkerste nacht herkende de sjah en riep uit: ‘Heer, ik weet niet erg goed of ik u moet aanspreken als koning der dieven of dief der koningen, maar ik weet daarentegen dat het moment is gekomen voor u om de toverkracht te tonen die ge hebt over de beul!’

‘Wat hoor ik?’ brulde de sjah. ‘Hoe durft ge aldus te spreken tot de machtige heer van Aphrasiabad? De wet van dit land beveelt zonder genade lieden van jullie slag te executeren. Beul, doe je plicht!’

‘O zeer illustere sjah,’ riep de mooiprater uit, ‘verleent me een laatste gunst toe, ik smeek u erom! Staat me toe u slechts één vraag te stellen.’

‘Spreek,’ zei de sjah, enigszins zachter gestemd.

‘Zegt me, o heer, of werkelijk alle dieven van de stad zonder uitzondering geëxecuteerd moeten worden?’

‘Zonder uitzondering,’ riep de sjah uit, ‘want zo is de wet van dit land. Maar, genoeg met deze loze gebabbel! Beul, doe je plicht!’

‘Een momentje nog,’ hield de dief aan. ‘Is er werkelijk geen enkele uitzondering op die wet?’

‘Werkelijk geen enkele, je kunt daarvan verzekerd zijn,’ zei de sjah. ‘Men moet gehoorzamen aan de wet, al was de schuldige mijn grootvizier.’

‘O zeer wijze soeverein,’ zei de dief. ‘Wij zijn gereed om ons hoofd te laten afhakken, maar beveelt uw beul eerst het uwe af te hakken.’

‘Wat wil je daarmee zeggen?’ riep de sjah verbijsterd uit.

‘In de naam van de wet van dit land,’ riep de dief uit met een machtige stem, ‘hebt gij zelf, de grote sjah, de afgelopen nacht exact herkend dat ge een bekwame bandiet was. Ge hebt gevraagd om lid te worden van onze bende, niet waar? En wij hebben u toegestaan om u bij ons te voegen. Gij hebt ons geholpen de schatkamer van de sjah te beroven en gij hebt graag uw deel van de buit in ontvangst genomen. Bovendien…’

‘Genoeg!’ riep de sjah, zijn oren dichtstoppend.

‘Ik zou alleen willen toevoegen,’ zei de dief beleefd, ‘dat hoe penibel het me ook valt om dergelijke weinig liefdevolle woorden uit te spreken, de wet van dit land geen enkele uitzondering duldt; daaruit volgt dat de sjah moet worden geëxecuteerd als dief.’

‘Mijn God, wat moet ik doen?’ stamelde de sjah.

‘Welnu, sire, gebruikt uw toverkracht,’ zei de dief met een afstandelijke houding. ‘Knipoog tegen de beul, maar verzekert u dat gij het vier maal doet!’

Toen knipoogde de zeer machtige sjah van Aphrasiabad vier maal naar de beul: éénmaal voor de dief, die een mooiprater was, éénmaal voor de dief die altijd de geur van goud kon vinden, éénmaal voor de dief die nooit een gezicht vergat, en tenslotte éénmaal voor de dief die de sjah was.

Literatuur: Tichý, Jaroslav, ‘La steppe enchantée,’ Paris 1968 (= Prague 1968), 72-79.

Commentaar. Zoekend op het internet stuitte ik op het boek ‘The King & Three Thieves: A Persian Tale’ van Kristen Balouch (https://english.tebyan.net/newindex.aspx?pid=26775) uit 2005. Over dit boek wordt gezegd:

The story of the Persian king and the three thieves who help him to learn tolerance and generosity is told in clear simple language that children of all ages can understand. The illustrations are just gorgeous. Snazzy illustrations energize this Middle Eastern folktale in which a king disguises himself to go among his unsuspecting subjects. King Abbas, a monarch known for his impressive black mustache and accustomed to dining solo, decides to share his abundant food with the needy. Dressed as a pauper, he offers a meal to three unusual men. The first “can whistle a tune that will put anyone to sleep,” the second “can see through walls” and the third can sneeze hard enough to “blow a door right off its hinges.” When the concealed king says that his mustache is magical too, the three suggest combining forces and robbing the royal palace. This development sorely tests the king’s generosity.

We zien hetzelfde verhaal: de eerste dief kan hier iedereen in slaap fluiten, in ons verhaal iedereen in slaap lullen; de tweede dief kan door muren kijken en zien waar de schat ligt, zoals in ons verhaal de dief door muren kon ruiken. De derde dief is anders en het herkennen van de koning zit niet in deze samenvatting. In de catalogus van Aarne en Thompson is het verhaal te vinden onder ATU 951C: The Disguised King Joins the Thieves. De vermomde koning voegt zich bij een bende dieven en aanhoort hun opschepperij. Hij schept op dat hij hen kan redden als ze gepakt worden. Nadat ze het paleis hebben beroofd, geeft hij hen aan en ze worden gepakt. Hij maakt zijn opschepperij waar. Het verhaal is alleen in India genoteerd, maar komt ook elders voor zoals blijkt uit bovenstaande Perzische en Turkmeense versies.

Het type is hetzelfde als AT 951A*: Three Thieves Rob the Treasury. Iedere dief heeft zijn eigen kunde: de eerste kan deuren openen, de tweede verstaat de taal der dieren, terwijl de derde iedereen herkent ook al heeft hij die slechts éénmaal gezien. De koning vermomt zich als dief en zijn kunde is iemand van de galg te kunnen redden. De derde keer [dat ze inbreken?] stuurt hij soldaten op hen af om hen te arresteren. Hij verleent hen gratie, wanneer de derde dief hem herkent als de koning. Deze samenvatting is gebaseerd op een Griekse versie.

In de Perzische catalogus van Marzolph wordt de volgende beschrijving gegeven van het type 951C (= 951A*) ‘De Koning en de Dieven’: I. De vermomde koning sluit zich aan bij dieven, die opscheppen over hun kundigheden: a) Een verstaat de taal der honden; b) een herkent iedereen, die hij slechts éénmaal gezien heeft; c) andere vaardigheden. d) De koning beweert hen van de galg te kunnen redden. II. Tezamen roven ze de koninklijke schatkamer leeg. Als de dieven de volgende dag gevangen en opgehangen zullen worden, maakt de koning zijn bewering waar. De samenvatting is gebaseerd op twee varianten: in de ene kan de derde dief schatten ruiken, in de andere iedere deur openen. Verder verwijst Marzolph naar een Koerdische variant in de verzameling van Wentzel en Arabisch bij Nowak, type 464.

Type 464 in de catalogus van Ursula Nowak is getiteld ‘Haroen ar-Rasjied en de Dieven.’ De motiefvolgorde is 1. Drie dieven hebben zich samengevoegd. Een van hen verstaat de taal der honden, een ander ruikt geld en de derde is in staat deuren en sloten te openen. 2. Dagelijks wordt een winkel leeggeroofd, zonder dat deuren beschadigd of braaksporen vast te stellen zijn. 3. De kalief gaat ’s nachts vermomd door de stad en ontmoet de drie dieven. 4. Hij geeft zich uit voor een dief van een andere stam en sluit zich bij hen aan. 5. Een van de dieven opent de stadspoort. 6. De andere zegt: ‘De honden blaffen, dat de kalief bij ons is.’ De kalief antwoordt, dat hij zich misschien in de buurt ophoudt. 7. De derde zegt hen in welke winkel zich bevindt. Nadat ze de schat hebben geroofd, begeleidt de kalief hen naar hun huis. 8. De kalief laat de drie dieven [arresteren en] naar het paleis brengen. 9. Hij begenadigt hen onder voorwaarde dat ze alles terugbrengen en naar een ander land gaan. 10. Haroen ar-Rasjied geeft de bestolenen hun geld terug. Deze samenvatting is gebaseerd op twee voorbeelden uit Algerije. Wat eraan ontbreekt, is de kundigheid van Haroen als dief, n.l. dat hij de dieven kan redden.

Op het internet zijn meer versies te vinden, zoals op https://www.srichinmoylibrary.com/mrc-7 ‘The king and the three thieves’. Het is onduidelijk of het een Indiase versie is. Ook op YouTube staat een versie met kinderen als acteurs, zie https://youtu.be/BttKjbbyXcQ (7:13) ‘The King and the three thieves’ van Nurul Husna Abu Hassan, gepubliceerd op 26 nov. 2016 (31 v; 0 r). Ik vond de tekst van deze Maleisische versie in een boek genaamd ‘366: A Collection of Malaysian Folk Tales’ (2008), waar in de maand juni het 2e verhaal ‘The King and the Three Thieves’ is uit Pahang (p. 128f). Lang geleden was er een land genaamd Bawah Bayu (Onder de Wind). De koning stierf en zijn zoon nam zijn plaats in, maar hij was steeds bedroefd over de dood van zijn vader, wat de ministers zorgen baarde en zij besloten de eerste minister tot koning te verheffen. Op een dag hoorde de koning een koopvrouw buiten het paleis zeggen: ‘Verstand! Verstand! Is er iemand die verstand wil kopen?’ De koning was benieuwd. Hij vroeg hoe verstand eruit zag. De oude vrouw legde uit. ‘Het is als dit: als je slaapt, is het beter wakker te worden. Als je wakker bent, is het beter om rechtop te gaan zitten. Als je zit, is het beter om op te staan. Als je staat, is het beter te lopen.’ De koning bleef stil en een tijdlang in gedachten. Toen gaf hij de oude vrouw wat geld en keerde terug naar zijn eenzame kamer. Het was diep in de nacht en hij kon maar niet in slaap komen. Dus besloot hij buiten wat te gaan lopen. Plotseling hoorde hij stemmen en zag de omtrekken van drie mensen. Ze waren iets aan het plannen. In het donker zei de koning: ‘Als er een is, is het beter met twee te zijn. Als er twee zijn, is het beter met drie te zijn. Als er drie zijn, is het beter om met vier te zijn.’ De drie mannen schrokken. De koning stelde zich voor als de vierde man en uitte de wens deel te nemen aan hun groep. Hij stelde voor in te breken in het huis van de eerste minister. Toen ze bij het huis van de eerste minister kwamen, was dat helder verlicht. De koning vond een brief daar. Hij schrok toen hij de brief las: ‘De koning moet aftreden.’ De koning was beledigd. Dus besloot hij de andere drie dieven te helpen het huis van de eerste minister leeg te roven. Als een teken van vriendschap gaf hij ieder een hanenveer om te dragen op zijn hoofdband. Hij droeg er zelf ook een. De volgende dag ging de koning naar het paleishof. ‘Er zijn drie excellente dieven in dit land,’ maakte hij bekend. Toen beval hij de eerste minister al zijn onderdanen bijeen te brengen. Hij wees op de drie mannen die een hanenveer op hun hoofdband droegen en beval hen in de gevangenis te werpen. De eerste dief zei: ‘Maar Uwe Majesteit, we waren met zijnen vieren, niet met drie. De vierde is nog niet gepakt. ‘Ja,’ antwoordde de koning, ‘dat klopt.’ Toen produceerde hij een hanenveer en droeg die op zijn hoofdband. Het was uiteraard precies dezelfde als de dieven droegen. Toen verklaarde de koning: ‘Arresteer de eerste minister. Hij is de leider van een groep die het land van me wil afnemen. Hij zei dat dit land in vrede was maar in zijn eigen huis was vannacht ingebroken. Hier is de brief die bewijst wat ik zei!’ ‘Uwe Majesteit, wat ik doe is voor het goed van iedereen. U hebt uzelf afgezonderd in uw kamer. U besteedde geen aandacht aan het land en het volk,’ pleitte de eerste minister. De koning was stil. Hij overdacht de kwestie. Uiteindelijk zag hij de waarheid van de woorden van de eerste minister in en vergaf hem.

Deze versie wijkt op diverse punten af van ons verhaal en komt meer overeen met het type 951 A of B (zie boven). Meer overeenkomst vertoont een versie uit Afghanistan, te vinden in het boek van Jay D. Fluckiger, ‘Surviving the Taliban: The Incredible, True Story of a Convert’ uit 2011. Het verhaal is getiteld ‘Three Thieves and Insecurity’ en wordt verteld als een parabel voor het huidige Afghanistan. Er waren eens drie dieven in een stad, experts in hun gekozen beroep. ’s Nachts werkend waren ze in staat succesvol vele huizen, kantoren en winkels leeg te roven door eenvoudigweg de muren te slopen. Omdat het leek dat de dieven niet gepakt konden worden brak een geweldige beroering uit onder het volk, dat begon te eisen dat de koning moest aftreden omdat zijn politie niet in staat was de dieven te vinden. Toen een stelletje burgers bij de koning kwamen klagen, zei hij: ‘Geef me slechts één week, ik zal de dieven zelf ontdekken.’ Listig vermomde hij zichzelf als een dief en begon ’s nachts de straten te doorkruisen op maanloze nachten in een poging de echte dieven aan het werk te zien. Op de derde nacht ontmoette hij drie mannen gekleed in het zwart en met maskers op. Ze groetten hem argwanend. Vermoedend dat hij de drie daders ontdekt had, besloot de vermomde koning te bluffen om te zien of hij hun vertrouwen kon winnen. Hij zei: ‘Ik ben een ervaren dief en ik weet dat jullie de dieven zijn die het volk in beroering hebben gebracht. Ik weet ook dat jullie iemand hopen te vinden die jullie kan brengen naar waar waardevolle zaken verborgen zijn.’ Verbaasd wilden de dieven dat de koning zich bewees. ‘Als je een dief bent, welke ervaring heb je die jou in staat stelt te slagen in je beroep?’ vroegen ze. ‘Ik heb grote vaardigheid met stelen, maar vertellen jullie me eerst over jullie zelf?’ vroeg de koning. ‘Ja,’ zei een van de dieven, ‘ik ben in staat mensen in het donker te zien. Wanneer ik ’s nachts iemand zie, herken ik hem, wanneer ik hem overdag zie.’ [Dit is een rare eigenschap, die de dieven niet bij het inbreken helpt en alleen dient voor de plot!] De tweede zei: ‘Ik versta de taal van blaffende honden. Ik hoor ze spreken met elkaar en weet wat ze zeggen.’ De derde dief zei: ‘Ik kan iedere muur in korte tijd slopen, in vijf minuten. ‘Aha,’ zei de koning, ‘en mijn kunde is de kundigheid te zeggen wat zich aan de andere kant van de muren bevindt, in de huizen en zelfs onder de grond. Ik zie de inhoud voordat ik naar binnen ga.’ De dieven waren onder de indruk. ‘Dat is geweldig!’ zei een. ‘Wil je je bij ons voegen? We zullen tezamen werken en alles delen wat we in staat zijn te stelen.’ De koning was akkoord. Voordat hij die nacht eropuit ging, had de koning de politie bevolen zijn huis te bewaken en stil te blijven. Hij nam de drie dieven naar het achterste deel van zijn huis, waar hij een kamer had waar veel goud lag opgeslagen. In vijf minuten was de muur neergehaald. Toen ze het goud begonnen weg te halen, begonnen de honden te blaffen. De koning vroeg wat ze zeiden. ‘De stadshonden zeggen tegen de hond van de koning: “Dieven hebben de muur gesloopt en zijn het goud uit de goudkamer aan het halen. Trouweloze hond van de koning, waarom doe je niets tegen hen?” Als antwoord zegt de hond van de koning: “Jullie weten het niet, maar mijn heer de koning is bij de dieven. Hij helpt hen zijn goud te stelen.”’ Verbaasd zei de koning tegen zichzelf: ‘Dit zijn waarlijk grote dieven.’ Maar hij zei niets tegen de dieven, die niet leken te geloven dat de hond van de koning werkelijk wist dat de koning bij de dieven was. Nadat het goud was gestolen en veilig opgeborgen, schudden de vier dieven handen en gingen uiteen toen het morgenlicht de hemel begon te verlichten. De koning deed zijn vermomming af en trok zijn koninklijke gewaden aan voor zijn verplichtingen van de dag. Toen stuurde hij de politie eropuit om de drie dieven te arresteren. Toen de politieagenten, die de diefstal hadden gadegeslagen, terugkwamen met de dieven, riep de koning zijn volk bijeen. Hij bracht de dieven voor het volk en zei: ‘Jullie dieven namen goud zelfs uit mijn huis vannacht, maar waar is de vierde dief?’ De dief, die een expert was in het herkennen van mensen zei: ‘Eerbare heer, mag ik u de vierde dief tonen?’ ‘Ja, ga je gang.’ De dief, die een expert was in het herkennen van mensen die hij in het duister had gezien, zei: ‘De vierde dief bent U.’ Een glimlach onderdrukkend zei de koning: ‘Hoe weet je dat ik de vierde van jullie ben?’ ‘Omdat ik, wanneer ik iemand in het duister zie, hem meteen herken in het daglicht,’ zei de dief. De koning richtte zich tot het publiek en zei: ‘Luister, als ik niet bij deze dieven was geweest, hadden ze niet het goud uit mijn huis kunnen nemen. Ik heb de zaken ontdekt, die ze hebben gestolen en heb geleerd dat ze deze dingen niet konden hebben gestolen zonder de hulp van velen van jullie. Ga jullie spullen ophalen van waar zij ze gestolen hebben en besluit hen niet meer te helpen. Zonder jullie hulp zullen de dieven goede burgers worden en jullie zullen niet langer je zorgen hoeven te maken over het beschermen van jullie bezittingen.’

De schrijver voegt een ‘moraal van het verhaal’ toe: de stad uit het verhaal is het huidige Afghanistan. De diefstal staat voor de oorlog en corruptie; Afghanistan verliest alles wat het heeft aan dit tweetal ondeugden. De beroering in de stad is het geklaag van de gewone mensen in Afghanistan tegen de vernietiging en corruptie die ernstig de maatschappij ondermijnt al 40 jaar. De drie dieven zijn de buurlanden van Afghanistan Pakistan en Iran (welke is de derde?). De honden van de stad zijn die mensen van de wereld die onterecht zeggen dat gewone Afghanen slechte mensen zijn. De hond van de koning is het publiek van Afghanistan die weten dat hun leiders samenwerken met de vijanden van Afghanistan tegen het volk, schouder aan schouder. Het volk dat de dieven heeft geholpen in het verhaal zijn de leiders in Afghanistan die het prachtige land vernietigen en het verraden aan vijanden voor hun persoonlijke redenen. De koning in het verhaal is de wet van Afghanistan. Als de ‘rule of law’ over de straten loopt en bevriend raakt met het volk, zullen de problemen opgelost worden tot ieders profijt.

Een Indiase versie is getiteld: ‘King Vikramaditya Catches The Thieves – A Page From Ancient History’ van Swapna Dutta (http://creative.sulekha.com/king-vikramaditya-catches-the-thieves-a-page-from-ancient-history_438799_blog). King Vikramaditya was perturbed. There was a sudden spurt of theft in the kingdom and nobody had been able to catch the thief or thieves so far. It was quite unheard of! Every effort had failed so far and no one had any idea as to who it might be. “Thieves in Ujjaini! It’s quite disgraceful” said King Vikramaditya addressing the royal guards, “what’s wrong with all of you? Can’t you catch them?” “Sire, we have tried our best” said the guard in charge, “we just can’t lay our hands on them. They seem to get away every time.” “Obviously they are cleverer” said the king shaking his head, “Looks like I’ll have to attend to it myself.” The guards hung down their heads. “Very well, you may go. I’ll see what I can do.” The same night king Vikramaditya disguised himself as a common man and stood waiting patiently at one of the important crossroads. Hours passed by and nothing unusual happened. Then, soon after it struck midnight, four people came from four different directions and seemed to utter something like a password. As they stood talking earnestly amongst themselves suddenly one of them caught sight of the king. “Who are you?” they asked suspiciously, “what is your trade?” “I am Prajapal,” said the king giving them a broad smile; “My profession? I guess it is same as yours. In fact, I’d been waiting for you.” “Really? Then tell us where we are going” “I can’t be quite sure but I expect you are bound for merchant Dhanapati’s house. His ship has just returned after a prosperous trip abroad.” “Right you are!” said their leader, “You are obviously one of us. Join our group then – the more the merrier!” “I’d be glad to,” said the king, “But I have a suggestion.” “What is it?” asked the thieves curiously. “Let’s go to the royal palace instead” said the king, “after all, how much money can a mere merchant possess, no matter how well he trades? The king is bound to have much more.” The thieves looked at one another. Then the leader said, ‘No doubt you are right. But going to the palace would be far too risky. What if we are caught? The royal guards are far too many in number. Dhanapati’s place would be safer.” “That’s exactly what I’m there for” said the king, “you shall not get caught at the palace if I am there. Now, you had better tell me what each of you specializes in and how we are going to divide the booty.” “In five equal parts, of course” said the leader at once. “And your special fortes?” “I can smell the air and predict what is inside a locked room” said the first thief. “I can open any lock, no matter how tough” said the second. “I never forget a voice” said the third. “And I can understand the language of birds and animals” said the leader of the gang. “Very good” said the king, “We should have no problem then”. They made for the palace, the king leading the way. They were soon at the royal treasury. There was no guard at the door as Vikramaditya had tactfully sent him on another errand. “Why don’t you smell the air and tell us what is in each of the rooms?” suggested King Vikramaditya. The first thief soon gave them a detailed and totally correct list. “I think we had better stick to precious gems” said the king thoughtfully, “It will be easy to divide.” “Yes, they are all in separate caskets” said the first thief. “Well, then, let’s each pick up one” said the king, “might be dangerous if we take too many. After all, we don’t want to run risks.” The second thief touched the lock and it burst open immediately. They got in and each of them picked up a casket. Just then a jackal howled outside. The leader cried, “the jackal is saying – ‘how do you dare to steal when the owner of the treasures is watching you?’ I think we’d better leave the caskets and go back.” “Don’t be silly. I’m sure you have not understood the fox,” said Vikramaditya, “How can the king possibly watch us when he is fast asleep inside the palace?” “I’m sure Prajapal is right,” said the other three, “it would be foolish to go back empty handed when we’ve come this far. And there’s no king anywhere that we can see.” “Come on, all of you” said the king. The jackals howled once again, louder this time. “What are they saying?” the three thieves asked once again. The leader looked perplexed. “They are saying, ‘how can the owner let you people get away with theft? It’s really funny!’” “What can that mean?” asked the other three, “there’s no one watching us.” “Don’t worry about it. You have simply misunderstood the jackals, that’s all,” said King Vikramaditya, “come on, don’t delay inside the palace any longer. We don’t want to get caught.” Once they were out in the road the leader said, “Prajapal, it’s thanks to you that we could get all these precious gems. We could never have managed it otherwise.” “I’m glad I could be of help,” said the king smiling, “but actually it is the efforts of all of us put together that we could get the caskets.” “What should we do tomorrow night?” asked the leader. “Don’t wait for the night. Let’s meet at this same crossing at mid-day,” said the king, “and remember, each of us should carry a big lemon. That would be our password.” “Very well,” said the thieves and departed for the night. King Vikramaditya hid his own casket of gems and went back to sleep. The next morning there was a commotion in the palace as soon as the royal treasurer discovered the missing caskets. But he was clever enough to realize that it was some insider’s job for no outsider could get inside the palace. He quietly removed another casket of gems and announced that six caskets were missing. He was sure no one would be able to prove that it was not six but five that had actually been stolen. King Vikramaditya sent for the main royal guard and blamed him for the theft in the palace. He said, “Since you are not able to catch the thief you will have to bear the punishment.” The guard was really upset. He knew that he had done everything possible and it was not really his fault. He went to the king and begged him to reconsider his decision. “I know I have not been careless, Sire,” he said, “but if you want to punish me for my ill luck, I shall accept it.” “Before I actually punish you I’d like you to do something” said the king, “Go to the main crossroad at mid-day and get hold of the four people who will be carrying a lemon each.” “Very well, Sire,” said the guard and left for the city, wondering what the king meant by his strange request. Before long the four thieves were caught and produced before the king. “Four caskets full of precious gems were stolen from the palace last night,” said King Vikramaditya, “Since you are the four who stole them, you’d better return them fast.” “We are innocent, Sire,” cried three of the thieves, “we know nothing about any theft whatsoever.” “Could we speak to you alone for a moment, Sire?” asked the third thief. The king told the others to go out and faced them alone. “Sire, I never forget a voice” said the third thief, “I know it was you who met us last night and took us to the palace in the guise of Prajapal.” “I suppose that’s why the jackals said all those strange things!” cried the leader. The other two had already taken out the caskets they had stolen. “Please forgive us and take back what we stole last night.” “I shall forgive you provided all of you promise never to steal again as long as you live” said King Vikramaditya. “We shall not, we promise” said all four together. King Vikramaditya presented them with land, cattle and houses so that they could lead a respectable life. The royal guard got the punishment he deserved. [Het moet natuurlijk de ‘royal treasurer’ zijn, die de zesde ‘casket’ stal.] And there was no theft in Ujjaini any more.

Nog een versie uit India is te vinden via https://archive.org/stream/threethieves00unse/threethieves00unse_djvu.txt.
One night, three sharp-witted thieves went out together to steal. At the same time, Balsingh the king, disguised as an ordinary citizen was strolling in the city. On his way the king met the three thieves and he asked, “Who are you?” “We are thieves.” The king, who was a great admirer of honest and intelligent people was taken aback as the people of his palace had always told him that there are only honest and hard-working people in his kingdom. “Who are you,” asked the thieves. “I too am a thief,” replied the king. Hearing this the first thief said, “Do you know I can break open locks simply by looking at them.” “I sniff the earth and tell exactly where the treasure lies,” said the second thief. And then, the third thief said, “Once I see a person, I can recognize him even after hundred years.” Now it was king’s turn and he said, “I can get a person released from captivity by the turn of my head. If you take me along with you, I will take half of the loot.” Since the fear of being caught and jailed was always on their minds, the three thieves thought that he would be a very useful person. In case they were caught, he would have them released by the turn of his head. So, they took the king along with them and all the four went to steal. The king tactfully brought them to his own palace. The first thief looked at the locks and the locks were broken. The second thief sniffed the ground and discovered the hidden treasure in the cellar. After stealing the treasure when the thieves were about to leave the palace, the king hid himself and got them arrested. Next day, the thieves were brought before the king. The moment they entered the king’s court, the third thief recognized the king as their fourth partner and said, “Your Highness, we three have displayed our skills. Now, it is your turn. You are the fourth thief.” On hearing this, the king turned his head and they were released. The king got up from his throne, came close to the thieves and said, “All of you have great skills but you misuse them. Heed my advice and use your skills for a good cause. Then you will not have to hide like this, you can spend the rest of your life as good citizens.”

Een Arabische versie is ‘SULTAN MAHMOOD GHAZNAWI AND THE THIEVES’ van Ahmed uit 2012 (http://haqislam.org/sultan-mahmood-ghaznawi-and-the-thieves/). One night Sultan Mahmood Ghaznawi went walking among his subjects after taking off his royal clothes and putting on ordinary clothes. He chanced to come upon a group of thieves who were consulting amongst themselves. On seeing him they asked: “Who are you?” The King (Sultan) replied: “I am also one like yourselves.” They understood that to mean that he was also a thief like themselves and allowed him to join their company. They then continued the conversation amongst themselves and it was decided that each one of them should explain what speciality or skill he possesses so that at the time of need a task could be put before him to show that special skill. One of the thieves said: “Friends, I have a special gift in my ears, that whenever a dog barks, I fully understand what he says.” The second one said: “I have a special gift in my eyes, that whatever I see in the darkness of night, I am able to recognize it in the light of day.” The third one said: “I have this speciality in my arms that through the strength that lies in my arms, I can make a hole in the strongest wall, to enter a house.” The fourth one said: “I have this special gift in my nose that by smelling the sand on the ground I am able to ascertain whether there is any treasure buried underneath it or not. It is just like in the case of Majnoon, who without being told, merely by smelling the ground, got to know where Layla was buried.” The fifth one said: “I have such strength in my hands that no matter how high a building is, I can climb along its wall with my rope ladder and easily enter the building in this manner.” Thereafter they all asked the King: “O man, what special gift do you possess which we can make use of in our thieving activities?” The King replied: “I have this speciality in my beard that when criminals are handed over to their executioner, I merely shake my beard and such criminals are immediately set free.” (In other words, if as a show of mercy I shake my beard, the criminals found guilty of murder, are set free). On hearing this the thieves said: “O dear Qutub, on the day of difficulty, you will be our one means of salvation.” (In other words, if we are arrested, then through you blessings we will be saved. Now we do not have to fear, because the rest of us had the special gift which would help us in our thieving exploits, but none of us had the means of granting safety from punishment. This speciality lies only with you. Now we need not have any fear of punishment. Now we can get on with our work). They all went in the direction of the palace of Shah Mahmood with the King in their midst. Along the way a dog barked and the one who understood the dog’s language translated: “The King is also in you midst.” Although they heard it, no one paid any attention to this information, as their greed was uppermost in their minds. One of them smelled the ground and explained that this is the Royal Palace. There is a treasure in this place. The other one threw a rope ladder against the wall. The other one made a hole in the wall and they all entered to burgle. Afterwards they divided the loot amongst themselves and hastily each one of them went to hide his share of the spoils. The King noted each one’s description and found out where each of them resided. He left them and secretly re-entered the Royal Palace. The following day the King related the entire story to his courtiers and thereafter sent the policemen to arrest them and to inform them of their death sentence. When they were brought before the Court with hands bound together, they were all trembling in fear before the King’s throne. However, the thief who had this special gift of recognizing anybody during the day whom he had seen during the darkness, was quite at ease. In him together with the signs of fear there were also sights of hope. In other words, although he was struck by awe while standing before the King and although fearing the King’s wrath and revenge, he also had the hope, that the King would be true to his word, that when in mercy he shakes his beard, criminals will be set free. Furthermore he also had the hope of setting free al his companions because the King will surely not turn away from all those whom he knew and recognized. This person’s face was changing from yellow to red, as within himself the feelings of fear and hope alternated. The Sultan Mahmood in Kingly dignity passed judgment that they all should be handed over to the Executioner to be hung on the gallows. As the King himself was witness to their crime, there was no need for any other witnesses. As soon as the King announced his judgement, this person appealed in great humility: “Sire, with you permission, may I say something?” The King permitted him to speak and he said: “O Master, each one of us had exhibited his special gift which helped in this crime. Now it is time that the Kingly speciality should be exhibited according to the promise. I have all the while recognized you. Remember you had promised that in you beard there is this speciality, that if you cause it to move in mercy, the criminal will be saved from punishment. Hence, O King, shake you beard, so that through the blessings of your grace, all of us can be saved from the punishment of our crimes. Our specialities have brought us to the gallows. Now it is only you special gift that is left which can save us from being punished of our crimes. Our specialities have brought us to the gallows. Now it is only you special gift that is left which can save us from being punished. Now is the time for the exhibition of your speciality. Kindly shake your beard. Because of fear our lives have reached right up to our mouths. Please save us with the special gift that lies in your beard.” Sultan Mahmood smiled at the plea and became filled with mercy and grace as he heard their pitiful admission of guilt. He said: “Each one of you have exhibited his special quality to such an extent that it has brought you to the brim of destruction, except in the case of this one. He recognized me as the Sultan. He saw me in the darkness of the night and recognized me as the Sultan. Hence for his having recognized me, I set all of you free. I feel ashamed at those eyes which recognized me not to shake my beard and thereby exhibit my special quality.” (Hierna volgen vijf lessen, die uit het sprookje getrokken kunnen worden.)

Het type ATU 951C is onderdeel van een grotere groep verhalen, samen te vatten onder de titel ‘De koning als dief’, zoals te zien is op de site http://members.home.nl/marcmarti/yugur/folktale/tale30.htm waar eerst de versies van AT 951A en B worden behandeld, waarin de koning als dief vermomd een moordcomplot tegen hemzelf ontdekt. Een bekend voorbeeld is de ‘Karel en de Elegast’. Over het verwante type 951C wordt gezegd, dat dit een ‘zuidelijke’ verspreiding heeft (tegenover het voorgaande ‘noordelijke’) en eveneens al vroeg is gedocumenteerd, o.a. in het 13e-eeuwse Perzische didactische werk ‘Masnavi” van de Soefi grootmeester Jalal-al-Din Roemi. Protagonist in het verhaal is Sultan Mahmud Ghaznavi, die regeerde over de landen van oost Iran, Afghanistan en Pakistan van 997-1030. Dit verhaal bevat gewoonlijk de volgende elementen. Om een bende ongrijpbare dieven te vangen gaat de koning in vermomming eropuit en voegt zich bij de dieven die buitengewone talenten hebben (goud ruiken; de taal van dieren verstaan; een deur openen met een enkele tik, iemand die slechts eenmaal gezien is herkennen). De koning claimt als zijn talent dat hij iedere persoon kan redden van de galg. Tezamen roven ze de schat van de koning. Wanneer ze de volgende dag worden gepakt, wordt de koning herkend en uitgedaagd zijn talent te gebruiken. In dit verhaal worden de talenten van de dieven, gericht op het verkrijgen van wereldse goederen, gesteld tegenover het talent van almacht, inclusief het verlenen van gratie, van de koning. Uiteraard wint de koning. Het type is vooral wijd verspreid in het Midden Oosten, Afghanistan en de Punjab. Zie http://members.home.nl/marcmarti/yugur/folktale/tale30j.htm ‘The King and the Robbers’ (Punjabi, Upper Indus), http://members.home.nl/marcmarti/yugur/folktale/tale30k.htm ‘The King and the Four Thieves (Baluchi, Pakistan)’ en http://members.home.nl/marcmarti/yugur/folktale/tale30l.htm ‘Sultan Mahmud and the Burglars (Pashto, Afghanistan)’.

In ‘Types of the Folktale in the Arab World: A Demographically Oriented Tale …’ van Hasan M. El-Shamy (2004) wordt onderaan p. 657 type 0951C ‘The Disguised King Joins the Thieves’ vermeld. Ze scheppen op; hij redt hen wanneer ze gepakt worden. El-Shamy maakt melding van een literaire versie bij Basset (1001 nacht) en orale versies uit Irak, Egypte (ieder een) en drie varianten uit Algerije.

Tot slot wordt op de site http://www.ciil-ebooks.net/html/folklore2/ch1.htm het volgende gezegd in verband met type 951C:
Frame three [= Threat of an Adversary] contrasts with the previous two in that all normal responsibilities of social actors are suspended. In situations covered by this frame an adversary simply appears on the scene. No prior social bonds are recognized that might temper that contest. The most noticeable Indian motif or theme in this category is disguise. In a large proportion of the available examples either the protagonist or the assailant takes a visibly unexpected form. Sometimes, instead of dressing up, a protagonist uses various deceptive props to trick his adversary. Consider tale type 951C, The Disguised King Joins the Thieves. Here a king, threatened by a group of people who wish to steal from him, joins the enemies after putting on a disguise. As this kind has no formal understanding with that gang, he is breaking no social contract by secretly listening to their plans and boasts. He then encourages them to rob his place and meanwhile engineers their capture.

Lees het vervolg: De betoverde steppe (6)

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-betoverde-steppe-1-de-drie-dappere-broers/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-betoverde-steppe-2-de-listige-man-en-de-dief/
https://robscholtemuseum.nl/cor-hendriks-de-betoverde-steppe-3-het-oordeel-van-baltekei/
https://robscholtemuseum.nl/%ef%bb%bf%ef%bb%bfcor-hendriks-de-betoverde-steppe-4-de-edelmoedige-man-en-de-vrek/