Cor Hendriks – De arglistige Akoko: een mythe van de Ashanti

De relatie tussen mythen en sprookjes behoort nog steeds tot de onopgeloste raadsels. Als voorbeeld geef ik een mythe van de Ashanti, een volk in Ghana, dat als hoogste God, d.w.z. als hemelgod en schepper van alles, Nyame vereert. Van deze Nyame wordt gezegd dat hij vier vrouwen had, waarvan de eerste en belangrijkste het hoen Akoko was, aan wie de andere drie vrouwen onderworpen waren tot een zekere dag.

Eens riep Nyame alle vier zijn vrouwen bij zich en vroeg hen hoe ze hem zouden willen danken voor het feit dat hij hen boven de gewone vrouwen had verheven. De eerste beloofde zich steeds om zijn hof te zullen bekommeren en alles schoon te zullen houden. De tweede beloofde voor hem de meest uitgelezen gerechten te zullen koken, de derde beloofde voor hem de kostelijkste gewaden te weven, maar de vierde verbaasde eenieder: zij beloofde hem een gouden kind te zullen baren.

Dit begin is al heel karakteristiek. Wie moet niet denken aan het bekende verhaal van de jaloerse zusters uit ‘Duizend en een Nacht’ [https://en.wikisource.org/wiki/The_Story_of_Two_Sisters_Who_Were_Jealous_of_Their_Younger_Sister]? In sprookjes zijn het bij voorkeur drietallen: er zijn drie zusters die met elkaar spreken over hun wensen en hun gesprek wordt afgeluisterd door de legendarische Perzische Sjah Khosroe, die de gewoonte had zich vermomd onder zijn volk te begeven. De eerste zuster wil trouwen met de bakker van de koning, de tweede met diens kok en de derde met de koning zelf om hem een zoon te geven met haren, half van goud en half van zilver, die parels weent en rozen lacht. De koning laat hen de volgende dag bij zich komen en hun wensen aan hem vertellen, die hij vervolgens vervult.

Ook Nyame kwam de belofte van de laatste vrouw als het voortreffelijkst voor, maar om de jaloezie van de andere niet te wekken zei hij dat niet openlijk, maar hij verried zich in zijn handelen door haar steeds het beste stuk vlees te geven. Het duurde lang voordat de vrouw zwanger werd, maar toen ze het eenmaal was, stelde Nyama zijn eerste vrouw Akoko aan als haar hoedster. Toen de bevalling daar was, beval ze de zwangere haar ogen te sluiten en pas te openen als zij het zei. Toen ging ze naar buiten en haalde een grote kruik. Ze kwam terug net op het moment dat de vrouw van een tweeling beviel, eerst een zilveren jongen, die meteen door Akoko in de kruik werd gestopt, en hetzelfde lot onderging het broertje dat geheel van goud was. Ervoor in de plaats legde Akoko twee kikkers, die ze liet zien aan Nyame, die daarover zo kwaad werd, dat hij het bevel gaf de kikkers te doden en de vrouw te verdrijven naar de verste uithoek van zijn rijk. De kruik werd door Akoko in de jungle verstopt in de uitgedroogde boom Odum.

In het 1001-Nacht-verhaal zijn de zusters jaloers op hun zuster (zoals de titel van het verhaal ook luidt) en dringen zich op als kraamvrouwen. Wanneer de Sultane haar eerste kind baart, een jongetje, vervangen ze het voor een dood hondje, het tweede, ook een jongetje, voor een katje en het derde, een meisje, voor een stuk hout, en gooien de kinderen in een mandje in de rivier. Na de derde keer is de koning zo boos, dat hij zijn vrouw in een grof kleed laat insluiten in een hok, waar ze als voorwerp van spot door iedere voorbijganger bespuugd moet worden (tot groot genoegen van haar zusters).

Een jager in Nyames rijk, die in de afgelegen jungle zijn hut heeft gebouwd, komt op een dag bij de afgestorven boom Odum en wordt verblind door de stralen die uit de boom lijken te komen en hij roept uit: ‘Wat is dit nou?’, waarop de tweeling antwoordt: ‘Wij zijn Nyames kinderen.’ Dat kon hij niet geloven, maar hij raapte het goudstof dat van hun lichamen was gevallen op en deed het in zijn buidel, waarna hij de kinderen meenam naar zijn hut en ze daar verborgen hield zonder er iemand van te vertellen. Als hij geld nodig had, schraapte hij wat goudstof van de tweeling en verkocht dat aan langstrekkende kooplui. Weldra was hij een rijk man, liet op de plek van zijn hut een statige hoeve bouwen, waaromheen in de loop der tijd een grote stad groeide.

In de 1001-nacht-versie worden de mandjes telkens uit het water gevist door de hofopzichter, die een verafgelegen landgoed koopt, zijn ontslag neemt bij de koning, met de kinderen er gaat wonen en tenslotte, wanneer de kinderen al groot zijn, overlijdt zonder hen wat verteld te hebben. Hier wordt niet verteld, dat het geld, dat de hofopzichter nodig heeft om het landgoed te kopen afkomstig is van de parels, die worden geweend door het meisje.

Anansi, de dienaar van Nyame (de listige spinman ook in Suriname bekend), ontdekte de nieuwe stad die op de plek van de armzalige hut stond en verbaasd liep hij er rond en zag er de jager, die met de kinderen speelde, waarin hij zonder moeite de zonen van Nyame herkende, en hij repte zich naar zijn heer om die het nieuws te melden. De jager had echter Anansi ook gezien en besloot de kinderen naar Nyame te brengen. Onderweg verzamelden de jongens steentjes voor het Wari-spel om met behulp daarvan hun geschiedenis aan hun vader te kunnen vertellen. Nyame hoort hun geschiedenis tijdens het spel en herkent zijn zonen. Hij beveelt de moeder meteen uit de jungle te halen en ze komt met vuil overdekt en wordt eigenhandig door hem gewassen en opgelapt tot ze haar vroegere schoonheid weer heeft, waarna hij Akoko laat halen. Zodra hij haar ziet, ontsteekt hij in toorn, laat haar met de voet aan een paal binden en vervloekt haar. Daarna wierp hij haar uit de hemel neer op aarde. De vloek trof de hele soort: alle kippen moeten als ze dorst hebben lang om een druppeltje water bidden, terwijl ze bedelend de snavel naar de hemel strekken. Nyame beval voortaan aan ieder der goden kippen als offer te brengen.

Het slot van het 1001-nacht-verhaal is veel ingewikkelder, want de kinderen weten niet wie ze zijn. In plaats van Anansi is er een vrome Moslima, die op bezoek komt bij Parizad, het meisje dat parels huilt, etc. en haar ervan overtuigd dat aan haar geluk drie dingen ontbreken; het belangrijkste is de ‘vogel der waarheid’, de bulbulhezar van het Perzisch Bulbul-i-hazār-dāstān, oftewel de nachtegaal der 1000 geschiedenissen. Deze vogel laat hen de koning uitnodigen en hem een schotel met aubergines gevuld met parels voorzetten. Wanneer de koning verbaasd opkijkt van deze schotel, vraagt de vogel hem waarom hij niet verbaasd was toen de sultane beviel van een hond, een kat en een stuk hout. Dan legt de vogel uit, dat de vroedvrouwen hebben gelogen en dat de kinderen van de sultan zijn. De koning gaat terug naar huis, laat de twee zussen verhoren en vierendelen en bevrijdt zijn vrouw uit het hok, laat haar opknappen en brengt haar naar hun kinderen.

Van dit sprookje zijn over de hele wereld varianten te vinden, maar de meeste varianten zijn navertellingen van de 1001-nacht-versie, die in de verzameling van Galland zeer bekend is. De Grimm-versie, in het Nederlands getiteld ‘De drie veugelkes’, is daarvan een voorbeeld, al is het begin afwijkend. Drie zussen, herdersmeisjes, zien een koning met zijn gevolg langsrijden en de oudste wijst op de koning en zegt: ‘Die wil ik en geen ander!’ De tweede wijst op de man die rechts van de koning gaat en de jongste op de man links, allebei ministers en de koning vervult hun wens. Als zijn vrouw gaat bevallen, moet de koning op reis en stelt haar kinderloze zusters aan als gezelschapsdames. De koningin bevalt van een jongetje met een ster op het voorhoofd, maar de zusters gooien het in de rivier en zeggen tegen de koning dat zijn vrouw een hond kreeg. Het kind wordt gered door een visser, die het met zijn kinderloze vrouw opvoedt. Een paar jaar later moet de koning weer op reis als zijn vrouw bevalt, weer van een jongetje dat in de rivier wordt gegooid. De derde keer is het een meisje en als de koning hoort dat zijn vrouw van een kat is bevallen, laat hij haar in de gevangenis werpen. De kinderen groeien op en op een dag gaat de oudste op zoek naar zijn vader en komt niet terug. Na een jaar gaat zijn jongere broer hem zoeken en komt ook niet terug en het meisje is alleen en gaat tenslotte ook op zoek, komt bij het grote water, waar ze in tegenstelling tot haar broers vriendelijk is tegen de veervrouw, die haar overzet en vertelt hoe ze aan een bijzondere vogel kan komen; op de terugweg vindt ze haar broers. Als de koning eens bij de oude visser op bezoek komt, vertelt het vogeltje hem de waarheid, waarna de moeder uit de gevangenis wordt bevrijd en met levenswater haar vroegere schoonheid teruggegeven, terwijl de twee valse zusters worden verbrand.

De sprookjes van Grimm zijn van aantekeningen voorzien door de heren Bolte en Polivka, die opmerken dat de oudste versie van het verhaal te vinden is in de collectie ‘Vermakelijke Nachten’ van de Italiaan Straparola (±1550), waaraan de gravin Aulnoy (eind 18e eeuw) veel heeft ontleend voor haar versie. Het verhaal valt in drie delen uiteen. A. het afgeluisterde gesprek van drie zusters, van wie de jongste beweert dat ze de koning, als hij met haar trouwt, drielingen met gouden haren, een halsketting en een ster op het voorhoofd zal baren. B. de onderschuiving van hondjes in plaats van de twee jongetjes en het meisje door de jaloerse zusters en de boosaardige schoonmoeder; de kinderen worden in de rivier geworpen en door een molenaar gered, de koningin echter in de gevangenis verstoten; C. de bedreiging van de opgroeiende kinderen. De hun ontmaskering vrezende zusters stoken met behulp van de vroedvrouw het meisje Serena op haar broers uit te sturen naar het dansende water, de zingende appel en de groene vogel; als de broers bij hun derde avontuur in marmerzuilen veranderd worden, gaat Serena achter hen aan, onttovert hen en keert met hen terug; de groene vogel openbaart de koning de schanddaden van zijn moeder en zijn schoonzussen; zij worden verbrand en de onschuldige echtgenote met de kinderen tot eer verheven.

De introductie van de Ashanti-versie vertoont grote overeenkomst met een Italiaanse versie, genaamd ‘De sprekende vogel’. De drie weeszusters ontduiken het verbod ’s nachts olie voor lampen te gebruiken en worden afgeluisterd door een patrouille. De oudste zegt: ‘Als de koning mij zijn zoon tot vrouw geeft, zal ik met een stuk brood, dat hij mij reikt, al zijn soldaten meer dan zat te eten geven. De tweede zal in dat geval met de reep linnen de soldaten in het pak steken, terwijl de derde hem een tweeling zal geven: een zoon met een gouden appel in de hand en een dochter met een gouden ster op het voorhoofd. De prins trouwt de jongste tegen de zin van zijn moeder, die de vroedvrouw omkoopt de kinderen te verruilen voor twee jonge hondjes. De kinderen brengt ze naar de rivier en laat ze in een waterdicht mandje wegdrijven. Als ze groot zijn, ontdekken de kinderen dat ze vondelingen zijn, trekken de wereld in en nemen hun intrek in een verlaten paleis in de jungle, wat de koningin-moeder ter ore komt, die de vroedvrouw naar het meisje stuurt, waarna het verhaal de bekende loop neemt.

Een versie, die veel detailovereenkomsten vertoont met de Ashanti-versie is in Libanon met de bandrecorder opgenomen door Helmut Ritter en letterlijk door hem weergegeven en door Otto Spies van aantekeningen voorzien. Het heet ‘De prins en zijn drie vrouwen’. De prins hoort de drie zussen opscheppen. De oudste wil als hij haar trouwt hem een tapijt bezorgen, zoals er geen groter bestaat. De tweede zal met één druif zijn hele leger zat voeren. De jongste zal hem een meisje met gouden en een jongen met zilver haar schenken. De prins trouwt ze alledrie, maar wanneer hij de oudste naar het tapijt vraagt, verwijst ze naar de aarde; de tweede verwijst naar de wijnbergen en de prins voelt zich bedrogen. Na negen maanden bevalt de jongste van een tweeling: een meisje met gouden en een jongen met zilveren haren, maar de jaloerse zussen hebben de vroedvrouw omgekocht om een hondje en een katje neer te leggen en de kinderen aan hen te geven in een kistje. De tantes werpen het kistje in zee en de prins laat zijn vrouw op de drempel leggen en door iedereen, die naar binnen of buiten gaat, bespuwen.

Het kistje wordt door een visser in zijn net gevangen en hij brengt het naar zijn vrouw als een geschenk van God. Ze maken het open en zien de tweeling, die ze meteen als hun kinderen aannemen. De visser wast het goud en zilver van de kinderen en verkoopt dat. Spoedig is hij een ‘rijke visser’. Als de kinderen 15 zijn, komen ze erachter dat ze vondelingen zijn en ze trekken de wereld in. Ze komen in het dorp, waar hun vader koning is, en de jongen bouwt tegenover het paleis van zijn vader een nog mooier slot (dit is een blind motief, afkomstig uit andere sprookjes, vgl. ‘Aladdin’). Als hij een jaar of twintig is en het koffiehuis bezoekt, ontmoet hij zonder te weten zijn vader, die meteen verliefd op de jongen is en thuis erover vertelt. Zijn vrouwen beseffen dat het zijn zoon is en sturen de vroedvrouw naar het slot. Ze vermomt zich als een vrome Moslima (die in de 1001-nacht-versie ongemotiveerd op de proppen komt) en maakt het meisje wijs dat ze een muziekboom nodig heeft om haar tijdens de afwezigheid van de broer te onderhouden. De jongen slaagt erin zijn opdracht te volbrengen en weldra komt de vroedvrouw met een nieuw plan: de broer moet een bruid voor zichzelf halen. Ditmaal slaagt de jongen niet en zijn zus gaat hem achterna en slaagt erin de broer te onttoveren en met hem en zijn bruid, een toverkundige vrouw, die alles weet, terug te keren. Deze geeft haar man een katje en een roos, die hij onder de neus moet houden van de vrouw waarop moet worden gespuugd, maar die hij niet mag bespuwen. Het katje moet hij van zijn eten laten eten; het beestje barst vanwege het gif in het eten (ook een blind motief). Dan moet de jongen van zijn vrouw de koning met alledrie zijn vrouwen en de vroedvrouw uitnodigen. De koning brengt zeer tegen zijn zin de bespuugde vrouw mee en zij wordt meteen in bad gestopt, opgelapt, in de beste kleren van de toverkundige vrouw gekleed en op de ereplek aan tafel gezet. En ze was mooier dan ooit tevoren. Dan laat de vrouw van de jongen alle ramen en deuren sluiten om ‘sprookjes’ te vertellen. Ze vertelt de waarheid en de koning moet huilen, neemt zijn vrouw terug en laat de twee schoonzussen en de vroedvrouw met hun voeten aan paarden binden, die lopen tot ze geheel aan stukken zijn.

Het slot van de Ashanti-versie is samengetrokken: het spel hoort niet bij het vertellen van de waarheid, maar bij het koffiehuis, waar de jongen in sommige Turkse versie ‘Cirit’ speelt en zelfs van zijn vader wint. Wat voor spel het is weet ik niet, misschien een vorm van triktrak. Het dient alleen om de opmerkzaamheid van de koning op zijn zoon te stimuleren. De koning vertelt thuis enthousiast over zijn ervaring, waardoor zijn vrouwen, de jaloerse tantes, overgaan tot hun moordpogingen (de poging tot vergiftiging komt ook in Turkse versies voor).

In de Ashanti-versie zijn de kinderen van Nyame, de hoogste god, van goud en zilver, wat doet denken aan de zon en de maan. Dit zijn in sommige versies van het sprookje ook de namen van de kinderen. Een Maltese versie heet ‘Zon en Maan, het dansende water en de zingende vogel; een andere ‘Zon en Maan’. Wanneer er drie kinderen zijn, zoals in Griekse versies, heten ze ‘Zon, Maan en Morgenster’.

Er is ook een Karagassische versie van het grensgebied van Siberië en China, waarin de vader God is, die toen hij eens op aarde wandelde een van drie meisjes wilde trouwen; de jongste belooft twee jongens met gouden borst en een gewone jongen te baren; God doodt de ondergeschoven honden, naait de vrouw met de derde, niet verruilde zoon in een koehuid en werpt deze in zee; de jongste vindt zijn oudere broers.

De versie met de vrouw in het water geworpen met een van haar kinderen is ook te zien in een variant uit Estland. De drie zussen zijn door de koning gevonden bij een bron en meegenomen naar zijn paleis en op een dag zegt hij: ‘Wie van jullie het meest kan, wordt mijn vrouw.’ De oudste kan met een gerstekorrel het hele leger verzadigen, de tweede met een draadje wol het aankleden, maar de jongste zegt hem zonen te schenken met de maan in de nek, de zon op het voorhoofd en louter sterren op hun lichaam. Aangezien hij eten en kleding genoeg heeft, trouwt hij met de jongste. Dan breekt oorlog uit, net wanneer de koningin moet bevallen en de oudste zus wordt kraamvrouw, ruilt de kinderen voor twee puppies en brengt hen naar de bron in het moeras. Nogmaals bevalt de koningin terwijl haar man ten strijde is, maar een van de kinderen wordt door zijn moeder na de geboorte verborgen in haar okselholte en de zuster brengt het andere kind naar de bron en zegt tegen de koning dat zijn vrouw helemaal niet bevallen is. Hij laat de vermeende bedriegster in een eikenvat stoppen en schopt het in zee, waar de golven het naar een ander land brengen. De jongen is ondertussen flink gegroeid en begint te trappelen: de eerste trap de eerste dag doet de eerste hoepel springen, de tweede trap de tweede dag de tweede hoepel, en de derde dag na de derde trap valt de ton in duigen. Ze blijken op een kaal eiland te zijn en krijgen van een Oude Man een stok en een veer: ‘Als je iets wenst, sla driemaal met de stok op de grong, de veer brengt je waar je wilt.’ De jongen wenst een paleis, mooier dan dat van koning. Dit wordt gezien door zeelui van een voorbijvarend schip van de koning. Ze berichten het aan de koning, die meteen wil gaan kijken, maar de zuster van de koningin stelt voor in het moeras het gouden varken met de 12 gouden biggen te halen, de tweede keer om in het moeras de eik te halen, waarop een kater sprookjes spint (een blind motief, refererend aan de ‘nachtegaal der 1000 geschiedenissen’), de derde keer om naar de bron in het moeras te gaan, waar vijf wegen samenkomen, waarop vijf jongens met de maan in de nek, de zon op het voorhoofd en louter sterren op hun lichaam. De jongen is op de veer achter de zeelui aangevlogen en hoort wat de valse tante zegt en haalt telkens die dingen naar het paleis, zodat de zeelui het een volgende keer kunnen rapporteren. Zodra de koning hoort van de kinderen, vaart hij meteen naar het eiland en neemt vrouw en kinderen mee naar huis. De boze zuster wordt in een vat gestopt en in zee geworpen. (De andere zus is uit het verhaal verdwenen.) Dit verhaal heeft grote overeenkomst met een Burjatische variant, getiteld ‘De rijke koning Badma’. Tweemaal werpen zijn beide oudere vrouwen het kind van de jongste vrouw in zee; de derde keer verbergt deze de baby in haar oksel en schuift een hondje onder; als ze in een vat in zee wordt gegooid en bij een eiland komt, trapt de jongen het vat stuk, bouwt een slot en wint een altijdgroene berk, een ploegend zwijn en een ijzeren paleis, vindt zijn twee broers en zoekt met hen zijn vader op.

Hier zou ik kunnen stoppen, maar het verhaal kan nog een andere vorm aannemen, die ons in onverwachte richting voert. In plaats van de kinderen in het water te gooien, komt het ook voor, dat ze worden begraven. Een voorbeeld is het Duitse ‘De beide goudkinderen’. Het begin is niet goed verteld. Een koning komt langs twee (moet zijn: drie) oogsters. De jongste (moet zijn: oudste), die hennep snijdt, zegt hem en zijn hele hofhouding met haar hennep te zullen kleden, als hij haar trouwt, terwijl de oudste (of de tweede), die koren snijdt, hem en zijn hele huis met haar koren zal voeden, als hij haar tot zijn kokkin (moet zijn: vrouw) maakt. Hier hoort nog bij dat de jongste zegt hem kinderen met gouden haren te zullen baren. Enfin, de koning trouwt met de jongste en maakt de oudste opperkokkin en al snel wordt de oudste jaloers en als de koningin bevalt van een jongen en een meisje met gouden haren, begraaft ze de kinderen in de mesthoop in de hof en legt een hondje en een katje in de wieg. De koning laat de dieren verzuipen, zijn vrouw levend begraven en trouwt de kokkin. Uit de mesthoop groeien twee gouden dennenboompjes, die de koning vreugde bezorgen, waarop de koningin zich ziek stelt en zegt slechts te genezen als ze slaapt op planken, gemaakt van de bomen. Dan hoort ze de planken klagen en laat het bed verbranden. Maar twee vonken vallen in de gerst, die een ooi eet, dat twee gouden lammetjes baart, die de koning veel vreugde bezorgen, waarop de ‘zieke’ koningin hun hart wil eten. Die worden gebraden en naar de koningin gebracht, maar de ingewanden zijn in de rivier geworpen en uit de aangespoelde stukken komen de twee kinderen met gouden haren, zo mooi dat de zon stil blijft staan en zeven dagen niet ondergaat, tot verbazing van Onze Lieve Heer, die als een oude man naar hen toegaat (vergelijk de Oude Man uit de Estlandse versie) en de naakte kinderen ieder een hemd en een gouden hamertje geeft, waarmee ze overal op de deur moeten kloppen en degene, die hen vraagt, wie ze zijn, het sprookje te vertellen. Zo komen de kinderen bij het paleis van de koning en vertellen hem het sprookje. Dan komt de koningin binnen en wil bij hun aanblik als een razende ervandoor gaan, maar ze wordt gegrepen en levend begraven. De koning laat uit het land der 7 dwergen levenswater halen en zijn vrouw opgraven en maakt haar weer levend.

Ook deze versie is zeer verbreid. Bolte en Polivka vermelden Servo-Kroatische varianten: uit het graf van de door de jaloerse zusters omgebrachte kinderen groeien twee gouden dennenbomen; in een andere versie is het de stiefmoeder van de koning, die de tweeling begraaft, waaruit goudbomen groeien; of de tweeling door de dienstmaagd begraven worden vijgenbomen, door de kokkin begraven worden populieren, etc. Ook in Bulgarije komt deze versie voor (goudbomen uit het graf der kinderen), evenals in Polen (uit het graf van het goudkoppige jongetje groeit een appelboom, in Wit-Rusland (uit de begraven kinderen groeien ahornen met gouden en zilveren twijgen; van het graf van de door de tante omgebrachte kinderen vreet een schaap een bloem en werpt twee lammeren, die tot jongens worden en hun moeder opsporen), in Letland (twee appelbomen groeien uit het graf van de twee koningszonen). In een Groot-Russische versie groeien twee appelbomen uit het graf van de twee gouden zonen; de kinderen worden uitgegraven en in een vat gestopt, dat in zee wordt geworpen; een droom openbaart de koning waar zijn zonen zijn. Ook in Roemenië is een versie opgetekend door de gebroeders Schott. Een jongeling staat voor de deur van zijn niet zo mooie, maar rijke bruid te wachten, als een mooi meisje langskomt, dat zegt: ‘Nam hij mij tot vrouw, ik zou hem gouden kinderen baren.’ Daarop neemt hij haar mee naar de kerk, achtervolgd door de jammerende afgewezene, die zich als dienstmaagd opdringt en wanneer de vrouw van twee gouden jongetjes bevalt, wraak neemt door de kinderen te doden en bij de hofmuur te begraven en in hun plaats een jonge hond in de wieg te leggen, waarna ze de vrouw als heks bij haar man aanklaagt, die de hond doodt, de vrouw verjaagt en met de maagd trouwt. Kort daarna groeien in de hof twee appelbomen met gouden twijgen en appels op, die de man vreugde geven, waarop de vrouw de bomen laat vellen. De man laat er twee bedden van maken, die de vrouw ’s nachts hoort praten. Ze laat ze verbranden. Kort daarna werpt een schaap twee gouden lammeren, die de vrouw laat slachten, maar bij het uitspoelen van de darmen drijft een stuk weg, dat bij de andere oever uiteenspat, waarop twee gouden kinderen tevoorschijn komen. Ze leggen zich op een kiezeleiland te slapen en groeien in één keer op tot zulke mooie jongelingen, dat de zon 24 uur blijft stilstaan om hen te bekijken. Dan gaan ze op zoek naar hun moeder, vinden haar en van vreugde begint ze te stralen, waarop ze zich alledrie in lompen verhullen. Zo komen ze als bedelaarsfamilie in het huis van hun vader, wiens vrouw hen wil wegjagen. De vader geeft hen echter eten en drinken, waarop de aanwezigen doorgaan met elkaar hun geschiedenis te vertellen. Dan vertelt ook een van de jongens zijn verhaal (als een sprookje), waarbij de vader de tranen in de ogen komen. Zijn vrouw wil hen weer verjagen, waarop de kinderen de lompen afdoen en als gouden kinderen helder stralen als de zon, waarop de vader hen herkent en zij hem hun moeder tonen. De vrouw wordt verjaagd.

De ingeschoven geschiedenis van de transformaties van de gouden kinderen vertoont opmerkelijke overeenkomsten met een episode uit een van de oudste ‘sprookjes’, die we kennen, namelijk het Oud-Egyptische ‘Verhaal van de Twee Broers’. De ene broer, Bata, heeft de gedaante aangenomen van een prachtige stier, die zijn broer Anubis aan de koning aanbiedt, die er enorm blij mee is. Kort daarop onthult de stier aan de vrouw van de koning, dat hij Bata is, waarop de vrouw doet of ze ziek is en de lever van de stier te eten vraagt. De stier wordt geslacht, maar twee druppels bloed vallen aan weerzijde van de poort van het paleis en groeien op in de nacht tot twee avocadobomen. De koning en zijn vrouw nemen ieder plaats onder een van de twee bomen, waarop de boom aan de vrouw onthult dat hij Bata is. Opnieuw laat ze de koning een gunst beloven en de bomen omhakken en tot meubels maken. De bomen worden omgehakt, waar ze bij staat en een splinter vliegt in haar mond, wordt door haar ingeslikt en bezwangerd haar, zodat ze een tijd later een zoon baart, die als hij [snel] is opgegroeid, zijn vader opvolgt en zijn ‘moeder’ laat veroordelen tot het zwaard (zoals bij haar geboorte al was voorspeld door de 7 Hathors).

Het verhaal zelf is heel anders, want de aan het eind gedode vrouw, was oorspronkelijk de vrouw van Bata en de koning heeft haar door list van hem afgepakt, waarna zij verantwoordelijk was voor Bata’s eerste dood, toen hij zijn hart had verstopt in een ceder en zij die liet omhakken. Bata had echter met zijn broer Anubis een levensteken afgesproken: diens bier zou plots gaan schuimen. Dus toen dat gebeurde, ging Anubis op zoek naar het hart van zijn broer. Na drie jaar vergeefs zoeken vindt hij een bes, die hij in een kruik water legt. ’s Nachts komt Bata bij en Anubis laat hem de kruik leegdrinken, waardoor het hart weer op zijn plaats zit. Dan volgt de ingewikkelde wraakactie van Bata.

Keren we terug naar ons sprookje, want er blijken ook nog versies te bestaan, waarin sprake is van een verwisseling van brieven. We zien dit in een ander Roemeens spookje uit dezelfde verzameling, getiteld ‘De keizersdochter en haar Veulen’. Na een lange voorgeschiedenis is de keizersdochter getrouwd met de zoon van een andere keizer. Dan breekt oorlog uit en terwijl haar man ten strijde is krijgt zijn vrouw twee gouden jongens, hetgeen meteen aan de vader wordt bericht. Maar de bode komt onderweg in een herberg, gerund door de tovenaar, die ook in het eerste deel de prinses dwars zat, en deze verwisselt de brief, zodat de prins leest, dat zijn vrouw twee hondjes heeft gebaard. Hij schrijft terug er goed voor te zorgen, maar de bode stopt weer in de herberg, zodat de oude keizer, de vader van de huidige, leest dat de vrouw moet worden omgebracht en de kinderen verzopen; de ministers stellen voor hen te verbranden, maar ze worden gered door het veulen van de prinses (dat haar al vaak eerder redde), dat hen meeneemt naar de woestenij, waar het zich verandert in een kasteel. Uiteindelijk komt de jonge keizer op een jacht bij dit kasteel en daar wordt hem alles verklaard.

Deze briefverwisseling is ook internationaal verspreid en een Deense versie heet ‘Koning Draak’. Deze koning Draak is door een vrouw verlost van zijn betovering, waarna ze trouwen. De vrouw bevalt als de koning ten strijde is van twee zoons en het bericht wordt overgebracht door ridder Rood, die in veel Scandinavische sprookjes optreedt als de valserik. Hij verandert de brief, zodat de koning leest dat zijn vrouw twee hondjes baarde. Hij schrijft terug er goed voor te zorgen, maar ridder Rood schrijft dat de jonge koningin met haar kinderen verbrand moet worden. De oude koningin kan dit niet over hart krijgen en stuurt de kinderen naar een min en de vrouw het bos in, waar deze een hoge berg onttovert tot een kasteel met twee koningen, die om haar werven. Als koning Draak thuiskomt, krijgt hij van zijn moeder de wind van voren, maar al snel blijkt dat ridder Rood met de brieven heeft geknoeid en hij wordt in een vat met spijkers achter vier paarden over berg en dal gesleurd. Dan gaat koning Draak op zoek naar zijn vrouw, vindt haar in het kasteel, waar hij met de twee koningen kennismaakt en zijn vrouw voor hem kiest.

Ditzelfde plot komt ook voor in versies van ‘Het meisje zonder handen’ [ATU 706]. In de Italiaanse versie ‘De visser en de duivel’ wordt de handenloze aan de duivel ontsnapte dochter van de visser na een lange bedeltocht opgenomen door rijke lieden, waar ze al snel trouwt met de zoon des huizes, zeer tegen de wens van zijn moeder, en baart hem twee zoontjes. Dan breekt oorlog uit en zodra de man is afgereisd, stuurt zijn moeder een dienaar met de vrouw en kinderen naar het bos om hen te doden, maar hij verbergt hen en brengt hen eten. Tegen de zoon zegt de moeder dat zijn vrouw is weggelopen en hij blijft lang treuren tot hij op een dag tijdens een jacht door een onweer overvallen bij het huisje van zijn vrouw komt, die hij niet herkent, maar die hem binnennodigt en de kinderen ‘papa’ laat zeggen. Dan vertelt ze hem alles en hij brengt haar naar huis en jaagt zijn moeder weg.

Dit verhaal is al te vinden in de ‘Pentamerone’ van Basile (3:2) als ‘De schone vrouwe met de afgehouwen handen’. Hier hakt de heldin zelf haar handen af om ze te geven aan haar broer, die met haar wil trouwen. Deze, de koning van Pietrasecca, laat Penta in een geteerde kist spijkeren en in zee werpen. Na verschillende omzwervingen wordt ze ontdekt door een koning, die met haar trouwt en op reis is als ze bevalt van een zoontje. De koning wordt bericht, maar onderweg komt de brief in handen van Nuccia, een vrouw, wier man als eerste de kist had opgevist, maar die Penta weer in de kist had gestopt en in zee geworpen. Zij verandert de brief, dat de koningin een wanstaltig monster had gebaard. Ook op de terugweg komt de kapitein weer langs Nuccia, die schrijft, dat moeder en zoon verbrand moeten worden. Dat kon men echter niet en ze wordt weggestuurd en komt bij een tovenaar, die een grote prijs uitlooft voor wie hem het grootste ongeluk weet te vertellen, hetgeen vele lieden aanlokt. Ondertussen is de koning teruggekeerd en komt al snel achter het bedrog met de brieven. Via de kapitein komt hij bij Nuccia, die hij laat verbranden. Dan gaat hij met de koning van Pietrasecca naar de stad van de tovenaar om de prijs in de wacht te slepen. Beiden doen hun verhaal en de tovenaar begreep dat het de man en broer zijn van Penta en laat hun zoontje hen begroeten als papa en oom, waarna Penta vanachter het gordijn komt en na het hartelijk welkom door de tovenaar van nieuwe handen wordt voorzien.

Het verhaal van het meisje zonder handen komt ook voor in de collectie van Grimm en Bolte en Polivka wijzen erop dat het verhaal al bekend is in de 12e eeuw en ze sommen een groot aantal versies op, waarvan de wezenlijke inhoud de volgende is: Een koning wordt na de dood van zijn vrouw verliefd op zijn enige dochter (die haar sprekend gelijkt) en wil met haar trouwen (krijgt zelfs van de paus dispensatie). Omdat ze weigert, worden haar handen afgehakt en zij verbannen in het woud (of in zee gegooid; of ze vlucht). Ondanks haar verminking trouwt een koning haar. Tijdens zijn afwezigheid baart ze twee zonen, maar de haar vijandelijk gezinde schoonmoeder bericht de koning, dat zijn vrouw een wangedrocht heeft gebaard. Als deze antwoordt er goed voor te zorgen, maakt zij ervan dat moeder en kind moeten worden gedood. Voor de tweede keer verstoten, verkrijgt de heldin – in het woud of andere kant van de zee – door een wonder haar handen terug en wordt door een kluizenaar (oude man) opgenomen. Tenslotte ontdekt de koning het bedrog, straft zijn moeder en vindt zijn echtgenote en kinderen terug.

Ook dit verhaal heeft een enorme verbreiding. We zien dat het net als in bij de Ashanti om twee kinderen gaat. In een Chileense versie bevalt ze van een jongen Zon en een meisje Maan, hetgeen aan de vader wordt gemeld, maar onderweg stopt de bode in een herberg en de vrouw, die de schoonzus is van het meisje zonder handen, schrijft dat ze een reu en een teef heeft gebaard. Op de terugweg schrijft ze dat de kinderen gedood moeten worden en de moeder en kinderen vluchten, etc.

Literatuur

Piłaszawicz, Stanisław, Woyengi. Die Mutter der Welt. Mythen und Legenden westafrikanischer Völker, Leipzig-Weimar 1991, 93-96: ‘Der hinterlistige Akoko’.
Ritter, Helmut & Otto Spies, ‘Die goldhaarigen Zwillingskinder. Ein libanesisches Märchen aus dem Volksmund’, in: Fabula 10, 1969, 86-99.
Eberhard & Boratav, TTürkV, 1953, 287-291 Typ 239: Die Schöne.
Bolte & Polivka II, 380-394 bij KHM 96: ‘De drei Vügelkens’; I, 295-311 bij KHM 31: ‘Das Mädchen ohne Hände’.
Zaunert, Paul (ed.), ‘Deutsche Märchen seit Grimm’, Düsseldorf-Köln 1964,
Gallant, Antoine, ‘Duizend en een nacht. De vertellingen van Sherezade’, Amsterdam 1978 (= 1704), 875-917: ‘De twee zussen, die jaloers waren op hun jongste zuster’; Mardrus, J. C., ‘De Vertellingen van Duizend en een Nacht’, [Company of Books] 2006 (=1975 = 1899-1904), XII, 6-33: ‘Farizad en de Rozenglimlach’. Keller, Gerard (bew.), ‘(Volledige Arabische Vertellingen van de) Duizend en één Nacht’, Nijmegen-Arnhem z.d., VI, 95-160: Geschiedenis van de twee jaloersche zusters’.

De vrouw die met haar baby in een kist in zee wordt geworpen is al bekend uit de Griekse oudheid, waar we het verhaal vinden van Danae en Perseus. In het systeem van Aarne en Thompson (en Uther: ATU) is het sprookje te vinden onder ATU 707: ‘The Three Golden Sons’. De koningin baart wonderbaarlijke kinderen. Ze worden weggemoffeld. De koningin wordt verbannen. De speurtocht naar de sprekende vogel, de zingende boom en het levenswater (zie http://www.mftd.org/index.php?action=atu&act=select&atu=707).

De afbeelding is afkomstig van http://www.gutenberg.org/files/19860/19860-h/images/. (http://www.gutenberg.org/files/19860/19860-h/images/image_011.jpg)

Andere afbeelding: https://www.sacred-texts.com/neu/lang1k1/img/39300.jpg (THE SISTERS LAUNCH THE CRADLE IN THE CANAL) in de versie https://www.sacred-texts.com/neu/lang1k1/tale34.htm.

Een bespreking van de Grimmversie, genaamd ‘De drie vogeltjes’, is te vinden op https://de.wikipedia.org/wiki/De_drei_V%C3%BCgelkens, uitgebreider op http://www.maerchenlexikon.de/at-lexikon/at707.htm.