Cor Hendriks – Boterheksen (3): Uit ieder huis een drupje

In een sage uit Waldeck luidt de spreuk: ‘Ut jedem Huse änn Liäppelken vul, un ut ‘em Pastoaren huse änn Kiättelken vull!’ De aan het sleutelgat toeluisterende vrouw verwisselde lepeltje en keteltje, alles stroomde over en de vrouw werd, voor heks aangezien, het dorp uitgeranseld, terwijl de echte heks niet opviel.
In een andere versie moet de heks zeggen: ‘Os jedem Milchschörle as Tröpfle!’ Ze vindt een drupje te weinig en zegt daarom: ‘einem Löffel’. Alles loopt over.
Het overstromen komen we ook tegen in de zaak Richard Burt, die Mother Atkins had beschuldigd. Van haar werd ‘credibly’ gerapporteerd in Pinner, dat ze eens naar het huis van Master Burbridge ging voor melk, toen de meiden bezig waren in de melkerij en geen zin hadden om aan haar wens te voldoen, en onmiddellijk na haar vertrek uit de deuren begon de room te zwellen en op te rijzen in de karn, zodat deze de deksel van de karn open deed barsten en door de keuken stroomde en weg door het gootgat; en al hun ‘huswifery’ voor die dag ging te gronde…
In Zweedse sagen zegt een heks tegen haar meid de lepel driemaal door de lucht te zwaaien voordat ze begint met karnen. De meid zwaait de lepel zevenmaal en de karn stroomt over van de room. Ze heeft room genomen van zeven i.p.v. drie parochies.

In andere sagen is de dauw tot de uit de heksenprocessen bekende ‘zalf’ geworden en komt de duivel in het spel. In een versie uit Waldeck ziet een zich slapend houdende vester in Upland de waardin bij het boteren uit een doosje zalf nemen en daarmee de bodem van het botervat bestrijken. Dan zegt ze: ‘Uit ieder huis een lepeltje, uit het pastoorshuis een potje vol.’ En maakte boter zonder melk. De vester steelt het doosje zalf, botert ook. In het woud komt een mannetje bij hem, zegt: ‘Je hebt toch mijn kunst gebruikt; verschrijf je aan mij!’ ‘Er is geen tafel.’ Opeens staat er een tafel met een mes. De vester snijdt in zijn vinger en schrijft: ‘Christi Blut, Gerechtigkeit, das ist mein Schmuck und Ehrenkleid. Damit will ich vor Gott bestehn, wenn ich zum Himmel werd’ eingehn.’ Mannetje en tafel zijn weg; aan de achtergebleven paardenhoefafdruk kon men zien, dat het de duivel was.
Een vester uit Goldhausen komt te ‘Rhene’ bij een vrouw, die uit een kast een kopje pakt, daaruit onder het lege botervat smeert en zegt: ‘Ut jedem Hus’ en Läppelken vull.’ De vester neemt ook uit het kopje, smeert wat thuis onder zijn botervat en krijgt heel veel boter [omdat hij de formule verkeerd zei!], het liep onder de deur door. Door de Berch gaand komt hij de duivel tegen, die hem zegt te onderschrijven. Hij snijdt zich in de hand en schrijft: ‘Datt Blut Jesu Christi.’ De duivel laat het boek vallen; dit moet nog in Körwach bij het gerecht liggen.
Een man in Reichelsheim begrijpt niet, waar zijn vrouw al die boter vandaan haalt, bespiedt haar en ziet haar de boterstamper met zalf bestrijken, steelt de zalf en meteen staat de Boze voor hem met een boek om te tekenen met zijn bloed. Op advies van de priester schrijft hij: ‘Das rosenfarbe Blut Jesu Christi,’ enz. en de duivel gilt van de pijn als hij het boek pakt en laat het achter. Tot voor 20 jaar was het te zien in het Amthaus te Reichelsheim.

Of de dauw/zalf is tot het duivelse ‘poeder’ geworden, zoals in een sage uit Oppeln. Studenten uit Oppeln gingen het woud in, kwamen in het donker op een lichtje afgaand bij het huisje van een oude vrouw, die wou gaan boteren. Eentje loerde haar af en zag haar een zakje met bruine as tevoorschijn halen, waarvan ze de helft in het botervat goot, waarbij ze riep: ‘Sa leska ta troska (hier een lepel, daar een beetje)’. Na het boteren ging ze weg en de loerder ging naar binnen en nam het zakje met de as mee. Bij een volgend huis vroegen de studenten te mogen boteren. De vrouw had daar niet zo’n zin in, maar toen ze geld kreeg geboden, willigde ze in. Nadat alles voor het boteren voorbereid was, schudden ze het zakje leeg in het botervat en begonnen te boteren. Ze zeiden echter: ‘Sa kworta, ta kworta (hier een kwart, daar een kwart)’, want ze waren de woorden vergeten. Plotseling kwam een jager binnen, ging op degene af, die het zakje had meegenomen, en zei: ‘Je ziet welke grote dienst ik je bewezen heb. Ik wil je ook voortaan steeds dienstbaar zijn, als je hier in dit boek met je eigen bloed je handtekening zet.’ De student bleef bij deze woorden bedaard, hij nam een mes, sneed zich in de arm en schreef met zijn bloed ‘Jezus’ in het boek. Toen de jager deze naam zag, schrok hij, liet het boek liggen en ging er ijlings vandoor.

Ook is er nog iets van de doek overgebleven, die de heks voor het dauwverzamelen gebruikt. In een versie uit Westfalen ziet een koopman hoe een vrouw, die hem altijd zeven pond boter verkoopt, te werk gaat. Ze spreidt een rode doek op de vloer uit, zet de karn erop en giet er een halve kop room en meerdere emmers water in. Dan gaat ze karnen en heeft weldra een hoop boter. Hij denkt, dat ze de doek van de duivel moet hebben gekregen, en snijdt als ze even weg is er een stuk vanaf. Thuis laat hij zijn vrouw ermee een poging wagen en zij krijgt ook boter, die echter weggeworpen wordt. Als hij kort daarop door een woud gaat, komt een opvallend geklede heer met een groot boek naar hem en wil, dat hij tekent. Hij begrijpt met wie hij te doen heeft en schrijft: ‘Jezus Christus, Koning der Joden.’ Meteen wordt het boek te zwaar voor de duivel, die het moet achterlaten, met een duivelse stank. De koopman geeft het boek in de stad aan het gerecht en een hoop lieden worden gearresteerd.
In een Pommerse versie knipt een kleermaker een stuk van de lap van de boterheks om zelf te gebruiken; de duivel komt met zijn boek, de man vraagt om bedenktijd; de duivel laat het boek achter. De man gaat naar de pastoor, die hem aanraadt ‘Das Blut Jesu Christ, des Sohnes Gottes, mach mir rein von alle Sünden’ te schrijven. De man doet het, het boek blijft bij de man en alle heksen uit Schowanz zijn verlost.
Een kleermaker te Lüllsiß knipt een stuk van de rode lap onder het botervat van een boerin, botert thuis met zijn vrouw en ze krijgen veel boter. De boer komt met een groot boek; de kleermaker schrijft (ermee naar de pastoor gaand): ‘Das Blut Jesu Christ macht uns rein von aller Sünde.’ De boer kan het boek niet vasthouden en het ligt nu in het raadhuis van Belgard.
In een Vlaamse versie komt een boertje, te vroeg naar de markt gaand, in een boerderij, waar de karn uit zichzelf staat te karnen. Erop ligt een rood lapje en als hij dat wegneemt stopt de karn. Hij neemt het lapje mee en krijgt nu de boter van de boerderij bij de zijne en verdient veel geld. Dat gaat zo een tijd door tot hij op een dag een mager vrouwmens tegenkomt, dat wil dat hij met zijn bloed tekent op een stukje perkament. Hij weigert en ze wil hem wurgen, maar hij maakt snel een kruis en ze rent er vandoor, wraak zwerend.
In een versie uit het Zwarte Woud ziet een man zijn buurvrouw boteren en knipt stiekem een stuk van de doek, die onder haar botervat ligt, legt dit onder het zijne en krijgt weldra een enorme klomp boter. Maar ’s avonds komt een groen geklede heer het huis in en verlangt van hem met bloed in een boek te tekenen. Hij schrijft: ‘Jesus von Nazareth, König der Juden.’ Maar al bij het eerste woord vliegt de duivel brullend het raam uit met achterlating van het boek, dat de pastoor verbrandt, waardoor alle heksen erin verlost zijn van hun band met de duivel.
Een vrouw uit Boizenburg (Mecklenburg), bij wie de boter niet wil lukken, gaat naar haar succesvolle buurvrouw, die een klein ijzeren ‘Vorhängeschloß’ aan het botervat hangt. De buurvrouw is er niet en ze steelt het slot en heeft weldra heel veel boter. Ze vertelt het haar man, die het ook probeert. Dan wordt geklopt, een voornaam geklede heer komt, legt een boek op tafel en vraagt te tekenen met bloed. De man leest een vers uit de bijbel en de duivel vliegt door het raam naar buiten, dit meerukkend. Het boek heeft hij laten liggen en de man brengt het naar de pastoor, die er veel bekende namen in ziet staan, een donderpreek afsteekt en de gemeente ligt in berouw; echter te laat, want vuur komt uit de hemel.
De ritus van de boterheks is, aldus Schopp, in heel Duitsland vrijwel gelijk. De heks vult haar botervat half met water, legt eronder een tovermiddel en begint met de boterstamper te stoten, terwijl ze haar toverspreuk uitspreekt. In Noord-Hessen luidt de spreuk:
‘Aus jedem Haus en Löffel voll,
Aus Scholdese Haus en Kässel voll!’
De rijke ‘Schultheiß’ of de ‘Oberpfarrer’ moeten het meest ‘beisteuern’. Het vat vult zich in een wip. Het verhaal vervolgt dan: Een bezoeker, die de zaak afgeloerd heeft, steelt het tovermiddel, doet thuis de tover na en krijgt veel boter, vaak te veel, aangezien hij in plaats van een lepel vol van ieder huis een ketel vol heeft gevraagd. Tenslotte echter krijgt hij met de duivel te maken.
Volgens Eckstein is de sage zeer verbreid in Slezië en in de Allgäu: Een kleermaker, koopman, schoenmaker, knecht, eenmaal ook de minnaar of een gymnasiast slaan de boterheks gade, die naakt of slechts met een hemd bekleed met toverzalf of -poeder of een kam onder de kuip een grote berg boter verkrijgt; de afloerder doet de toverceremonie na, waarop de duivel een handtekening verlangt; meestal wordt de duivelsban met de naam Jezus of Jezus van Nazareth gebroken.

Hoewel de sagen van de boterheks – aldus Schopp nog steeds – over heel Duitsland verstrooid zijn, is toch West-Duitsland, in het bijzonder de omgeving van de Midden-Rijn hun ‘Ballungsraum’. Hier leeft de boterheksspreuk nog heden in het volk, hij heeft echter zijn oorspronkelijke magische ernst verloren. Uit een spreuk is langzaam een arbeidsrijm ontstaan, die door meisjes en vrouwen in het ritme van het boterstoten als scherts en als onderhouding gereciteerd worden (zie Schopp, ‘Arbeitslied’, 167ff). Volgende versies tonen het verloop van de ontwikkeling:
‘Rumpe, rumpe, Döppche,
Aus jedem Haus e Dröppche
Aus reich Manns Haus e Maß
Geft ’n Butterweck wie ’n Has (Strumpf).’
Bij onsuccesvol werk wordt de heks bedreigd:
‘Bodder, Bodder, rehre dich,
Ahlt Häx, ich krie dich!’
De boterstampende maagd noemt zichzelf of anderen in scherts een heks:
‘Stambe, stambe, budder dich!
Es gibt kao greßer Häx als ich.’

‘Butterche, Butterche, klimber dich,
Es gibt kei großer Hex als dich.’
Het toverwoord wordt door een onschadelijk vervangen:
‘Botter dech, botter dech,
Et jet ka schener Mädchen be ech.’
Tenslotte blijft van de toverspreuk slechts de wens over, dat de room zich afscheidt en de botermassa waarlijk groot is:
‘Butter, Butter, bumbes,
Geb e dicke Klumbes!’

‘Rahm, Rahm, butter dich
Daß de ball zu Butter werscht!’

De vraag is echter of Schopp gelijk heeft met zijn ontwikkeling tot arbeidsspreuk, want in Engeland is al in 1655 een arbeidsrijm bekend:
‘Come Butter come,
Come Butter come,
Peter stands at the Gate,
Waiting for a buttered Cake,
Come Butter come.’
Volgens Thomas Ady had de oude vrouw, die hem de spreuk gaf, deze geleerd van haar moeder, die hem had gekregen van ‘a learned Church-man in Queen Mary’s days’, d.w.z. rond 1550. Het moest driemaal gezegd worden als de boter niet wilde komen. Volgens Roper betreft het Sint Peter die bij de Hemelpoort staat, al kent hij geen apocrief verhaal over Petrus die bij de Hemelpoort staat te wachten op boter. In een modernere versie heet het:
‘Churn, butter, dash,
Cow’s gone to th’marsh,
Peter stands at the toll-gate,
Beggin’ butter for his cake;
Come, butter, come.’

Een Gelders (uit Exel?) versje ‘om melk te karnen’ luidt:
‘Heksien, heksien, wees zo goed
en goa ‘ns toe mien karntien oet.
As niet oet mien karntien giês
dan za’k dy houwen das toe stiês.’
(Heksje, heksje, wees zo goed en ga eens mijn karn uit. Als je niet uit mijn karn gaat, dan zal ik je slaan dat je staat.)

In een Duits heksenproces in Straßburg in de Steiermark uit 1669 geeft een ‘heks’ een methode om de melk, die door de heksen wordt achtergehouden, terug te krijgen: ‘man müsse schnitlach wurz nehmen und jeden der khue strichen 3 mahl daran melken, sodann ihro eingeben und sprechen: “O braune kuh, sech dir dein milch und bring mir mein milch also gerechter und also guter wie mir sie unser lieber herr Jesu Christ geben und geschaffen hat.”’ (Men moet bieslook kruid nemen en iedere koe bestrijken 3 maal eraan melken, daarna haar ingeven en spreken: ‘O bruine koe, … jij je melk en breng me mijn melk net zo gerecht en ook zo goed zoals mij ze onze lieve heer Jezus Christus gegeven en geschapen heeft.’)
Een andere methode was het schrijven van een formule op een papiertje: Volgens een Duits bezweringsboek moet je de woorden ‘J. Kreuz Jesu Christ Milch goß / Wasser goß / Haber goß’ op 3 papiertjes schrijven, een onduidelijke opdracht, want de bedoeling is uiteraard om op ieder briefje een van de 3 zinnen te zetten met telkens herhaald de beginwoorden. Hierna moet je melk van de zieke koe nemen met deze 3 briefjes en wat schaafsel van de hersenpan van een ‘arme zondaar’ [waarvoor je het kerkhof moet beroven, waar het vol ligt met ‘arme zondaars’] en dit alles in een pot doen en dan zal de heks kreperen.
Christelijke magie speelt hierin de hoofdrol. Wanneer een dier de melk is ontnomen, neem een brood en geef het dier daarvan 3x te eten, telkens zeggend:
‘Unberufen ist die Sonne,
Unberufen ist der Mond,
Unberufen ist der Herr Jesu Christ,
Als er im Jordan getaufet ist.’

Er zijn veel tovermiddelen, die werden toegepast als de boter niet wilde komen: er worden broodbrokjes in het vat gegooid in de naam van de Drie Hoogsten of zout of zout en brood; ook legt men oude boter in het vat of die van een nieuw-gemelkte koe of Bartholomeusboter of boter uit de kruisweek; soms wordt gefloten in het vat of men giet de melk door de ‘Ranken der Alfranken’. Een nog werkzamere methode van onttoveren uit Lewin in Slezië houdt in, dat men het vat met zeep schoonmaakt en kokend water erin giet en met een gloeiende ijzerstang erin steekt. In een Graubündner heksenproces behielp men zich, doordat men het ‘Schmalzen sperrte’, doordat ze een hoefijzer ‘ins Feuer legten und rot werden ließen und dann in den drei heiligen Namen in des kübeli legten und ankten [= boterden]; da sei Trina Müller an die Türe gekomen und habe rätz angestoßen, sie aber rätz geanket.’
Als het boteren niet wilde lukken, ging in een Tiroolse sage de boer naar iemand, die toverboeken kende; op diens raad zette de boerin de boterkuip onder de druiprand en stiet tijdens het slaan een gloeiende spies in het vat, waarop de schadekobold een gekreun uitstiet en ontweek; in een sage uit Kärnten wierp men een gloeiende spijker (stuk ijzer) in het vat. In Tirol giet men wijwater, dat op zondag 9x gekookt is, in de kuip en krast in de bodem het AGLA-teken of het INRI-teken. De ‘Rockenphilosophie’ raadt aan: een vrouw, die boter wil roeren, moet een driekruizenmes aan het vat steken. In Friesland steekt men messen om het deksel van het botervat, in de Oberpfalz werpt men een ‘Ehetaler’ in het vat, in Baden een kopermunt (Benedictuspenning), in Mecklenburg een erfsleutel, in Tirol een gloeiende ijzerketting, etc.
Een in Graubünden aangeklaagde heksenmeester, ‘der Pfründ’, gaf het advies: “Wanneer iemand niet kan boteren (‘schmalzen’), moet hij de room in het kuipje (‘Kübeli’) schudden, een groot vuur maken, het kuipje tussen de benen nemen en enige rukken (‘Züge’) doen en het met drie in hetzelfde jaar gegroeide, in de heilige 3 namen afgebroken hazelscheuten in ‘des Teufels Namen schmützen’.”
Een methode om de ‘keern’ te onttoveren uit Brugge 1587 schrijft voor een tang gloeiend te maken, die kruisgewijs in de keern te steken en te zeggen: ‘In den name des vaders, des zoons ende des heylichs gheests (zonder meer woorden te ghebruykene).’

Frazer heeft onder de titel ‘A Witches’ Ladder’ een artikeltje gewijd aan de melkheks. Zijn uitgangspunt is de vraag of de “Witches’Ladder”, of “Rope and Feathers”, ontdekt door Dr. Colles, een van de touwen is, die de heksen naar men in veel plaatsen weet gebruiken om melk te stelen van de koeien van de buren. In Ayrshire werd aan het begin van de 19e eeuw een aanklacht ingediend tegen Mevr. Young, dat ze een heks was en een touw had, waarmee ze door eraan te trekken de melk van de koeien van haar buren in haar eigen melkemmer kreeg. In Glasgow stelde een Highland-jongen voor om de melk van de koeien van de buren te halen door de ‘tether’, het touwhalster, te melken. Soms moest dit touw gemaakt zijn van de haren van de te melken koeien. Voor iedere koe werd een knoop in het touw gelegd en door aan de knopen te trekken alsof ze gemolken werden en tegelijk een spreuk opzeggen, bracht de heks de melk in haar emmer. Frazer voegt nog toe, dat de toverkracht van het touw in sommige gevallen lijkt te zijn verkregen of in ieder geval versterkt, doordat het gebruikt is om ermee de meidauw van de weidevelden te vegen. Een vers dat bij die gelegenheid werd gesproken luidt:
‘Merriemelk, hindemelk,
En ieder dier, dat melk draagt,
Tussen St. Johnston en Dunbee,
Komt al tot mij, komt al tot mij.’

Dit touwmelken komt al voor in de ‘Secret Commonwealth of Elves, Fauns and Fairies’ van de 17e-eeuwse Schotse predikant Robert Kirk. Hij vergelijkt Fairie-voedsel, dat de Fairies aan ons weten te onttrekken langs heimelijke wegen, met het melken van de heksen: ‘as some skilfull Women do the Pith [merg, het binnenste van planten; hier boter] and Milk from their Neighbours Cows into their own Chiese-hold thorow a Hairtedder [‘tether’], at a great Distance, by Airt Magic, maar hij kent ook een andere methode: or by drawing a spickot [= spigot: spie in wijnvat, verwant met spike] fastened to a Post [deurpost], which will bring milk as farr of as a Bull will be heard to roar. The Chiese made of the remaineing Milk of a Cow thus strain’d will swim in Water like a Cork.’

Het touw-melken is ook elders bekend. In Bohemen moet het touw van een kerkklok gesneden zijn; daarmee kan je de melk van alle koeien binnen het bereik van de klok melken. In Duitsland zou het geloof, dat heksen de koeien van de buren kunnen melken door een touw, universeel zijn, en ook de Wenden kennen dit ‘bijgeloof’. In plaats van een touw kan je ook een bezemsteel gebruiken; je steekt de stok in de muur en hanteert hem als een pomp en de melk stroomt uit het andere einde in je emmer.
In Caseburg (Swinemünde) liet een boer, omdat zijn koeien geen melk gaven, een wijze man komen, die door het dorp rondliep en de buurvrouw betrapte, die een bezemsteel in de wand had gestoken en daar hing een emmer aan. Ze molk de bezemsteel en deze gaf melk als een uier. Ze werd door de man uitgescholden en sindsdien gaven de koeien weer melk.
In county Leitrim kwam een man op een nacht langs een huis en zag door het raam loerend een oude hag bij het vuur zitten met emmer tussen haar knieën en een strotouw gebonden aan de haak, en zij de spit melkend en zingend: ‘Boneen (3x).’
Een Schotse dominee ging op bezoek bij heksen, van wie gezegd werd, dat ze de melk wegtoveren. Hij trof de kleindochter alleen thuis en deze liet zich gewillig overhalen tot een demonstratie van wat ze van haar grootmoeder geleerd had. Ze ging naar het vuur en begon melk uit de haak te tappen, die de driebenige pot droeg. De melk kwam en na een tijdje volgde bloed. Toen het meisje dat zag, riep ze: ‘Als ik nu niet ophoud, sterft de koe van de dominee!’ Daarop rende de dominee naar huis en vond zijn koe de uitputtingsdood nabij.
Dit doodmelken is door Klintberg als type opgenomen in zijn overzicht van de Zweedse volkssagen. Zijn samenvatting luidt: Een dominee ontdekt dat een jong meisje de toverkennis van haar moeder, die een heks heeft, heeft verworven. Hij vraagt haar hem te tonen hoe ze melk van een koe van een buurman verkrijgt, en het meisje bevestigt een kousenband aan de muur (steekt een mes in de muur) en zorgt ervoor dat er melk uitstroomt. Na een tijdje zegt ze dat ze moet stoppen anders sterft de koe van de buurman. De dominee zegt haar door te gaan en de koe sterft. Het meisje wordt als heks terechtgesteld.

Ze hebben in Schotland een speciaal woord voor de zeer gevreesde melktover: ‘torradh’: het wegheksen van de melk van het vee. Op de Hebriden waren de huizen eenvoudig ingericht: in het midden brandde het vuur en daarboven hing aan een lange ketting vanaf het dak de kookpot. Met die ketting was iets geheimzinnigs en de duivel werd ‘hij van de ketting’ genoemd. Iemands koeien hielden op met melk geven en de man verdacht een buurvrouw en ging naar haar huis. Ze was er niet, wel een kind. ‘Waar haalt je moeder de melk vandaan, die je te drinken krijgt?’ ‘Uit de ketting.’ ‘Laat me zien, hoe ze dat doet.’ Het kind trok aan de ketting en de melk stroomde eruit. De man rukte de ketting eraf en zijn koeien gaven weer melk. Ook uit andere dingen kan melk komen, want het huis van een vrouw, die altijd kaas had maar geen koe, werd tijdens haar afwezigheid door een buurman doorzocht en hij vond een hoop zwarte zeewier opgehangen en toen hij in eentje sneed, kwam er een forse melkstraal uit.
Er zijn veel methodes om de boter te verkrijgen. Volgens Duncan, die onderzoek deed in de Ierse county Leitrim, is de informatie moeilijk te verkrijgen. Een voorspel voor de werkzaamheden bestond uit het aftrekken van een beetje van het stro van het dak boven de deur van het te treffen huis. Een curieuzere en gruwelijker idee is, aldus Duncan, dat een hand genomen van een recent begraven persoon deze macht heeft. Een vrouw in Ballinamore werd verdacht hiervan en ze werd begluurd en ze bleek de hand in de karn te dopen met de woorden: ‘Gather far and near (2x)’.

In 1608 werd in Münsterland de als vroedvrouw werkzame Hille Blomers door haar buurman aangeklaagd als ‘Zaubersche’, die hem ziek heeft gemaakt. Op de folter bekende ze 22 jaar ervoor de toverij geleerd te hebben van de grote Grete uit Borken, met wie ze ook naar de dans is geweest in Piepers Garten, waar haar boelduivel, met wie ze slechts eenmaal ‘bolieret’ heeft, haar aanbood, als ze God en al de heiligen afzwoor, ‘so wolte Er ihr alle notturfft verschaffen.’ Hij hing een ‘Reimeken’ [riempje] in haar huis op, waaruit ze melk zou hebben gemolken. Ze ‘habe wenigh milch darauß bekommen, und sej solche milch der Schwarteschen [haar buurvrouw], so sechs Khoe gehabt, abgegangen.’

In een heksenproces uit 1633 verklaarde de getuige Edmund Robinson, dat ‘presently after, seeing divers of the company going to a barn adjoining, he followed after, and there he saw six of them kneeling and pulling at six several ropes, which were fastened or tied to the top of the house, at or with which pulling came then in this informer’s sight flesh [= fresh?] smoking, butter in lumps, and milk as it were syling (skimming or straining) from the said ropes, all which fell into basins which were placed under the said ropes.’
Wat dit touw te maken heeft met de ‘heksenladder’ weet Frazer echter niet.
Ter Laan meldt in zijn ‘Folkloristisch Woordenboek’ de volgende methode van het melken op afstand: Als de koeien in de wei lopen, leggen de heksen een zwarte draad van haar huis naar het land [waar de koeien staan], en dan maken zij de gebaren van het melken [met de draad, waaruit dan de melk in hun vat stroomt].

Lees ook het vervolg ‘Boterheksen 4: hulpduivels’. Een uitgebreide versie voorzien van noten is te vinden in de onderstaande PDF.

PDF:
Boterheksen 3