Cor Hendriks – Boterheksen (2): De melkdieven

Voor Luther zijn de heksen ‘die bloßen Teufelshuren, die da Milch stelen, Wetter machen, auff Boeck und Beßen reytten, auf Mentel faren, die Leutt schiessen, lemen und verdurren, die Kind ynn der Wigen marttern, die ehlich Glidmaß bezaubern unnd desgleychen (de echte duivelshoeren, die melk stelen, onweer maken, op bok en bezem rijden, op mantels vliegen, de mensen schieten, verlammen en verdrogen, de kinderen in de wieg kwellen, de echtelijke lidmaat betoveren en dergelijke)’ en prijst als een zeer goed middel om heksen te kwellen het uitgieten van verhekste melk op gloeiende kolen aan.
De Groessense pastoor Jacob Vallick schreef (Hoorn, 1598) over een ‘Molliken tovenaresse’ (een melktovenares, die melk steelt door een riet te melken) uit Elten, die in 1523 werd verbrand en daar een ‘spel’ had aangericht, dat in de hele streek bekend werd.
Tijdens een heksenproces in Zwitserland in 1551 bekende een heks, dat ze uit haat (‘Feindschaft’) de koe [van de aanklager] de melk drie dagen onttrokken had.
Bij een proces in Mecklenburg in 1570 bekende een man een merkwaardige methode waarmee hij de melk aan koeien had onttrokken: ‘das hatte er gethan mit Todten Erde, die er geholt in aller Teufel Namen und in derselben Namen voor die Thür gegossen, da die Kuh übergehen mußte (dat had hij gedaan met kerkhofaarde, die hij had gehaald in alle duivels naam en in dezelfde naam had gegoten voor de deur [van de stal], waar de koe overheen moest)’.
Een Sollnitzer heks gebruikte in 1581 hiervoor een schort (zie doekmelken).

In Utrecht werden in augustus 1595 vier personen verbrand. Een van de beschuldigden bekende boter uit een sloot gekarnd te hebben, die zijn vader met een lepel in een boternap had gedaan. Het betreft A.C. Bulck, die ‘mede bekend heeft op dezen tyd omtrent zyn hofstede ter presentie ende deur bevel van zyn vaeder uyt eene sloot boter gecarnt te hebben, die zyn voorn[oemde] vaeder met een leepel in een boternap schepte.’ Een kind had bij dit getuigenverhoor verklaard ‘melk te hebben gehaald uit de hecht van een mes, hetwelk de beschuldigde in een boom gestoken had.’
In Hessen bekende in 1596 een vrouw: als ze op Walburgstag een buurmans koe met een roetje in de duivels naam slaat, kon ze het hele jaar lang die koe melken. Zo’n roetje had ze in haar stal staan.
Een andere (?) Hessische heks bekende, ‘dass sie ein wurtzel von deufelskraut vor die haus und stalltür und uf die misten in teufels namen des morgens vor ufgang der sonne gelegt’ [d.w.z. ze heeft op 3 plekken een wortel van het van de duivel gekregen kruid neergelegd].
Apollonia Appel uit Niderflostadt bekende in 1596, dat ze een ‘handzwel’ (in Zwaben een ‘Kuchenzwehl’ [‘Zwehle’ = doek]) aan de ‘hölle’ [oven] hing en zei: ‘Hölle, ich melke dich in Teufels Namen, gib mir so viel Milch als Tropfen an der Kuh sind.’

Uit een brief van de drost van Veachte uit 1596 blijkt dat de poging om het melkstelen tegen te gaan ook verdacht is. Hij schrijft over ene Schwechmann, een mislukte kleermaker, die zich met de heksenkunst en waarzeggerij bezig hield en daar zijn brood mee verdiende. Deze zou bij een man in het kerkspel Balkum het melken hebben hersteld en andere lieden daarbij hebben beschuldigd (van het stelen van de melk).

In 1596 vertelt Matthijs Strynck, een boer uit Brugge, dat zijn ‘bueter ende melck was stynckende’ door toverij. De onttovering werd verricht door Michiel Smit uit Damme, die eerst ‘schoon vier’ liet maken en daarover een nieuwe aarden pot hing met de melk en enige naalden. Hij bracht de melk aan de kook en roerde daarbij in de pot met een ‘doot menschenbeen’. Toen de melk begon op te komen, viel Michiel op zijn knieën en las van een papiertje een tekst en herhaalde die 4x, ‘in de vier houcken vande werelt’, zoals hij het zelf noemde. De Brugse boer verstond slechts het laatste woord ‘Grammaton’ (d.w.z. tetra-grammaton, de 4 letters waarmee Jahweh, de Hebreeuwse naam van God, geschreven werd). Daarna maakte Michiel een ‘ront parck’ met kalk op de grond en binnen deze cirkel trok hij een kruis en schreef in ieder der compartimenten 2 letters die de boer niet kende. De karn werd in het midden van deze cirkel geplaatst en het karnen verliep zonder problemen. De boer wilde weten wie het hem had aangedaan en Michiel had gezegd: ‘Die u datte ghedaen heeft, zal u merghen nuchtent int ghemoete commen up een cruijsstraete.’ En zo gebeurde het inderdaad ’s anderendaags ook.
Ook bij een andere boer uit Brugge, Pieter van Pachtebeke, was Michiel aktief. ‘Hij nam eenen brief daerinne stond zeker ghescrifte ende vele cruijcen daerentusschen, ende ghijnck metten zelven brief in de kelder alleene, hebbende die doen toesluten, ende up zyn knijen ghevallen zijnde ende een cruijce ghemaect hebbende (zo de deposant zach eer hij den kelder toesloot) heeft ghelesen zulcx als inden brief stont, twelcke gheduerde omtrent tquartier van een huere, zijnde doens [= toen] uuijten kelder ghecommen zeer verwarmpt alsof hij ghedorsschen hadde, ende quam hij daer tot twee stonden toe [= 2x] maer en las hij den brief maer deerste reyse, zegghende totten deposant datter wel zijn zoude…’

Alleen al het feit dat de koeien van een boer meer melk geven dan die van zijn buren is genoeg om in 1613 een man voor het gerecht in Graz te brengen. In 1614 hangt een herderin (‘Sennerin’) te St. Lamprecht twee padden aan een stang en melkt daaraan.

Bij het proces in 1630, waarbij Anna Eysenpeinin wegens melktover werd aangeklaagd, heeft men haar gedreigd, omdat zij de verdroging van de koeien heeft veroorzaakt, en dat zij er weer vanaf moet zien.
In 1644 wordt aan de heks Joosyne Labyns uit Heestert gevraagd of zij melk betoverd heeft ‘met op de melkkuype van uw duyvels poeder [zie ‘De hostie in de pad’] te legghen of te werpen’ en enige jaren tevoren is sprake in een vonnis van een ‘tooverbrief’ met ‘luttel geschrifte’ en ook ‘wat hair … gelyk koeyen hair, aen u by den duyvel gegeven.’
Rond deze tijd verklaart de echtgenote van ene Pieter van Bree ten aanzien van het onttoveren van de melk ‘datmen de tanghe gloeijende maect int vier ende datmen die danne steect cruijswijs inde keerne, zegghende: inden name des Vaders, des Zoons, ende des Heylichs Gheests, zonder meer woorden te ghebruijckene.’

Behalve koeien uitdrogen kunnen heksen ook de boter verhinderen te komen zoals is op te maken uit een opmerking van Cyrano de Bergerac in zijn ‘Lettres diverses’ (1654), die Agrippa van Nettesheim zijn kunsten laat proclameren, waaronder ook een spreuk voor schadetover: ‘Nolite fieri.’ Duidelijker is de tekst van de Engelse vertaling van ‘The Satyrical Characters and Handsome Descriptions of de Cyrano de Bergerac’ (1658), waarin de tovenaar zegt: ‘I give a secret virtue to “Noliti fieri”, when tis said backwards, that it hinders the butter from coming.
Ook Shakespeare wist van het niet willen komen van de boter, veroorzaakt door een ‘sprite’ (spirit), genaamd Robin Goodfellow:
‘that frights the maidens of the villagery;
Skim milk, and sometimes labour in the quern,
And bootless make the breathless housewife churn;’
en ook in de brouwerij:
‘And sometime make the drink to bear no barm;’
terwijl hij ook graag mensen laat verdwalen en daarom lacht:
‘Misleading wanderers, laughing at their harm.’
Hij wordt ook Hobgoblin en Puck genoemd, die het werk van de mensen doet en hen geluk bezorgt.

‘Der kuriöse Künstler’ (1705) raadt aan de melk (van de behekste koe) op gloeiende kolen te gieten, ‘darvon werden dann dergleichen Gabel-Reuterinnen und Hexen dermaßen geplagt, daß sie nirgend ruhen können.’
Ook Praetorius kent methoden: ‘Ist den Kühen die Milch bezaubert, so melken sie durch alte Besen, und sengen die am Feuer oder schlagen den Milchkübel mit weißen Stecken, oder sieden die Milch, und stechen mit Messern darein, das tut den Hexen so weh, daß sie die Milch wiederkommen lassen.’ (Is de melk der koeien betoverd, dan melken ze door oude bezems en verzengen die aan het vuur of slaan de melkemmer met witte stokken of koken de melk en steken met messen erin, dat doet de heksen zoveel pijn, dat ze de melk laten terugkomen.)
De wolfbanner Perwolf verklaarde in 1701, dat hij bij een vrouw werd geroepen, wier koeien behekst waren; hij boorde een gat in de staldrempel en goot erin vers gemolken melk van alle koeien; toen heeft hij een gloeiende ijzeren ‘Vorstecker’ (pin) in het gat gestoken en gezegd: ‘ich brenn nit die Milch oder den rämb [= room], sondern ich brenn die hex, die die milch einziehen tuet,’ en daardoor werd de melkheks werkelijk verbrand.

Een heks in Zwaben bekende in 1721: ‘Sie wisse nichts, als das sie gesagt hab mit dem anbrien, wann man siedig wasser mach und da wo das vieh fresse, ausschütt, so nemb es den kühen die Milch.’
Nog in 1750 is Magdalena Hermes te Wuedlinburg gewurgd en verbrand, ‘bij vonnis in welke de onzinnigste bedrijven, b.v. het tappen van melk uit eene bies of stroohalm enz., als misdaden worden opgegeven.’
Hierover horen we Teenstra: de heksen wisten melk uit de biezen der sloten te trekken, zoals nog onlangs in de Betuwe is gebeurd; althans Dº. Heldring verzekert, dat aldaar door toverij een menigte heksen uit een biespol evenveel melk gemolken hebben als een ander uit een goede koe.

Het is een spreekwoordelijk gezegde: zo vol haat en lelijk als een heks, aldus Bodin. Als voorbeeld geeft Behringer het verhaal van de gouverneur van de bisschop uit Freising, die in 1590 informeerde naar heksen bij een rechter uit het naburige Beierse streekrechtbank van Kranzberg. De Beierse rechter antwoordde, dat de gezochte personen hem niet bekend waren, maar dat een oude koeherder met een rode baard (een slecht teken!) in het dorp Garcuing woonde, wiens vrouw vaak ‘nogal misschapen en schurfterig’ in het gezicht was en verdacht werd van het stelen van melk, omdat ze meer boter op de markt in München verkocht dan haar eigen koeien konden produceren.
Dergelijke verdenkingen zijn nog te zien in Hongaarse processen in de 18e eeuw. Toen mensen (vrouwen waarschijnlijk) op de avond van St. Georges dag en op de nacht van St. Lucia’s dag wandelden in de stallen en erven van andere mensen, was de melk van de koeieneigenaren verloren gegaan en de koeien loeiden op een eigenaardige wijze.’ Ook is er sprake van een ‘heks’, die in de gedaante van een zwarte hond in een kruik de opbrengst van de koeien van andere mensen wegdraagt.
De ‘Brodnica’ is volgens Pócs de Bulgaarse heks ‘par excellence’, die graan van andermans velden en melk van andermans koeien verkrijgt en die op de dag van St. Jan de Doper het koren van het naburige dorp verkrijgt. Hoe, zegt ze niet, maar vermeldt de Hongaarse ‘dauwstelende heks’, die door het verwerven van de dauw de oogst of de melk van de buren steelt. En laat dit volgen door het citaat: ‘And since witches are commonly reputed to be abroad [rondvliegen] and to practice witchcraft, on the night [= ‘eve’, vooravond] of St. George’s day, with the aim of obtaining cow’s milk.’
Bij een heksenproces in Tállya (Zemplén county) in 1715 werd de uitspraak gedaan: ‘Dat ze voor zichzelf de melk van andermans koeien konden nemen door – op Goede Vrijdag, St. Jorisdag en St. Lucia’s dag – de mest van de koeien van anderen te nemen en die te brengen naar hun eigen erven of stallen.
In sagen komt dit ook naar voren. In Oostenrijk roeren de boterheksen op St. Jorisdag onder de druiprand, opdat zij altijd (d.w.z. het hele jaar) melk hebben; in het Egerland (en Oostenrijk) wrijft men met gestolen melk de uiers van de koeien in op 1 mei en in Scandinavië stelen de heksen de melk op Witte Donderdag. ‘Room voor mij en melk voor mijn buurvrouw,’ zeiden de vrouwen (in de Franche-Comté?) en wierpen zout over hun [linker-]schouder, opdat de room van de melk van hun koe niet door toverij werd ‘afgetapt’.

Een van de heksenkunsten is, aldus Friedrich Ranke in ‘Die deutschen Volkssagen’, het beroemde handdoek melken en hij vertelt het verhaal van een Luxemburgse boer, die, terwijl zijn vrouw naar de kerk is, zich met zijn dochter(tje) onderhoudt over het boerenbedrijf. Dan vertelt ze hem, dat het niet nodig is om naar de stal te gaan om de koe te melken; ze kan het in de kamer uit een handdoek. Dat wil de boer zien en het meisje melkt uit de handdoek een emmer vol. Hij wil dat ze doorgaat, maar ze waarschuwt dat de koe dood zal gaan. Hij laat haar doormelken en als ze stopt, blijkt de koe in de stal dood. Ranke merkt op, dat dit verhaal niet zonder meer te begrijpen is, en geeft een beschrijving uit Oostenrijk, waar de heksen de grasdoek op de weide heen en weer slepen, waarop koeien plegen te weiden. Dan hangen ze de doek op aan een boomtak en melken de neerhangende punt. Dit doet Ranke denken aan een gebruik van de Tsjechen: Ze versieren een van hun koeien met groene twijgen, bedekken hem met een rein kleed en brengen haar zo naar het veld bij een kruispunt. Daar nemen ze na een gebed het kleed af, vangen daarin het dauw van de grasweide en leggen het kleed weer op de koe, die naar huis wordt gevoerd en van het kleed ontdaan, dat men ophangt aan een van de deurposten in de vorm van een koeienuier met vier tepels. Dan wringt men de dauw eruit in een vat en mengt dat door het drinkwater van de koeien, waardoor zij gezond en melkrijk worden. Ook wassen de meisjes zich ermee om gezond en mooi te blijven.
In Slezië gaat de boerin op 1 mei [’s morgensvroeg] zwijgend naar een wei en strijkt zwijgend met de handen dauw van de grassen en kruiden; met een vrome spreuk strijkt ze de dauw op de koe[ien].
De Slaven wassen hun koeien met Johannisdauw tegen de tover der melkheksen, want op St. Jansavond sluipt de heks naar de haag van de hof [vgl. ‘hagasuza’: haagrijdster] en zegt: ‘De kaas naar mij, het spek naar mij, maar de koehuid voor jou.’
Bij de Ruthenen sleept op de ochtend van de St. Jorisdag de boerin een touw door de dauw en geeft dat de koe met zout te eten.

De heksen doen precies hetzelfde: Bij de Zuid-Slaven gaan de Cinilice op St.-Jorisdag naakt, met alleen een sluier om op de bedauwde weiden naar de heksendans. Ze werpen de sluiers op de dauw en wentelen zich erin en zingen:
‘Het hele dorp moge het gras als voeder gebruiken
en mij moge de melk toestromen.’
Met de nat van dauw zijnde sluiers wassen ze de melkservies af.
Bij de Ruthenen verzamelen de melkheksen in de St.-Jansnacht in witte gewaden de dauw van de velden. In Frankrijk slepen ze op 1 mei de melkzeef aan een draad achter zich aan [om de dauw te verzamelen].
In Bohemen verzamelen de heksen vóór zonsopgang dauw in zaaddoeken, daardoor verkrijgen ze de macht alle koeien, die daar weiden, door de doeken af te melken.

In Holstein worden de heksen ‘daustrîker’ genoemd. Als het op Meimorgen (1 Mei) gedauwd heeft, geeft het een goed boterjaar. Een heks ging op die morgen vóór zonsopgang over de velden van haar buren, nam met een groot linnen laken alle dauw op en wrong die uit in een kruik. Daarvan deed ze als ze wilde boteren een lepel in het botervat, waarbij ze sprak:
‘ût elk hûs en läpel vull.’
Daarmee nam ze van de lieden aan wie de velden behoorden, zoveel van hun boter. Haar knecht moest karnen en zei de formule fout:
‘ût elk hûs en schäpel vull.’
Daarop stroomde het hele huis vol boter.
Een boerin in de Oberpfalz ging ieder jaar op Walpurgisdag (1 Mei) vóór zonsopgang met een sikkel naar haar velden, sneed daarmee drie grashalmen af en sprak:
‘O du guter Walberntau [Walburgis-dauw],
bring mir, so weit ich schau,
in jedem Hälmchen
ein Tröpflein Schmalz.’
Zo had ze het hele jaar voldoende boter.
Ook strijken heksen in de Oberpfalz op St. Jansdag dauw en verkrijgen daardoor de melk van die koeien, die het gras van de afgestreken weiden vreten.
In Kudowa rukte de heks bij een hoeve een handvol gras af, deed het in haar doek en zei: ‘De helft voor jou, de helft voor mij’; toen gaven haar geiten veel meer melk dan die van de hoeve, waar de dieren maar de helft gaven.
In de Ierse county Leitrim maakte een priester een vroege wandeling en kwam langs een oude vrouw, die met haar handen de dauw verzamelde van het lange gras met driemaal de woorden: ‘Kom allemaal naar mij.’ De priester zei zonder na te denken driemaal: ‘En half naar mij.’ Thuisgekomen vernam hij dat de karn driemaal de normale hoeveelheid boter had opgebracht, maar daarna kwamen een voor een de buren bij hem klagen, dat ze in het geheel geen boter hadden gekregen. De priester zei er niets van te begrijpen. Toen maakte een oude man hem erop attent, dat het 1 mei was en dat de heksen die dag de boter konden nemen door de dauwdruppels van het lange gras te vergaren. Nu begreep de priester hoe de vork in de steel zat en hij verdeelde zijn extra boter onder de buren, waarna ze naar het huis van de heks gingen, die slechts een oude bok had, en vonden er drie kuipen met boter.
De koeien weten zelf waar ze de gestolen melk moeten halen, zoals te zien is in een mededeling van Wier: De dienstmaagd van ene Vikarius in Krefeld stuurt de koeien, als ze van de weide naar huis komen en niet genoeg melk geven, in de naam van 1000 duivels weg en beveelt hen hun melk te halen; de koeien gaan naar het huis van een melkheks, brullen hevig, keren terug en geven de normale melkhoeveelheid.

Soms weet de verteller niet meer, waarmee de heks begon. In een sage uit Uri was bij een oude juffer een schoenmaker ‘auf der Stör’ (aan het werk). Terwijl hij zo schoenlapte, trok zij de ‘Ankenkübel’ (botervat) uit de schroten vandaan, deed een weinig ‘Nidel’ (room = boter) erin, en uit een ‘Gutterli’ (? kruikje) enige druppels onbekend vocht [dit is uiteraard de dauw], waarbij ze mompelde: ‘Uss jedem Hüs äss Trepfli,’ roerde daarop de kuip enige malen en trok tenslotte ‘ä’ wiätägä Zopfä-n-Ankä-n-üsä’ (een flinke klomp boter eruit). Dat beviel de arme schoenmaker en hij dacht bij zichzelf: ‘Dä witt lüegä-n-as-ärä das Gutterli v’rwittschisch.’ En waarlijk, dat lukte hem; op een avond stal hij het (kruikje), nam het mee naar huis en deed als de Maitli. Waarvandaan hij de Ankenkübel haalde, dat weet ik niet. Maar hij zei: ‘Uss jedem Hüs äss Leffäli voll,’ en toen barstte de Ankenkübel en een massa Nidel stroomde over de kamervloer. Vanwaar die kwam, bleef voor hem een raadsel.
In een versie uit Oberwallis is sprake van een heks, die elke dag boterde, terwijl ze geen vee heeft. Wat ze deed was, ze zette een ‘Ankenkübel’ bij het open raam op een strokrans en na het verrichten van haar duivelsbezweringen riep ze:
‘Bring mir aus allen Nidelkübeln Nidla (Rahm), einen Löffel voll!’
Dan kwamen vleermuizen [= de hulpduivels] met ieder een lepel room, waarmee de heks in de kuip vulde.
In een Zwitserse sage zegt de heks tegen de geest, die haar steeds een 20-voudige hoeveelheid room brengt:
‘Hei Astaroth, flink auf und hol,
von jeder Kuh zwei Löffel voll
als Hexengut und Sennenzoll [Herdersbelasting].’
Vrijwel hetzelfde zegt de Nidelgret [boter-griet] bij Andermatt onder wonderlijke tekens:
‘Hexengut und Sennenzoll,
von jeder Kuh zwei Löffel voll;
de afluisterende boer varieert: ‘~ / von jeder Kuh zwei Kübel voll,’ en verdrinkt in de massa.
De melkheks uit Waltersdorf zegt tegen haar melkdraak: ‘Aus 100 Dörfern in jedem Haus ein Nösel Milch,’ de afluisterende maagd varieert: ‘Von jedem Hunde aus 100 Dörfern ein Dreck.’
De heks uit Buderose in de Neder-Lausitz murmelt:
‘Ich mache einen Schnitt,
Butter und Käse nehm ich mit,’
met als variatie:
‘Hier dau ik ne schene Schnitt, /
Melk und Botte nehm ik mit,’
waarop de boer replikeert:
‘Hier dau ik ne schene Schät [scheet],
der schlat juch int Frät’.

Volgens een oud bijgeloof uit Württembergen krijgt men veel boter, wanneer men het botervat op een ‘Handzwehl’ (handdoek) zet en een haarkam eronder legt. De boterheks van Tegerfelden had onder de kuip een kam en murmelde: ‘Us jedem Hus en Löffel!’
In de Oberpfalz roerde een boerin naakt volgens de sage de boter met de spreuk:
‘Rühr di, Küberl, rühr di,
Von hier bis nach Ram [Rome, i.p.v. room],
Von jedem Haus n Tröpfl,
Kimd denna –r- ebbas zam.’

In een sage uit het Bezirk Scheibbs zet de heks zich op de Buchberg met woeste haren op een perenboom en zegt:
‘Tan ma Buda rührn, Buda rührn, Buda rührn,
Von alle neun Pfarren, von an jeden Haus,
Daß ma bohnigroßn Buda zsam kriagn!’

In een Nederlandse sage stelde de ‘molik’ (een zeker oud wijf, een tjoenster = heks) om een koe te betoveren zich voor de woning van de boer met een mesje tegen de maneschijn en sprak:
‘Hier snyd ik een spaen,
In wollekens ghewaen,
Ende een ander daer toe,
So neem ik het melk van deser koe!’
De boer had haar echter gehoord en sloeg met een dik touw haar ‘Godsjammerlijk’ met de woorden:
‘Hier slaen ik een slach,
Ende eenen andermals ich mach
Ende den derden daer toe,
So behoud ick d’melck metter koe!’
De originele tekst is in het Latijn met de rijmpjes in het Nederlands. Er is sprake van een ‘vetula dierum, malorum plena (oude vrouw vol kwaad)’, die uit jaloezie (‘ex invidia’) de melk van de koe van haar buur wil verhinderen en een mes nam en naar het huis ging, waar de koeien waren, waar ze zei:
‘Hier snidick enen spaen
In molkens gewaen
Ende een anderen daertoe
dus so neme ic die melc van deser coe.’
Deze woorden horend greep de baas van de koeien een stok (‘baculum’) en op haar afgaand sloeg (‘percussit’) hij haar stevig (‘valide’), zeggend:
‘Hier sla ic enen slach
Ende den anderen alsic mach
Ende den derden daertoe
God behoude my die melc ende oech die coe.

Deze spaantover was ook in Duitsland bekend: Op zonnenwenddag (St. Jansochtend) “geht eine ersling auf allen vieren mit plossen leib zu irer nachtparin tor und mit den fussen steigt sy ersling an dem tor auf und mit einer hant halt sy sich und mit der andern sneyt sy drey span aus dem tor und zu dem ersten span spricht sy: ‘Ich sneyt den ersten span nach aller milich wan’, zu dem andern auch also, zu den dritten spricht sy: ‘Ich schneyt den dritten span nach aller meiner nachpaurinnen wan’, und geht ersling auf allen vieren her wider dan heim.” (gaat een vrouw heimelijk op handen en voeten met bloot lijf naar haar buurvrouws poort en met de voeten klimt ze heimelijk langs de poort naar boven en met één hand houdt ze zich vast en met de andere snijdt ze drie spanen uit de poort en tegen de eerste spaan zegt ze: ‘Ik snijd de eerste spaan naar aller melk wan,’ tegen de tweede zegt ze hetzelfde, tegen de derde zegt ze: ‘Ik snijd de derde spaan naar al mijn buurvrouwen hun wan,’ en gaat heimelijk op handen en voeten dan weer naar huis.)
Praetorius schampert over de bijgelovige boeren: ‘Ja sie besehen darauff den folgenden Tag als den eersten Maji die Thüren außerhalb, ob sie nichts etwann mögen vermerken, daß ein Spänlein heraußgeschnitten sei, sintemal die Hexen der Art sein sollen, dass wann sie ja sonsten nichts können mitnehmen, doch soviel den andern abzwacken und ihrem Teufel auf dem Blocksberg präsentiren und mitbringen sollen, sonderlich damit Feuer anzumachen bei dem bevorstehenden Hubel- und Hummelfeste.’ (Ja, ze bekijken daarop de volgende dag de eerste mei de deuren van buiten of ze niet iets bemerken dat een spaantje is uitgesneden, aangezien de heksen zo zouden zijn, dat wanneer ze niets anders kunnen meenemen, doch zoveel de anderen afknibbelen en hun duivel op de Blocksberg moeten presenteren en meebrengen, daarentegen daarmee vuur aanmaken bij het op handen zijnde Hobbel- en Hommelfeest.)

Russische boeren menen: On the eve of St. George’s Day, as well as on the night before Whitsunday and on Midsummer Eve, witches go out naked in the dark and cut chips from the doors and gates of farmyards. These they boil in a milk-pail, and thus charm away the milk from the farms. Hence careful housewives examine their doors and smear mud in any fresh gashes they may find in them, which frustrates the knavish tricks of the milk-stealing witch. Not to be baffled, however, the witches climb the wooden crosses by the wayside and chip splinters from them, or lay their hands on stray wooden wedges. These they stick into a post in the cattle-shed and squeeze them with their hands till milk flows from them as freely as from the dugs of a cow. At this time also wicked people turn themselves by magic art into dogs and black cats, and in that disguise they suck the milk of cows, mares, and ewes, while they slaughter the bulls, horses, and rams.

Het beantwoorden van de spreuk van de heks is ook te zien in Zweedse sagen, door Klintberg samengevat onder het kopje: N41: ‘Shout for milk answered.’ Type N41A: ‘As far as you feel this beating’ lijkt het meest op het bovenstaande. Een heks gaat op een Witte Donderdag (Paas)-ochtend op een heuvel en roept met luide stem: ‘Zo ver als deze roep wordt gehoord, zal alle profijt van de melk aan mij toebehoren.’ Een man, die aan het jagen is, geeft haar slaag met zijn geweer en zegt: ‘Zo ver als je deze slaag voelt, zal het profijt je toebehoren.’ N41B begint hetzelfde. Een man, die haar hoort, zegt: ‘Nee, je zult stront in je vat hebben!’ In versie C zegt de man: ‘Dat is een leugen.’

Lees ook het vervolg ‘Boterheksen 3: uit ieder huis een drupje’. Een uitgebreide versie voorzien van noten is te vinden in de onderstaande PDF

PDF:
Boterheksen 2