Cor Hendriks – Abraham en het getal 25

Abraham, die in eerste instantie Abram heette, is verbonden met het getal 25. Zijn eerste optreden is op zijn 75e, wanneer hij uit Haran vertrekt met zijn neef Lot. (Gen. 12:4), De tweede vermelding van zijn leeftijd is als hij 99 is, want hij krijgt zijn zoon Isaak als hij 100 is (21:5). Uiteindelijk sterft hij als hij 175 is (25:7), wat 7 x 25 is. Het lijkt dus alsof Abrahams leven is opgebouwd uit perioden van 25 jaar, waarvan we drie punten hebben gekregen en vier nog te ontdekken zijn.

Bij ons heet het “Abraham zien”, als je 50 wordt, wat gebaseerd is op Joh. 8:57, waar de Joden tegen Jezus zeggen: ‘Gij bent nog geen vijftig jaar en hebt gij Abraham gezien?’ En toen Jezus daarop zei: ‘Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: eer Abraham was, ben ik,’ raapten de Joden stenen op om hem mee te bekogelen, maar Jezus verborg zich [in zijn mantel] en verliet de tempel.

De beslommeringen tussen Nimrod en Abraham volgen het klassieke patroon van Mozes met Farao en Jezus met Herodes, etc. Nimrod had namelijk in de sterren gezien, dat een kind geboren zou worden, dat zijn goddelijkheid zou loochenen en hem overwinnen. En dus riep hij zijn raadgevers bijeen, die hem adviseerden een groot huis te laten bouwen, daarbij wachters te plaatsen en alle zwangere vrouwen daarin op te sluiten onder toezicht van vroedvrouwen die de jongetjes moeten doden en de meisjes in leven laten. De koning was verheugd met deze raad en liet meteen een paleis bouwen van 80 el breed en 60 el hoog. En toen het af was, liet hij bekend maken, dat alle zwangere vrouwen zich daar naartoe moesten begeven. Er zouden op deze wijze meer dan 70.000 kinderen gedood zijn. De engelen klaagden tegen God over het hemeltergende gedrag van Nimrod, de zoon van Kenaän [Kanaän is de broer van Kush], maar deze zei niet te slapen of te sluimeren.

De moeder van Abraham is onbekend gebleven. Terach zei haar, dat ze ook naar Nimrods vrouwenpaleis moest gaan, maar God deed een wonder en tijdens de hele zwangerschap was er aan de vrouw niets te zien. Maar toen het geboortemoment naderde, verliet ze uit vrees de stad en ging de woestenij in, tot ze bij een grote rivier kwam. Daar vond ze een diep hol, waarin ze haar kind ter wereld bracht. Op hetzelfde moment werd plots de hele grot verlicht en het gelaat van de pasgeborene straalde als de zon. Dit was de aartsvader Abraham. De moeder liet het kind achter, dat bitter begon te schreien, waarop God de engel Gabriël stuurde om het kind te voeden. En de engel liet melk uit een vinger van zijn rechterhand komen om de knaap te zogen. Tien dagen oud begon hij te lopen, verliet de grot en wandelde langs de rivier, waar hij Gabriël tegenkwam. Ondertussen had de moeder spijt gekregen van haar daad en was teruggekeerd, zonder echter haar kind te vinden en ze vreesde, dat het verscheurd was door wilde dieren. Ook zij liep langs de rivier en kwam haar kind tegen, dat ze niet herkende, omdat hij al volwassen was. Abraham groette haar en vroeg wat ze in de woestijn deed. De vrouw vertelde, dat ze uit angst voor Nimrod haar kind in een grot ter wereld had gebracht en het had achtergelaten, maar dat het nu verdwenen was, waarop Abraham haar vroeg hoe oud het kind was. “Twintig dagen,” zei de vrouw. Abraham maakte haar strenge verwijten over haar onmoederlijk gedrag en onthulde zich als haar zoon. Vervolgens leerde hij haar over een grote en machtige God, die ziet zonder gezien te worden, in de hemel zijn woonplaats heeft en van wiens heerlijkheid de aarde vol is. De vrouw was verbaasd, dat er een andere God is dan Nimrod, maar Abraham zei haar dit tegen Nimrod te zeggen.

De vrouw ging naar haar man Terach en vertelde hem alles over Abraham, waarop Terach zich naar Nimrod begaf en zich voor diens voeten neerwierp, wat in die tijd gewoonte was. Toen hij van Nimrod toestemming kreeg zijn hoofd op te heffen en te spreken, zei Terach: “O grote koning, ik ben gekomen om u te vertellen, dat het kind, waarover gij in de sterren gelezen hebt, dat het uw rijk zou veroveren, geboren is; het is mijn zoon.” En hij vertelde Nimrod alles, besluitend met de woorden, dat “er een God in de hemel woont, die alles ziet en zelf onzichtbaar is, buiten wie er geen tweede bestaat.” Bij deze woorden sidderde Nimrod hevig en vroeg de raadgevers, wat er met het kind gedaan moest worden, dat na twintig dagen al volwassen was. Iedereen was hierover zeer verwonderd, maar toen verscheen Satan, gekleed in zwarte zijde, die hem adviseerde er met man en macht op los te gaan. Toen Abraham dat leger op zich af zag komen, werd hij bevreesd, maar de engel Gabriël stelde hem gerust en spreidde op bevel van God dikke wolken en duisternis uit tussen Abraham en zijn vervolgers, die onverrichter zake naar Nimrod terugkeerden.

Toen stuurde Gabriël op bevel van God Abraham naar Babel, een weg van veertig dagen, om daar de Naam Gods te verkondigen, maar Abraham zei geen teerkost voor onderweg, noch een paard te bezitten, waarop de engel hem zei, op zijn schouders te gaan zitten. Binnen een oogwenk stond Abraham voor de poorten van Babel, waarna hij op bevel van de engel de stad introk om de Naam Gods te verkondigen en de bewoners aan te sporen God als enige koning van de wereld te erkennen. Ook bij zijn ouders ging hij langs en zei hen zich niet langer neer te werpen voor het beeld van Nimrod. Nadat Abraham zijn gehele wedervaren aan Terach verteld had, ging deze naar Nimrod en vertelde hoe Abraham in zeer korte tijd uit de woestijn naar Babel gekomen was, waarop Nimrod, hevig sidderend, weer eens zijn vorsten en wijzen bijeenriep om te vragen, wat hij moest doen. Zij zeiden hem een schitterend feest te laten afkondigen van zeven dagen, waarbij eenieder zich zal verheugen en feestkleren aantrekken, zodat in het ganse land vreugde en jubel heerst; ook de vorst zelf moet in zijn paleis een groot gastmaal aanrichten, zoals er in geen enkel land ooit is geweest. Want als de mensen zijn macht en rijkdom zullen zien, zullen ze tot hem komen en hem dienen.

Dit plan beviel de koning en evenzo zijn onderdanen, zodat door het ganse land een uitbundige blijdschap heerste en er overal maaltijden werden gehouden. In het paleis werd een groot feest aangericht en een verblindende pracht en praal ten toon gespreid. Nu werd Abraham ontboden en hij verscheen. Hij liep de vorsten en hoogwaardigheidsbekleders voorbij tot voor de troon van Nimrod, greep die troon vast, schudde haar hevig en riep met luide stem: “Gij, Nimrod, verworpeling, die de ware God loochent, de God, die leeft en bestaat; getuig en zeg: God is enig en geen tweede bij Hem; Hij heeft geen lichaam en leeft eeuwig; Hij sluimert niet en Hij slaapt niet. Beken dat ik Abraham ben, Zijn knecht, die in Zijn naam spreekt.” Terwijl Abraham dit zei, werd zijn stem steeds luider en de godenbeelden, die in het rond stonden, begonnen te wankelen en stortten ter aarde. Toen de vorsten dit zagen, vielen ook zij op hun aangezicht en de koning met hen. Zijn hart beefde en zijn geest begaf hem; zo bleef hij twee uur bewusteloos liggen. Toen ontwaakte hij als uit een droom en hij vroeg Abraham: “Was dat uw stem of die van God?”, waarop Abraham zei, dat hij slechts de stem van een nietig schepsel van God had gehoord, waarop Nimrod God begon te loven als de koning aller koningen. Toen verliet Abraham het paleis van Nimrod. Staal, 50-56; zie https://sargasso.nl/jonge-jaren-abraham/ en https://en.wikipedia.org/wiki/Nimrod; dieper https://thetorah.com/why-the-midrash-has-abraham-thrown-into-nimrods-furnace/ en https://bahaiteachings.org/casting-abraham-into-the-fire.

Net als over vele andere demigoden bestaat er ook over Abraham nog een tweede geboortelegende, met eveneens zeer bekende trekken. Terach, veldheer van Nimrod, was gehuwd met Amathla, de dochter van Barnabo, en ze kregen een zoon, die Terach Abram noemde, “want,” zo zei hij, “God heeft mij groot gemaakt boven alle vorsten en dienaren van de koning.” [‘ram’: verheven] Terach, die 70 jaar was, gaf een grote feestmaaltijd ter ere van Abrams geboorte, waarbij ook veel van Nimrods hovelingen, wijzen en waarzeggers waren uitgenodigd. Toen zij laat in de nacht huiswaarts keerden, zagen zij een grote ster in het oosten, die zich voortbewoog en vier andere sterren aan alle vier de zijden van de hemel verslond. De wijzen waren hoogst verbaasd en zeiden onder elkaar: “Deze ster is vast het pasgeboren kind van Terach; hij zal groot worden en vele nakomelingen krijgen, die machtige koningen zullen overwinnen en hun land verwerven.” De volgende ochtend werd dit alles aan Nimrod bericht en ze adviseerden hem het kind te kopen en te doden, opdat het geen bedreiging zou vormen. Toen liet Nimrod Terach bij zich komen en zei, dat zijn wijzen in de sterren hadden gelezen, dat zijn pasgeboren zoon onheil over het land zou brengen. “Geef me daarom uw zoon, dan zullen wij hem doden; gij zult dan rijke geschenken als beloning ontvangen.” Terach antwoordt: “Wat gij beveelt, zal geschieden, o koning, doch veroorloof me u vooraf in een moeilijke zaak om raad te vragen.” Dan vertelt hij Nimrod, dat iemand het mooie paard, dat hij onlangs van Nimrod kreeg, voor veel geld wil kopen. Wat moet hij nu doen? De koning ontsteekt in woede en vraagt, of hij soms gebrek aan geld heeft om zo’n prachtig paard weg te willen doen. Dan valt Terach de koning te voet en smeekt hem niet zijn zoon voor wat geld te ontnemen. Maar de koning ontsteekt in woede, waarop Terach hem om drie dagen uitstel vraagt om het zijn vrouw mee te delen. Dit stond Nimrod toe, maar na drie dagen stuurde hij een boden om het kind te halen. Terach echter nam het kind van een van zijn knechten en gaf het hen, terwijl hij Abraham verborg in een grot, waar hij bleef tot hij tien was. Toen ging hij naar de school van Sem en Eber, die hem onderwezen in de Wet, waardoor hij God zijn leven lang trouw diende.(Staal, 58-60).

In Gen. 12 lezen we, dat Abram 75 jaar was, toen hij uit Haran wegtrok, n.a.v. zijn roeping door God. Echter over het hoe en wat van deze roeping horen we niets, evenals over de eerste 75 jaar van zijn leven. Zijn vader Terach was 70 jaar, toen hij Abram, Nachor en Haran verwekte, een drieling dus, waarvan Haran, na Lot verwekt te hebben, nog bij het leven van Terach stierf in zijn geboorteland, in Ur der Chaldeeën. Dus Abram werd geboren in Ur. Daar ook namen zij vrouwen: Abrams vrouw was Sarai (zijn zuster?), terwijl Nachor getrouwd was met Milka, de dochter van Haran en de zus van Jiska. En Terach ging met zijn zoon Abram en zijn schoondochter Sarai en zijn kleinzoon Lot richting Kanaän vanuit Ur der Chaldeeën en ze kwamen te Haran, waar ze bleven (11:26-31). Zie voor een schema van de voorouders en nakomelingen van Abraham https://nl.wikipedia.org/wiki/Abraham#Voorgeslacht.

Augustinus maakt er nog een heel punt van, waar Abram nu precies zijn roeping kreeg en maakt dan melding van Abrahams ontsnapping aan het Vuur der Chaldeeërs als een alternatieve geboortedatum (16:15). Het commentaar legt uit, dat in een Joodse legende, verteld door Jerome, Abraham in een vuur wordt gestopt vanwege zijn weigering om de Chaldese vuurgod te aanbidden. (Augustinus, Civ. 674) De Koran vertelt aldus:

En denk aan toen Abraham tegen zijn vader Azar zei: “Neemt gij beelden als goden? Waarlijk, ik zie dat gij en uw volk duidelijk dwalen.” En dus toonden We Abraham het koninkrijk der Hemelen en der Aarde, opdat hij vast mag zijn in kennis. En toen de nacht hem overschaduwde, zag hij een ster. “Dit is mijn Heer,” zei hij; maar toen de ster onderging, zei hij “Ik bemin geen goden, die ondergaan.” En toen zag hij de maan oprijzen. “Dit is mijn Heer,” zei hij; maar toen hij onderging, zei hij: “Waarlijk, als mijn Heer mij niet leidt, zal ik zeker een van hen zijn, die verdwalen.” En toen zag hij de zon opkomen en hij zei: “Dit is mijn Heer, dit is de grootste.” Maar toen hij onderging, zei hij: “O, mijn volk! Ik deel niet met jullie de schuld van het koppelen van de goden aan God; ik wend mijn gezicht naar Hem, die de Hemelen en de Aarde schiep, de ware religie volgend: Ik ben niet een van hen, die goden toevoegen aan God.” En zijn volk disputeerde met hem. Hij zei: “Disputeren jullie met me over God, die me leidt? En ik vrees niet de godheden, die jullie aan Hem koppelen, want slechts door de wil van mijn Heer hebben zij enige macht: Mijn Heer omvat alles in Zijn kennis. Wil je dan niet nadenken?‘ (etc.) [6:75-80].

Het commentaar vermeldt, dat de naam Azar waarschijnlijk is afgeleid van de door Eusebius gebruikte vorm Athar voor Terah. Verwezen wordt naar een midrash op Gen. 17, waarin Abraham door zijn afgoden aanbiddende vader Zarah aan Nimrod wordt overgeleverd, die zegt: “We zullen het vuur vereren.” “Eerder,” zei Abraham, “het water, dat het vuur dooft.” “Het water dan!” “Eerder de wolken, die het water dragen.” “De wolken dan!” “Eerder de wind, die de wolken verspreidt.” “De wind dan!” “Eerder de man, die de wind verdraagt.” Waarna Abraham in de oven werd geworpen (Koran, p. 324).

Abraham catapulted into the fire (p.17, Isl. Ms. 386, University of Michigan Library, Special Collections Library, Ann Arbor, foto mizanproject)

Abraham catapulted into the fire (p.17, Isl. Ms. 386, University of Michigan Library, Special Collections Library, Ann Arbor, foto mizanproject)

Over dit gebeuren zijn twee versies in de legendes te vinden. In de eerste versie is Abraham 50 [!] (zie ook Rappoport I, 238). Dan komt hij terug naar zijn vaders huis, na zijn leertijd bij Sem en Eber. Zijn vader voorzag zich in zijn onderhoud door het vervaardigen en verkopen van godenbeelden. Abraham moet de beelden gaan verkopen. Aangezien hij ieder klant de koop afraadt, verkoopt hij niets en zijn broers stellen voor hem tot priester aan te stellen. Die moet tot de goden bidden, hen spijs en drank geven en de tempel schoonhouden. Zijn vader bracht hem naar het binnenste vertrek van de woning, waar de 12 grote en nog een menigte kleinere beelden staan, en zei: “Hier, mijn zoon, hebt ge de scheppers en de meesters der wereld.” En hij boog eerbiedig en ging weg. Abraham ging toen naar zijn moeder en vroeg haar een geitenbokje klaar te maken om te offeren aan de goden. De vrouw deed het en Abraham zette het offer voor de goden neer, maar geen van hen bewoog, waarop Abraham nogmaals naar zijn moeder ging en haar zei, dat de goden het offer versmaadden, waarschijnlijk omdat ze het niet kostbaar of smakelijk genoeg vonden. Nu nam de vrouw drie prachtige bokjes en bereidde die op hun heerlijkst. Ook die zette Abraham voor de beelden, wederom zonder resultaat. Toen kwam de geest Gods over hem en hij vervloekte zijn vader en diens ganse geslacht van dwazen, dat goden van steen en hout vervaardigde. En in zijn toorn greep hij een bijl en verbrijzelde al de beelden, alleen de grootste liet hij staan en stak die de bijl onder de arm. Terach hoorde de bijlslagen en kwam snel aanlopen. Hij zag zijn zoon het vertrek verlaten en de verwoesting en vroeg met ontzetting, wat Abraham met zijn goden gedaan had. Abraham zei hem, dat hij de goden offers had gebracht om hun welgevallen te verkrijgen en dat ze gretig toetastten. Maar toen ontstond er een grote twist onder hen, want ieder wilde het grootste deel voor zich nemen; men begon te schreeuwen en te vechten, totdat tenslotte de grootste onder hen naar de bijl greep en ze allen één voor één stuksloeg. Hij had de bijl nog onder zijn arm. Maar Terach maakte hem uit voor een vuile leugenaar, want de beelden waren maar van hout, waarop Abraham hem zei, dat het dwaas is hen te vereren en dat hij moet terugkeren tot de enige God, die hemel en aarde geschapen heeft, en die gediend moet worden, opdat Hij niet weer vertoornd wordt zoals vroeger, toen Hij de Zondvloed over de aarde bracht. Want als hij in zijn zonde volhardt, zal hij onheil brengen over zichzelf en zijn kinderen, waarop Abraham de bijl nam en ook het grootste beeld aan stukken hakte.

Ziedend van woede gaat Terach naar Nimrod en zegt hem zijn zoon streng te straffen, voor hij nog meer onheil aanricht. Nimrod stuurt drie boden naar Abraham, die zich onbevangen voor de troon laat voeren. Opnieuw vertelt Abraham aan Nimrod het verhaal, dat hij Terach had verteld, en ook Nimrod noemt hem een bedrieger, waarop Abraham zijn pleidooi houdt voor de ene ware Schepper. Nimrod wordt woedend en wijst hem op het vuur; dat is zijn godheid, waarvoor hij zich moet neerwerpen, waarop Abraham hem zegt, of het niet beter is het water te vereren, dat het vuur kan blussen, etc. – wolken, wind, mens [d.w.z. het sprookje ATU 2031: Stronger and Strongest; vgl. ATU 2031B: Abraham learns to Worship God. At nightfall Abraham worships a star [i.e. Venus], then the moon, then the sun, and finally gives up idolatry.], waarop Abraham de dood in de vuuroven verdient.

Toen liet de koning een oven, waarin kalk gebrand werd, drie dagen en nachten stoken en gaf op de derde dag bevel Abraham erin te werpen. Wel 900.000 mensen kwamen hiernaar kijken en alle daken, torens en bomen waren bezet. Ondertussen hadden waarzeggers ontdekt, dat Abraham het kind was, dat 50 jaar geleden het levenslicht aanschouwde en wiens ster de vier andere sterren had verslonden. Nimrod vroeg Terach nu, waarom deze niet zijn bevel toen had opgevolgd, waarop deze naar Haran, zijn oudste zoon, wees, als degene, die het had aangeraden. De koning beval toen Haran mee te verbranden. Abraham vertrouwde op God, maar Haran twijfelde en werd in de oven meteen verbrand; maar Abraham bleef in leven; alleen de strikken, waarmee hij aan Haran had vastgezeten, waren verbrand. Zo’n drie dagen en nachten wandelde hij in de oven rond. Toen liet Nimrod Abraham tevoorschijn komen en vroeg, waarom hij niet verteerd was, waarop Abraham de God van hemel en aarde loofde, die voor verderf behoedt. Toen wierpen de mensen zich voor hem neer, maar hij zei hen niet voor hem te buigen, maar voor de Schepper. Toen schonk de koning hem vele kostbaarheden en Abraham vertrok met eer overladen. Velen sloten zich bij hem aan en 300 mensen volgden hem, om zijn God te dienen (Staal, 60-66).

De tweede versie van dit verhaal is gekoppeld aan de bekende mythe van de Toren van Babel. Deze versie is o.a. te vinden in de ‘Bijbelse Geschiedenis van Pseudo-Philo‘, een Joodse hervertelling van de Bijbel uit de 1e eeuw van onze jaartelling. We bevinden ons in hoofdstuk 6 (vgl. Gen. 11):

Toen verzamelden zich al degenen, die verdeeld over de aarde woonden, en gingen bij elkaar wonen. En toen ze vertrokken waren uit het oosten, vonden ze een vlakte in het land van Babylon. En toen ze daar woonden, zei de een tegen de ander: “Zie, het zal geschieden, dat wij worden verstrooid, een ieder weg van zijn broeder, en tenslotte zullen we elkaar bestrijden. Welnu, komt dan en laten we voor onszelf een toren bouwen, waarvan de top tot aan de hemel zal reiken, en laten we ons naam en faam maken op de aarde.” En een ieder zei tot zijn naaste: “Laten we stenen nemen en laten we ieder onze naam op die stenen schrijven en ze met vuur branden, en dat wat geheel verbrand is, zal tot leem en baksteen dienen.” En iedereen pakte zijn stenen op, op 12 man na, die weigerden ze op te pakken. Dit zijn hun namen: Abram, Nahor, Lot, Ruge, Tenute, Zaba, Armodat, Jobab, Esar, Abimahel, Saba, Aufin. En het volk van het land greep hen en men voerde hen voor hun vorsten en zei: “Dit zijn de mannen, die onze besluiten overtreden hebben en niet in onze wegen willen wandelen.” En de leiders zeiden tot hen: “Waarom was een ieder van jullie niet bereid met het volk van het land stenen (in het vuur) te leggen?” En zij spraken ten antwoord: “Wij leggen met u geen stenen (in het vuur) en wij voelen ons niet gebonden aan uw wil. Eén Heer kennen wij en Hem aanbidden wij. Zelfs als u ons met uw stenen in het vuur legt, zullen wij ons niet bij u aansluiten.” En vertoornd spraken de leiders: “Doet met hen, zoals ze gezegd hebben. Tenzij ze ermee instemmen met u stenen (in het vuur) te leggen, moet u hen met uw stenen door het vuur laten verteren.” Maar Joktan, die de belangrijkste vorst onder de leiders was, nam het woord: “Dat niet, maar laat hen liever een periode van zeven dagen gegeven worden, en het zal geschieden, als ze berouw krijgen over hun zeer slechte plannen en met u stenen (in het vuur) willen leggen, dat ze mogen blijven leven. Maar zo niet, laat het dan gebeuren en laten ze dan naar uw besluit verbrand worden.” Hij zocht echter, hoe hij hen uit de handen van het volk kon redden, want hij was van hun stam en hij diende God. Toen hij dit gezegd had, nam hij hen mee en sloot hen op in het koninklijk paleis. En toen het avond werd, beval de leider, dat er 50 mannen van grote kracht bij hem geroepen moesten worden, en hij zei tot hen: “Gaat heen en neemt in deze nacht die mannen, die in mijn huis zij opgesloten, mee en laadt levensmiddelen voor hen uit mijn huis op tien lastdieren en brengt die mannen zelf tot mij en leidt de lastdieren met hun levensmiddelen naar de bergen en zorgt daar voor hen. En weet dat, als iemand te weten komt, wat ik tot jullie gezegd heb, ik jullie met vuur zal verbranden.” Dit alles wordt gedaan en wanneer de twaalf bij Joktan zijn, maakt hij zijn plan bekend en zegt hen nog eens 50 man als geleide mee te geven en dat ze zich 30 dagen in de bergen moeten schuilhouden. Hij zal over zeven dagen zeggen, dat ze gevlucht zijn en dat hij er 100 man achteraan gestuurd heeft. Elf man zijn het met hem eens, maar Abram vindt het onzin om het onvermijdelijke te ontvluchten en blijft, terwijl de elf naar de bergen worden gebracht. Na zeven dagen komt het volk en Joktan vertelt, dat ze ontsnapt zijn, etc., alleen Abram is er nog. Die wordt verhoord, maar hij heeft ‘s nachts geslapen en toen hij wakker werd, vond hij hen niet.
Toen namen ze hem mee, bouwden een oven en staken die aan met vuur en ze wierpen stenen, die door het vuur verbrand waren, in de oven. En toen nam hun leider Joktan, ziek van emotie, Abram en wierp hem met de bakstenen in de vurige oven. Maar God veroorzaakte een grote aardbeving en het vuur stroomde over en sprong uit de oven in vlammen en vonken en het verbrandde allen, die in het zicht van de oven stonden. En er verbrandden op die dag in totaal 83.500 mensen. Maar Abram had zelfs niet de geringste verwonding van de brand. Abram stond op uit de oven en de vurige oven viel in elkaar. En Abram was gered en hij ging weg naar de elf man, die zich verborgen hadden in de bergen, en hij vertelde hen alles, wat hem overkomen was. En ze kwamen met hem mee het gebergte uit, zich verheugend in de naam van de Heer, en niemand, die hen tegenkwam, joeg hen schrik aan die dag. En ze noemden die plaats met de naam van Abram en in de taal van de Chaldeeën ‘Beli’, dat vertaald “God” betekent.

Abraham in de vuuroven (foto karelsteenbrink)

Abraham in de vuuroven (foto karelsteenbrink)

De vertaler merkt op, dat alle mss. hier ‘Deli’ lezen, maar dat dit ‘Beli’ moet zijn, van Bel, de Babylonische godheid, die in de Joodse traditie soms als de bouwer (= koning Belus) van de toren van Babel wordt beschouwd. Hoe dit met “de naam van Abram” in overeenstemming te brengen is, blijft volkomen duister. Het verhaal van de toren zelf wordt door de schrijver in een apart hoofdstuk (7) ondergebracht, met de nodige verdubbelingen (vgl. Gen. 11).

En het geschiedde na deze dingen, dat het volk van het land zich niet bekeerde van zijn kwade gedachten, en zij kwamen wederom samen bij hun leiders en zeiden: “In eeuwigheid zal het volk niet overwonnen worden. Welnu, laten we samenkomen en ons een stad en een toren bouwen, die nooit zal worden weggenomen.” En toen ze begonnen te bouwen, zag God de stad en de toren, die de zonen der mensen aan het bouwen waren. En Hij zei: “Zie, het is één volk en allen hebben één taal. En dat wat zij begonnen zijn te maken, zal de aarde niet verdragen en de hemel zal de aanblik niet dulden. En het zal geschieden, dat, als ze niet worden tegengehouden, ze zich zullen wagen aan alles, wat ze zich aanmatigen te doen. En daarom, zie, Ik zal hun talen verdelen en Ik zal hen naar alle streken verspreiden, zodat eenieder zijn broeder niet herkent en iedereen de taal van zijn naaste niet verstaat. En Ik zal hen uitleveren aan de rotsen en zij zullen zich tenten bouwen met strohalmen en ze zullen zich grotten graven en daar zullen ze als dieren van het veld wonen. En zo zullen ze ten allen tijde voor Mijn aangezicht zijn, zodat zij dit nooit (meer) bedenken. En Ik zal hen beschouwen als een druppel en hen vergelijken met speekstel en voor sommigen zal het einde door water komen [overstroming], anderen daarentegen zullen door dorst [hitte] verdrogen. En boven al dezen wil Ik mijn knecht Abram uitkiezen en Ik zal hem doen uitgaan uit hun gebied en Ik zal hem leiden naar een land, dat Mijn oog vanaf het begin gezien heeft. Toen alle inwoners der aarde voor Mijn aangezicht zondigden en Ik het water van de Vloed bracht, heb ik dat (land) niet vernietigd, maar bewaard. Want de bronnen van mijn toorn zijn daartegen niet uitgebroken en het water van Mijn vernietiging is er niet op neergedaald. Want daar zal Ik Mijn knecht Abram doen wonen en Ik zal Mijn verbond met hem sluiten en Ik zal hem zegenen en Ik, God, zal zijn Heer zijn voor eeuwig.” Toen de volkeren, die de aarde bewoonden de toren begonnen te bouwen, verdeelde God hun talen en veranderde hun uiterlijk, zodat niemand zijn broeder herkende en niemand de taal van zijn naaste kon verstaan. En zo geschiedde het, dat, terwijl de bouwers hun dienaren bevalen stenen aan te geven, ze water brachten en als ze om water vroegen, ze stro brachten. En toen zo hun voornemen werd doorkruist, hielden ze op de stad te bouwen. En de Heer strooide hen vandaar uit over het gehele aardoppervlak. En daarom is de naam van die plaats: “Verwarring”, omdat God daar hun talen verwarde en hen vandaar verstrooide over het hele aardoppervlak. (Ps. Philo, 32-37)

We vinden dit verhaal ook in de legenden. Het was in de tijd, dat alle mensen bij elkaar woonden en dezelfde taal spraken. De mensen, die toen leefden, verlieten hun woning en trokken naar het oosten, naar het land Sinear, waar ze hun woonplaats vestigden. Ze wierpen de regering des Hemels van zich af en kozen zich als koning Nimrod, een nakomeling van Cham, wiens kinderen volgens Noach allen knechten zijn; doch wee het land, dat door een knecht geregeerd wordt.
Toen beraadslaagden de vorsten en oudsten met elkaar, evenals de geslachten van Kus, Mizrajim, Put en Kenaän, de vier zonen van Cham, en kwamen overeen een stad te bouwen met een hoge toren, wier spits tot de hemel zou reiken, om zich een grote naam te verwerven en zo over de gehele wereld te regeren. Ze vroegen ook Abraham, de zoon van Terach, zich bij hen aan te sluiten, maar deze antwoordde: “Gij wilt uzelf een grote naam maken, maar gij verwerpt de naam Gods. Maar God zal u verslinden en uw taal verdelen!” Maar naar Abraham werd niet geluisterd en het plan werd aan Nimrod voorgelegd, die het zeer toejuichte, waarop zich 600.000 man verzamelden en aan het bouwen sloegen. Ze splitsten zich in drie partijen: sommigen wilden ten hemel stijgen en daar met God oorlog voeren; anderen wilden hun eigen god in de hemel brengen en die dienen, terwijl weer anderen de hemel met bogen en spiesen wilden bestormen. Ze namen zich voor op de toren een groot godsbeeld te plaatsen met een zwaard in de hand, naar de hemel gericht. Behalve Abraham waren er nog elf personen, die zich tegen de bouw verzetten, en zij werden allen voor de vorsten gebracht en vervolgens tot de vuurdood veroordeeld. Joktan, de leider der vorsten, wilde hen eerst zeven dagen bedenktijd geven, omdat hij hen heimelijk wilde redden. Ze werden naar de gevangenis in het huis van Joktan gebracht, die hen bevrijdde en met 50 man naar de andere 50 in de bergen stuurde, op Abraham na, die toen zeven dagen later alleen in een tot gloeihitte gestookte kalkoven werd gegooid, waarop God een hevige aardbeving liet ontstaan, waarop het vuur uit de oven sprong en tot een helle vlam werd, die alle omstanders verteerde; het aantal doden was 584. Zo werd Abraham gered; hij ging naar het gebergte en vertelde zijn vroegere metgezellen zijn wedervaren, die met hem terugkeerden, God aanriepen en weigerden verder te bouwen. De anderen stoorden zich echter niet aan hen en bouwden verder. Op iedere tichel brandden zij hun naam en voegden hem dan in het bouwwerk. Zo gingen ze voort en God hinderde hen niet, om hen de tijd te geven van hun boze plannen af te zien. Steeds hoger en hoger werd de toren, zodat het brengen van tegels en leem van beneden naar boven een vol jaar duurde. En wanneer onder het opstijgen een tegel naar beneden viel en in tweeën brak, weenden zij zeer, maar wanneer een mens viel en door de val het leven verloor, bekommerde zich niemand daarom. Dit alles zag God. Telkens schoten zij onder het bouwen met pijlen naar de hemel en de pijlen vielen, bloedrood gekleurd, weer naar beneden en zij riepen tot elkaar: “Nu hebben wij allen, die in de hemel zijn, gedood!”
En God daalde neer om te zien, wat de mensen deden (Gen. 11:5). De 70 engelen rond Zijn troon zeiden: “Voor U, God, is niets verborgen. Waartoe zult Gij naar de aarde afdalen om zelf te zien?” Waarop God antwoordde: “Ik wil de latere mensen leren, dat zij geen vonnis mogen vellen of oordeel uitspreken, alvorens de zaak met eigen ogen te hebben onderzocht.” Toen steeg Hij weer op en zei: “We zullen hun taal verwarren, zodat zij elkaar niet meer kunnen verstaan.” En zo deed God. Vroeg iemand een steen, dan kreeg hij leem; vroeg hij leem, dan kreeg hij een steen. En zo ontstaken ze in woede en wierpen elkaar de dingen naar het hoofd, waardoor velen omkwamen. God strafte hen op drie manieren: zij, die in de hemel hun eigen god hadden willen gaan dienen, werden in apen en olifanten veranderd; die de hemel hadden beschoten met pijlen en spiesen, vielen door elkanders hand; en zij, die God hadden willen bestrijden, verstrooide God over de gehele aarde. En toen ze de toorn Gods gewaar werden, hielden ze op met bouwen en verspreidden zich in alle landen. En de aarde opende haar mond en verslond 1/3 van de toren, die ze hadden gebouwd. Toen kwam vuur uit de hemel en verteerde nog eens 1/3; slechts 1/3 is tot heden blijven staan. (Het schijnt in de lucht te hangen en zijn schaduw vormt een weg van drie dagreizen. Wie de top bestijgt, ziet van boven de bomen van het woud als sprinkhanen (Staal, 42-47).

In het OT lezen we, dat Jahweh tegen Abram zegt zijn land, familie en vaders huis te verlaten om te gaan naar het land, dat Hij hem zal tonen. Hij zal hem tot een groot volk maken, hem zegenen en zijn naam zo beroemd maken, dat die gebruikt zal worden als een zegening. “Ik zal hen zegenen, die jou zegenen: Ik zal diegenen vervloeken, die over jou schamper doen. Alle stammen van de aarde zullen met u gezegend worden.” Dus Abram ging, zoals Jahweh hen gezegd had en Lot ging met hem. Abram was 75 jaar oud, toen hij Haran verliet. [Gen. 12:1-4]

Meer komen we niet te weten over deze beroemdste der aartsvaders. Waarom hij zijn land verliet, wordt niet gezegd. Josephus vertelt, dat hij een scherpe blik bezat, grote overredingsgave en zelden falende oordeelkracht; en omdat hij ook deugdzaam was en in het aanzien van een wijs man stond, besloot hij, de traditionele valse inzichten over God in goede te veranderen. Daarom verklaarde hij als eerste, dat er slechts één God is, de Schepper van alles, en dat deze alles, wat tot geluk dient, geeft, aangezien de mens op eigen kracht dat niet kan bereiken. Dat concludeerde hij uit de gebeurtenissen ter land en ter zee, aan de zon en de maan en uit de veranderingen aan het hemelgewelf. “Want,” zo zei hij, “ligt de kracht in de schepping zelf, dan zal zij ook zelf voor haar onderhoud zorgen. Dat dit echter niet het geval is, is evident. Ze draagt dus ook niet uit eigen kracht tot ons nut bij, maar is afhankelijk van de macht van een hoger wezen, dat alleen dank en eer toekomt.” Toen nu de Chaldeeërs en andere Mesopotamiërs oproer tegen hem stookten, hield hij het voor wijselijk te emigreren en nam met wil en hulp van God het land Kananai in bezit. Daar aangekomen richtte hij een altaar op en offerde aan God.
Ook Berosus vermeldt onze Vader Abraham, echter zonder diens naam te noemen, met de volgende woorden: “In het tiende geslacht na de Zondvloed, was er bij de Chaldeeërs een rechtvaardige en uitblinkende man, die in de sterrenkunde bedreven was.” (Josephus, JA, 1:7:1-2 (p. 38f))

Ook de legenden weten van Abrahams wijsheid en sterrenkunde. Zijn verblijf in Egypte had hem niet alleen een aanzienlijk man gemaakt, maar hij had er ook veel geleerd van de wijzen en waarzeggers, zodat hij wijzer was dan alle mensen, die vóór hem geleefd hebben. De wijze Zoroaster heeft hij de rekenkunst en de sterrenkunde geleerd. (Staal, 71) T.a.v. zijn vertrek uit Chaldea geven de legenden het volgende verhaal:

Enige tijd na Abrahams redding uit de kalkoven, had koning Nimrod een droom. Hij stond met zijn krijgsvolk voor de vuuroven en daaruit kwam een gestalte, gelijkend op Abraham, die met getrokken zwaard op hem afkwam. Verschrikt wilde de koning de vlucht nemen, doch de gedaante wierp een ei naar zijn hoofd. Het ei brak en er ontstond een brede stroom, waarin al zijn krijgsvolk verdronk. Vol ontzetting wilde de koning weer vluchten, maar de stroom werd weer tot een ei; uit dit ei kwam een kuiken, dat op zijn hoofd vloog en hem een oog uitpikte. Toen de koning wakker werd, was hij zeer verontrust, liet zijn raadgevers komen, die hem voorspelden, dat hij en zijn volk in de toekomst veel onheil van Abraham en zijn nakomelingen zullen krijgen en dat hij beter Abraham kon laten doden. Eliëzer echter had het gesprek gehoord, waarschuwde Abraham, die zich terugtrok bij Noach en Sem, zodat de mannen van de koning onverrichter zake terug moesten. Toen ook Terach bij hen op bezoek kwam, haalde Abraham zijn vader over om het land te verlaten en naar Kenaän te gaan. Onderweg predikte Abraham overal, waar zij kwamen, de leer van de enige, waarachtige God. In Charan echter besloten ze te blijven wonen. Toen Abraham daar drie jaar woonde en 55 was, verscheen God, die hem naar Kenaän stuurde, alwaar hij overal de naam des Heren predikte, maar na 15 jaar ging hij terug naar Charan; en vele inwoners van de stad, wel 72, voegden zich bij hem en hij onderwees hen in de leer Gods. Toen Abraham 75 was, beval God hem opnieuw het land te verlaten en naar Kenaän te gaan. Nu ging Lot met hem mee. (Staal, 66-68)

Bij Pseudo-Philo lezen we in vers 18:5:
[En God zei:] “Heb Ik over dit volk niet gesproken, toen Ik in een visioen tot Abraham zei: ‘Jouw zaad zal zijn als de sterren aan de hemel’ [Gen. 15:5], toen Ik hem optilde tot boven het firmament en hem de ordeningen van alle hemellichamen liet zien?

Volgens vertaler VAN DER HORST wordt in het ‘Testament van Abraham’ en enkele andere vroeg Joodse geschriften Abraham geschilderd als een visionair, die hemelreizen maakte.

In een ander deel van de ‘Bijbelse Geschiedenis van Pseudo-Philo’ (hfdst. 23:4-7) vinden we ook het offer, dat in Gen. 15 op de belofte volgt. Het is ingebouwd in een toespraak van Jozua:
Dit zegt de Heer: “Het was één rots, waaruit ik jullie vader gehouwen heb. En door het houwen van die rots ontstonden twee mannen, wier namen Abraham en Nahor zijn, en door het hakken van die plaats zijn twee vrouwen geboren, wier namen Sara en Melcha zijn [Sara wordt hier, zoals ook in de legenden, met Jiska uit Gen. 11:29 geïdentificeerd; zie ook Jos. 1:7:1: Lot, de broer van Sarra]. En zij woonden bij elkaar aan de overkant van de rivier. En Abraham nam Sara en Nahor nam Melcha (tot vrouw).
En toen alle inwoners van het land zich één voor één door hun eigen dwaze denkbeelden lieten verleiden, geloofde Abraham in Mij en heeft hij zich niet met hen laten verleiden. Ik redde hem uit het vuur (der kalkoven) en nam hem mee en leidde hem door het hele land Kanaän en zei tot hem in een visioen: “Aan jouw zaad zal ik dit land geven.” [Gen. 12:7; 13:15; 15:18; 17:8; verder 28:13 aan Jakob] En hij zei tot Mij: “Zie, nu hebt U mij een vrouw gegeven, maar zij is onvruchtbaar. Hoe zal ik nu zaad hebben uit mijn toegesloten rots?
En Ik zei tot hem: “Neem voor Mij een drie jarig kalf en een drie jarige geit en een drie jarige ram en een tortelduif en een duif.” En hij nam deze, zoals Ik hem bevolen had. Ik bracht hem in een diepe slaap en omgaf hem met schrik en vóór hem (plaatste Ik) de plek van vuur, waarin de werken van degenen die ongerechtigheden jegens Mij bedrijven, worden verzoend, en Ik toonde hem de fakkels van vuur, waarmee de rechtvaardigen, die in Mij hebben geloofd, zullen worden verlicht.
En Ik zei tot hem: “Deze dingen zullen tot een getuigenis zijn tussen jou en Mij, dat Ik aan jou zaad zal geven uit een toegesloten vrouw. En Ik wil jou vergelijken met de duif, omdat jij de stad genomen hebt, die jouw zonen zullen beginnen te bouwen voor Mijn aangezicht. [? Moriah, Gen. 22 = de Tempelberg.] De tortelduif wil Ik vergelijken met de profeten, die uit jou geboren zullen worden. En de ram wil Ik vergelijken met de wijzen, die uit jou geboren zullen worden en die jouw zonen zullen verlichten. En het kalf met de menigte van volk, die door jou vermeerderd wordt. En de geit met de vrouwen, wier schoot ik zal openen en die zullen baren. De profeten zelf en deze nacht zullen tot een getuigenis zijn tussen ons, dat Ik niet van Mijn woorden zal afwijken.

T.a.v. de rots wijst VAN DER HORST op Jesaja 51:1-2: “Aanschouwt de rots, waaruit ge gehouwen bent, en de holte van de put, waaruit ge gegraven bent; aanschouwt Abraham, uw vader, en Sara, die u baarde; want Ik riep tot hem als eenling en Ik zegende hem en vermenigvuldigde hem.

In de Koran vond ik een andere verwijzing naar Abrahams offer in Sura 2: ‘De Koe’:
Toen Abraham zei: “O Heer, toon me hoe Ge leven zult geven aan de doden!”, zei Hij: “Hebt ge niet geloofd?” Hij zei: “Ja; maar ik heb U gevraagd, opdat mijn hart goed verzekerd zal zijn.” Hij zei: “Neem dan vier vogels en trek die naar u en hak die in stukken; plaats dan een deel van hen op iedere berg; roep hen dan en ze zullen snel naar u komen; en weet dat God machtig is en wijs!” (Koran, p. 367f )

In tegenstelling tot de legenden beweert Josephus, dat Abraham in Egypte zeer werd bewonderd en voor hoogst wijs gehouden. Hij gaf hen les in wis- en sterrenkunde, wetenschappen, die voor zijn komst hen volledig vreemd waren; want zij kwamen van de Chaldeeën naar de Egyptenaren en vandaar naar de Grieken. [Jos. 1:8:2] Bij Pseudo-Philo (16) lezen we, aan het eind van de opsomming der geslachten van na de vloed:
Toen begonnen degenen, die op aarde woonden, de sterren te observeren en ze begonnen op grond daarvan zich beelden te maken en voorspellingen te doen en hun zoons en dochters door het vuur te laten gaan. Maar Seruch en zijn zoons wandelden niet zoals zij.

VAN DER HORST merkt op, dat de opmerking over het begin van de astrologie waarschijnlijk ingegeven werd door de vermelding van Thera (Seruch), die in Ur woonde, een stad, die bekend stond om zijn astrologie en sterrenverering, waaraan ook Thera zich zou hebben schuldig gemaakt (zoals we zagen). Het verhaal van Abrahams verblijf in de kalkoven wordt volgens VAN DER HORST afgeleid uit Gen. 15:7: “Ik ben de Heer, die u uit Ur der Chaldeeën heb weggeleid”, waarbij men het woord Ur las als “vuur”, een betekenis, die dit woord in het Hebreeuws kan hebben. Eerder zagen we al de Koran-spelling Azar en Eusebius’ Athar voor Terah/Thera/Tharrus/Zarah, de beeldhouwer van Nimrod en zijn voornaamste legeraanvoerder. Athar is de Avesta-naam voor vuur (zie: Atharvan). Onder de Hatra-vondsten is een afbeelding van Vuur in Parthische kledij met twee slangen in zijn linker- en een bijl in zijn rechterhand, wat hem verbindt met de Shiva-groep (Horst, 30, 36; Bhatt. 196. Nu is Zarathustra volgens TIELE in het Sanskriet: Jaradashti.

Azear is een godsbeeld, dat Abrahams vader Tharah vereerde. Omdat Abraham deze en andere godenbeelden van zijn vader aan stukken brak, werd hij door zijn vader bij koning Nembrod aangeklaagd en als godslasteraar in een gloeiende oven geworpen, wat hem echter niets deed (Vollmer, WdM, 87).

De hoogste zegen, die Abraham te beurt viel, was een kostbaar edelgesteente, dat God hem om de hals had gehangen, en dat iedere zieke, die ernaar keek, genas. Toen Abraham van de wereld werd weggenomen, nam God de parel weer tot zich en hing hem aan de zonneschijf. (Staal, 95) [vgl. slang aan zon in Egypte]

Vervolgens komen we Og tegen als bewoner van Sedom (= Sodom), die had weten te vluchten, toen de stad werd ingenomen door Amrafel en zijn bondgenoten, die de inwoners, waaronder Lot, gevangen namen en met zich meevoerden. Og berichtte het gebeuren aan Abraham (toen nog Abram), in de hoop dat deze zou sneuvelen bij de achtervolging, om op die wijze in het bezit van Sara (!) te komen. Vanwege deze zondige gedachte werd hij door God gestraft met een heel lang leven: ‘Gij zult de kroost van Abraham, uit Sara voortgesproten, tot 1000-en en 100.000-en zien aangroeien en uw einde zal zijn, dat ge door hun hand valt.’

Op de dag, dat Izak gespeend werd, richtte Abraham een groot feestmaal aan (Gen. 21:8). Alle groten der aarde waren verschenen: Sem en Eber, Abimelech, de koning der Filistijnen, met zijn hofdienaren en zijn krijgsoverste Pichol, en ook Terach, de vader van Abraham, was met zijn zoon Nachor uit Charan gekomen; eveneens behoorde Og, de koning der reuzen, en zijn gevolg tot de feestelingen. De aanwezige heidenen spotten evenwel en spraken: ‘Hebt ge ooit zoiets gezien? Een oude man en vrouw hebben een kind op de straat gevonden en nu zeggen ze, dat het hun kind is. En vieren bovendien nog een groot feest, om aan hun woorden geloof te doen slaan.’ Wat deed Abraham tegen deze lastertaal? Hij nodigde op zijn feest alle jonge moeders met hun kinderen. Sara ontblootte haar borsten, die twee melkbronnen geleken; de melk stroomde eruit en zij voedde alle zuigelingen. Maar de heidenen bleven doorgaan met spotten: ‘Als dan Sara de moeder van de knaap is, hoe kan Abraham op 100-jarige leeftijd nog een zoon voortbrengen?’ En plotseling veranderde het gelaat van Izak en het geleek sprekend op dat van zijn vader Abraham. Nu verstomden de lasteraars en allen erkenden, dat Izak het kind van Abraham en Sara was. Volgens de versie van Baba Mezia (87a) kreeg Sara borsten zo groot als twee waterbronnen (Joodse Sprookjes (Elmar), 37f, 45; Staal, 73, 78f).

De tekst van Gen. 21:8 luidt: En het kind groeide op en werd gespeend en Abraham richtte een grote maaltijd aan op de dag, dat Isaak gespeend werd [Het was Hagar, die spotte].

De dag van het spenen wordt dus duidelijk gescheiden van de dag van het baren. In de tekstvolgorde is hij reeds besneden, toen hij acht dagen oud was (21:4). Over de geboortedag zelf weten de Legenden het een en ander: Het was een ogenblik van geluk voor alle misdeelden. Vele onvruchtbare vrouwen werden zwanger; doven werden horend, blinden ziend en zinnelozen herkregen hun verstand [vgl. het optreden van Jezus: binden en ontbinden]. De lichten des hemels schenen helderder, want de kracht der zon was die dag 48 x zo sterk als gewoonlijk.

Literatuur

Bhattacharji, Sukumari, The Indian Theogony. A Comparative Study of Indian Mythology from the Vedas tot the Purāņas, Cambridge 1970.
Horst, P.W. van der (ed.), De Bijbelse Geschiedenis van Pseudo-Philo, Kampen 1990.
Josephus, Flavius, Jüdische Altertümer, Wiesbaden 1982 (repr.).
Rappoport, Angelo S., Ancient Israel. Myths & Legends, London 1995 (3 Vol.)
Staal, L.D., Verhalen en Legenden van Israël, Zutphen 1925.
The Koran, London 1933 (= 1909).

Voor een interessant artikel over Abraham, Nimrod en de Koran, zie http://www.mizanproject.org/journal-post/a-migrating-motif/.

Lees ook het vervolg: Abraham, Lot en de vernietiging van Sodom.

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Abraham
https://robscholtemuseum.nl/?s=Nimrod