CKV2 THEMABRONNENBUNDEL – Rob Scholte’s project in Nagasaki

In zekere zin kan men Rob Scholte’s werk in Nagasaki beschouwen als een rechtstreeks vervolg op Tiepolo’s fantastische plafonds. Ook al maakt hij gebruik van allerlei nieuwe technische mogelijkheden, zijn werkwijze met een team van assistenten is exact gelijk aan de atelierpraktijk uit de 17de en 18de eeuw.

Originaliteit bestaat voor Scholte niet. Reproducties zijn in zijn kunst het belangrijkste, die zorgen ervoor dat het kunstwerk een zo groot mogelijk publiek bereikt – het meest gereproduceerde kunstwerk is daarom ook het belangrijkste, zei hij ooit. Scholte schildert sinds begin jaren tachtig in een precieze, realistische stijl (alsof het al reproducties zijn) bestaande beelden na, uit de media, de reclame, plaatjesboeken.

Uit: Paul Steenhuis, De koning van de kopieerkunst in het keizerrijk der kopieerders. in: NRC Handelsblad 3 december 1993

Jacob Jordaens, Frederik Hendrik als triomfator, Schilderingen in Huis ten Bosch

Het grote amusementspark bij Nagasaki heet Huis Ten Bosch Stad en het staat vol met op ware grootte nagebouwde Nederlandse gebouwen, zoals de Utrechtse Domtoren, het stadhuis van Gouda, Amsterdamse grachtenhuizen en als klapper het Haagse woonpaleis van koningin Beatrix, paleis Huis Ten Bosch. Je moet er geweest zijn om te geloven hoe krankzinnig het is, een griezelig echt nagemaakt stadje op zijn Nederlands, tussen de Japanse bergen aan de baai van Omura, veertig kilometer van Nagasaki. (…) Op den duur moet het huidige amusementspark het centrum worden van een nieuwe, echte stad, waarin duizenden Japanners wonen. (…) Voor de kunst hoeft de vervaging van de grens tussen pretpark en gewone wereld niet nadelig uit te pakken. Want wie bouwen er tegenwoordig nog paleizen, waarin kunstenaars, net als in de Rennaissance, grootse versieringen aan mogen brengen? Van koningen, keizers en dictators heeft de kunst niet veel meer te verwachten.

Uit: Paul Steenhuis, Monumentale wandschildering van Rob Scholte in Nagasaki. in: NRC Handelsblad 8 december 1995

Dat in een amusementspark serieuze kunst gemaakt kan worden bewijst Rob Scholte met zijn 1200 vierkante meter grote wandschildering in de Oranjezaal van paleis Huis Ten Bosch in Nagasaki Holland Village, zoals het park ook wel heet. De koningin wilde niet dat de schilderingen uit haar paleis, allegorische voorstellingen die de triomf van Prins Frederik Hendrik op de Spanjaarden uitbeelden, nageschilderd werden in de replica in Japan. Daarom zochten de Japanners, met hulp van hun adviseur dr. Simon Levie, oud-directeur van het Rijksmuseum in Amsterdam, een hedendaagse Nederlandse kunstenaar die een nieuwe schildering kon maken. Levie koos Scholte, onder meer omdat van hem bekend was dat hij, net als oude meesters, met assistenten werkt. Want in je eentje klaar je zo’n groot karwei niet.

Rob Scholte, Après nous le Déluge, Nagasaki, 1995. Detail met wasbakken

Bovendien verwerkt Scholte in zijn schilderijen bestaand beeldmateriaal, zodat hij zijn ontwerp zou kunnen laten aansluiten bij de zeventiende-eeuwse sfeer van het paleis. (…) We praten over het schilderij. Mijn eerste indruk toen ik de zaal binnenliep, was dat het zo…, zo alsof het er altijd al gezeten had was, zo zeventiende-eeuws, zo vol schepen met bollende zeilen op zwalkende golven. ‘Dat is precies de bedoeling’, zegt Scholte. ‘Pas als je er de tijd voor neemt, zie je dat die indruk niet klopt.’ Hij heeft gelijk. Zodra je even gaat zitten, ‘opent’ het schilderij zich. Het is te
groot en te veel om in één blik te bevatten. Je zit in een reusachtige draaitol, waar aan de binnenkant tekeningen, foto’s en schilderijen geprojecteerd worden, details flitsen voorbij, en al kijkend ontdek je verbanden, verwijzingen, verhalen en anekdotes.

Rob Scholte, Après nous le Déluge, Nagasaki, 1995. Detail met indiaan

Over de historische betrekkingen tussen Japan en Nederland. Over oorlog en vrede. Over typisch Hollands geluk. Het meest opvallend is de wand die in beslag wordt genomen door een zeeslag, met schepen in een fel oranje vuurzee, gescheurde zeilen, explosies, mensen en ledematen die door de lucht vliegen. En Amerikaanse marine-helikopters. Het is een inferno van ouderwets en modern geweld, en zo vlak bij Nagasaki, waar de tweede atoombom viel, is de associatie met die explosie onvermijdelijk. We zien geraamten en lichamen die weggesleurd worden door de vloed. Daarboven, buiten het bereik van de vuurgloed, staat een nimf op een schelp zoals die van Botticelli’s Venus. Ze heeft het lichaam en de houding van de nimf met een waterkruik die Ingres schilderde, en het gezicht van Scholtes vrouw. Ze laat uit haar kruik water vloeien over de verschroeide kust – en dat water vloeit in de scheidslijn tussen de wand met de catastrofe en de wand waarop een wateridylle is geschilderd. In de linkerbenedenhoek, naast de toegangsdeuren van de zaal zien we, meer dan levensgroot geschilderd, op een zwart-wit foto een jongen liggen die in het gras aan de waterkant ligt en met zijn zelfgemaakte zeilbootje speelt.
Het jongetje kijkt een beetje peinzend naar het bootje. Het water is nog kalm, de lucht nog helder op de rest van deze wand, die weer in kleur is geschilderd. Hoewel, als een soort voorbode van de aanstaande ramp zijn in die lichtblauwe lucht tekeningen van zeilschepen en zeemonsters te zien. Meer naar rechts komen uit de blauwe lucht, ‘out of the blue’, wasbakken naar beneden zeilen, en in de onderste wasbak zien we een paar modellen van zeilbootjes in woelig water – alsof er net zeeslagje mee is gespeeld. Op de volgende wand wordt serieus gevaren door Hollandse zeventiende-eeuwse zeilschepen. Het grote houten beeld van een indiaan tussen de schepen geeft aan dat ze op weg zijn naar de koloniën om exotische handelswaar op te halen. Dat het de varende kooplui voor de wind gaat, blijkt uit de beursberichten, geknipt uit de zalmroze Financial Times, in de vorm van een raket die omhoog schiet – net als de koersen. Op de volgende wand wordt het scheepvaartverkeer drukker.

Rob Scholte, Après nous le Déluge, Nagasaki, 1995. Detail met beursberichten (onder)

Er komen steeds meer kapers op de kust om te verdienen aan de koloniën, er worden heiligenbeelden van de overheersers ontscheept. Dat leidt tot schermutselingen, er wordt hier en daar al een schot gelost, en in de betrekkende lucht stormen wilde, spookachtige paarden voorbij. En dan zijn we rond, komen weer uit bij de wand met de zeeslag, waar het verhaal dat begon als een jongensdroom, eindigt in een catastrofe. Dit schilderij roept de lust op om allerlei onderlinge verbanden tussen de afbeeldingen te zoeken en betekenissen te vinden. Het is alsof je als kijker als een stokje door een reusachtige suikerspinmachine rondgaat, en steeds blijven er meer mogelijke betekenissen en zelfgesponnen verbindingslijnen aan je kleven. Want het schilderij gaat niet alleen over het verleden, het is rond en suggereert een onafwendbare cyclus. Ook als je het, zoals de Japanners, van rechts naar links leest, en dus begint bij de catastrofe, volgt na de jeugdige onschuld weer een ramp etcetera.

Oost en West raken elkaar even in dit schilderij, en dat levert een merkwaardige droomwereld op. Een goed voorbeeld van de hoeveelheid betekenissen die je aan een detail uit dit schilderij kunt geven, is het bord met de tekst ‘Please go away’. Het staat vlak voor de zeeslag, terwijl daarboven de boeg van een Duitse kanonneerboot uit de Tweede Wereldoorlog uit het zeventiende-eeuwse krijgsgewoel opduikt. Het staat voor het Japanse isolationisme, maar kan ook als oproep van de Amerikanen aan de Japanners beschouwd worden om weg te blijven bij Pearl Harbour. En als oproep van de Japanners aan de Amerikanen om weg te blijven met hun atoombom. (…) Het schilderij is ernstig, maar heeft tegelijkertijd speelse en hier en daar ironische kanten. Water speelt uit de aard der zaak een belangrijke rol in het schilderij, dat dan ook ‘Après nous le déluge’ heet.
Het ironische is dat de hele zeeslag, het hele verhaal zich blijkens het schilderij ook in het water, of beter nog, onder water afspeelt: en wel op de bodem van de Amsterdamse grachten. Want wie midden in de zaal gaat staan en omhoog kijkt, ziet in de bonte sterrenhemel (navigatie!) grote-stadsgebouwen (handelskantoren) en daaromheen op het balkon van de koepel onmiskenbare Amsterdamse grachtenbruggen boven spiegelend water. Zelfs het bordje ‘Zinkbuis riolering’ is geschilderd. (…) Alles grijpt in elkaar in dit kunstwerk. De scène waarop we westerse zeevaarders een christelijk heiligenbeeld van boord zien takelen, ongetwijfeld om wat heilzaam missiewerk onder de heidenen te verrichten, is geschilderd op de deuren die leiden naar de paleistuin.

Rob Scholte, Après nous le Déluge, Nagasaki, 1995. Koepel

De deurklinken van verguld brons, ook van Vlugt, bestaan uit een aaneengesmede hand en arm van een krachtige atleet en de arm en de zegenende hand (twee vingers omhoog) van een Christusbeeld: zegening met kracht gecombineerd. De drangers boven aan deze tuindeuren zijn met agressieve gouden scharen versierd. Die verwijzen niet alleen naar het geweld en scherpe steekwapens, maar ook naar Scholtes werkmethode, die voor het samenstellen van zijn schilderijen vaak put uit een enorm knipselarchief. Afbeeldingen die op de wand zijn uitvergroot zijn ook ‘onscherp’ geschilderd, zodat je duidelijk ziet: dit is een schilderij van een op de muur geprojecteerd plaatje, dit is niet een zorgvuldig geïmiteerd zeventiende-eeuws doek. (…) In een gesprek verbindt Scholte binnen een paar minuten zijn persoonlijke ervaringen met mondiale kwesties. De luisteraar blijft verbijsterd achter.
Het tempo en de denkstappen zijn nauwelijks bij te houden. Het merkwaardige is dat Scholte die methode ook in zijn schilderijen hanteert, en dat die heel overtuigend werkt. De wandschildering, in 1991 op de computer ontworpen, is illustratief voor Scholtes autobiografische aanpak. Hij begint bij een persoonlijke ervaring en komt dan al associërend, nadenkend en afbeeldingen verzamelend tot een nieuwe voorstelling waarin hij zijn visie op de wereld uitdrukt. In 1991 was het autobiografische uitgangspunt natuurlijk het Nederlandse jochie dat met een bootje speelt, en misschien droomt van avonturen op de wereldzeeën en van verre landen. Hoewel het ventje wel op Scholte lijkt, is het niet gebaseerd op een jeugdfoto van hemzelf: hij gebruikt altijd ‘onpersoonlijk’ materiaal. Hij is een expressionist die niet-expressieve middelen gebruikt. Hij wil niet dat zijn kunst de allerindividueelste emotie is. ‘Ik wil dat de wereld mij begrijpt, en ik de wereld begrijp’.

Waarom hebt u de opdracht in Japan aanvaard? Het zou lang duren, het was ver weg en u wist absoluut niet hoe u de ruimte zou moeten vullen. Bovendien was de opdracht aan voorwaarden verbonden.

Ik vind het juist spannend om te werken met een bepaalde ruimte voor een aangewezen plek, met een gerichte vraag van de opdrachtgever. In de Renaissance was dat heel gewoon. Zelfs de hoeveelheid goud die in een bepaalde persoon mocht worden verwerkt, werd uitgerekend, al naar gelang het belang van de persoon. Kunst die kan ontstaan, heeft ook heel erg te maken met wie het betaalt. Een van de redenen om dit project te aanvaarden was ook dat ik aan een vaste opdracht zou werken. Eigenlijk is dat een enorm taboe geworden.

Uit: Interview met Rob Scholte. in: VN 29 juli 1995

Hoe legde Simon Levie u het de eerste keer uit?

Ik had hem nooit ontmoet. Hij kwam naar Brussel. Hij zei: ze gaan daar Nederland nabouwen. Mijn oren spitsten zich. Hij legde uit dat de handelsrelatie tussen Japan en Nederland moest worden gevierd en dat daar dus alle beroemde monumenten van Nederland gekopieerd moesten worden. Ik dacht meteen: dit lijkt me absurd, dit is postmodernisme in zijn zuiverste vorm. Huis ten Bosch is echt nagebouwd. De binnenruimten wou de koningin niet gekopieerd hebben, dat ging haar waarschijnlijk te ver. Ik ben er ook nog nooit in geweest, nee, nooit uitgenodigd. We moesten dus zelf iets verzinnen, eerst dachten we aan Panorama Mesdag. Maar met zo’n ronde zaal kon ik echt niks, dus toen heb ik de oorspronkelijke structuur weer aangebracht die ook de Oranjezaal van Huis ten Bosch heeft, al ben ik daar dus nooit geweest.

Hebt u gevraagd of u in verband met het project Huis ten Bosch mocht zien?

Nee.

Het werd u ook niet aangeboden?

Nee. Ik zou er natuurlijk graag een kijkje hebben willen nemen. (…) In Japan hebben ze een keer tegen de koningin gezegd: dit is toch een soort koninklijke opdracht? Nee, zei Beatrix meteen, het is géén koninlijke opdracht. Het is een puur Japans project. Dat is natuurlijk ook wel zo, het wordt volkomen uit Japanse financiële middelen betaald. (…) Waarom doe ik het? Ik wil iets maken wat geen Japanner kan maken. Ik wilde echt iets wat zo oer-Nederlands is en zo van mij, dat het eigenlijk een soort psychedelische tempel wordt. Iets wat eigenlijk daar niet had kunnen ontstaan en toch is ontstaan.

Wat is er Nederlands aan?

Ten eerste zijn er natuurlijk heel veel beelden uit de Nederlandse schilderkunst, Ruysdael, Maes…’

Hebt u die nagemaakt?

Ik heb het ontwerp op de computer gemaakt.

U hebt het niet willen laten lijken?

Jawel, wel degelijk. Als een Maes een goeie golf schildert of Ruysdael een goeie lucht, dan nam ik die wél. Maar door het totaal van collage en de verschillende beeldfragmenteringen die er inzitten en de manier hoe het totaal an sich en de ordening plaatsgevonden heeft, zijn het andere voorstellingen geworden. Je kunt wel echt schilderijen terugvinden, maar dat kost moeite. Het is een lineair verhaal, het is echt geschiedenis. Van de VOC tot en met Pearl Harbour. Overal zitten ook moderne elementen in verwerkt, maar het is een soort wordingsgeschiedenis. Het is een crazy ervaring om rond te lopen in een Nederland dat tussen bergen ligt, en waar je momenten hebt dat je je dus echt in Nederland waant. (…) De mooiste delen die ik moet afschilderen zijn een enorme explosie.

Dat laat u niet liever aan die uitvoeringsploeg over?

U moet het zo zien: ik werk heel erg goed op de manier zoals de oude meesters dat doen. Dus in lagen, je kan onderschilderingen maken. Dat zijn bepaalde kleurvlakken, waar je in nieuwe kleuren overheen gaat, dus eigenlijk zoals je drukt. Je brengt kleuren aan en door een bepaalde mate van transparantie ontstaan de kleuren die ik in mijn hoofd heb. Daarom moet het ook afgetopt worden. Het worden toplagen, dat is het belangrijkste. Ik moet bepalen: waar komen de glimmers, waar komen de echte donkere accenten te zitten?

Daar moet u gewoon bij zijn?

God en ik schilderen, zeg ik altijd. Dit is inderdaad iets dat ik niet aan anderen kan overlaten.

http://www.cultuurnetwerk.nl/producten_en_diensten/bronnenbundels/1999/1999_114.htm