Bert Jansen – “Chacun son Marcel”? Meerduidigheid in het werk van Marcel Duchamp

De Nederlandse receptie van Duchamp: Het zout in de pap of roet in het eten

INLEIDING

Toen het Grote Glas in 1995 in museum Boijmans Van Beuningen te zien was verscheen in Het Parool een paginagroot artikel van Cathérine van Houts (Houts 1995). In de eerste zin introduceerde zij Duchamp als degene, die “bijna tachtig jaar geleden een banaal object – een pisbak – als kunstwerk presenteerde door het te exposeren in een museum”. De zin was, anders dan de bewoordingen doen vermoeden, niet pejoratief, als een typering van de charlatan Duchamp, die de kunstwereld op de hak nam. De omschrijving was positief bedoeld, om de branie van de avantgardist aan te duiden achter zijn beslissing een kunstwerk als readymade voor te stellen, een actie, die beslissend was voor veel twintigste eeuwse kunst en die het mogelijk heeft gemaakt, volgens Van Houts, de opgeblazen auto van Rob Scholte in een kunstcontext te exposeren. Dat de “pisbak” in werkelijkheid in 1917 niet is geëxposeerd, dat het “museum” in kwestie een jaarbeurs achtige entourage betrof en dat daarnaast nog talige en contextuele verwijzingen bij de keus van Duchamp waarschijnlijk een rol hebben gespeeld, het zijn allemaal aspecten, die in Van Houts’ omschrijving niet zijn meegewogen. Het kernpunt van haar artikel is de hedendaagse vitaliteit van Duchamps werk en met name, die van het Grote Glas aan te tonen, “alsof het recent gemaakt is”.
Ik wijs hier op het voorbeeld van Van Houts omdat naar mijn indruk veel Nederlandse kunsthistorici, kunstenaars, academiedocenten, museummedewerkers en critici haar gechargeerde en ongenuanceerde karakterisering van Duchamp delen om hun standpunt te motiveren, zowel in positieve als in negatieve zin. Het duidt op onbekendheid met het oeuvre. Over Duchamp is nooit consensus ontstaan als een kunstenaar die zijn belang ontleent alleen al door z n deelname aan de historische avantgarde, vergelijkbaar met Malevitch of Kandinsky. (24)
Ik vermoed dat dit te maken heeft met het ontstaan van stereotype en op onjuiste feiten gebaseerde meningen in samenhang met de kunst vanaf de jaren zestig die, anders dan in de internationale receptie, hier niet werden bijgesteld door latere inzichten gebaseerd op historisch onderzoek naar de context bij het ontstaan van een werk en de samenhang met Duchamps leven. Behoudens de incidentele oproep van enkelingen voor een meer gedifferentieerde interpretatie van het oeuvre van Duchamp, wordt de receptie van Duchamp naar mijn mening nog steeds voor een groot deel gekleurd door de persoonlijke sympathie of antipathie van de auteur voor eigentijdse kunst, waarvoor Duchamp dan als oorzaak wordt gezien.

Marcel Duchamp in het Stedelijk Museum Amsterdam, 1966 (foto Museumjournaal)

Marcel Duchamp in het Stedelijk Museum Amsterdam, 1966 (foto Museumjournaal)

Zo is in Nederland sprake van twee kampen, die verdeeld zijn over de vraag, of Duchamp het zout in de pap is of roet in het eten gooit. Het vermoeden, dat dit het gevolg is van het ontbreken van gedegen historisch onderzoek kreeg ik na lezing van The Definitely Unfinished Marcel Duchamp in 1992, waarin elf essays van Duchamp specialisten mij duidelijk maakten hoe beperkt een kijk op de kunstenaar is, die alleen afgaat op zijn invloed op contemporaine kunst (zie p.46-47) (Jansen 1992). In die bundel bleken verschillende benaderingen naast elkaar mogelijk zonder elkaar uit te sluiten als een gevolg van de ambiguïteit van de kunstenaar, die op verschillende manieren naar voren komt. In zijn gebruik van taalspelletjes bijvoorbeeld en in zijn door de tijdgeest gekleurde verwijzingen naar z n eigen vroegere werk na zijn herontdekking in de jaren vijftig en zestig. In de hierna volgende geschiedenis van de Nederlandse receptie van Duchamp wil ik onderzoeken welke verschillen zijn aan te wijzen met de niet Nederlandse receptie, welke redenen daarvoor zijn te geven en of daar in de loop van de tijd veranderingen in optraden.

(24) Een voorbeeld is het proefschrift van Jan van Adrichem, De ontvangst van de Moderne Kunst in Nederland 1910-2000, dat zich beperkt, zoals de subtitel vermeldt, tot Picasso als pars pro toto voor het onderwerp. In de passages waarin Duchamp ter sprake komt, gebeurt dat alleen waar Picasso en Duchamp elkaar hebben gekruist. Zo bevat het boek een noot over Picasso’s onbehagen in de jaren zestig over de groei van de populariteit van Duchamp (Adrichem 2001, 528 nt. 3). Ook wordt vermeld, dat Carel Blotkamp bij het overlijden van Picasso in 1973 opmerkt dat Duchamp, Malewitch en Mondriaan veel belangrijker zijn geweest voor de ontwikkeling van de kunst hetgeen hij later herhaalt als hij Duchamp “veel belangrijker dan Picasso” noemt voor de jaren zestig en zeventig (ibid., 386 en 443). Aan die ontwikkeling van de Moderne Kunst gaat het boek voorbij.

“Chacun son Marcel”? Meerduidigheid in het werk van Marcel Duchamp
Bert Jansen
Leiden University Centre for the Arts in Society (LUCAS), Faculty of Humanities, Leiden University
2015-03-31
Hoofdstuk 2, p. 65-66

https://openaccess.leidenuniv.nl/handle/1887/32657

PDF:
Bert Jansen – “Chacun son Marcel”? Meerduidigheid in het werk van Marcel Duchamp

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Marcel+Duchamp