Avenue #357 – Interview met Rob Scholte: ‘Je bent zelf het licht’

Interview Jacinta Bokma, fotografie Miloushka Bokma, styling Ilona Bokma

Twintig jaar geleden bezocht Avenue als eerste Rob Scholte na de aanslag. Nu gaan de zussen Jacinta, Ilona en Miloushka Bokma terug naar de man die vol levenslust, zelfspot en verbazing de wereld en de kunst beschouwt. ‘’Niets is eeuwig, de tijd zet alles recht.’

De hemel kleurt onrustig grijs, wit, blauw, een fel jagende wind zorgt voor een woest wisselend decor. Donker, licht, dreigend, ontwapenend. Op weg naar het weerzien, op weg naar Den Helder, op weg naar Rob Scholte, schetsen de oude meesters de wolken boven zijn weerbarstige leven. Een eeuwig fascinerende strijd vol wisselende kansen. Bovenop zijn museum, tegenover het station, wappert zijn vlag. Rood. Trots. Onaantastbaar.

Scholte graait energiek in zijn geheugen bij het weerzien. “Dames! Hoe gáát het? Jullie zagen me twintig jaar geleden in mijn kwetsbaarste fase. Ik gaf toen als hoogleraar les in Kassel en moest nog de berg op. Ik moest nog naar Japan.” Nagasaki, waar in 1995 zijn Magnum opus Apres Nous le Deluge werd geopend, een meer dan 1200 meter grote plafond- en muurschildering, wat hij noemt een beste berg.

Alsof we twintig jaar geleden een ruimte zijn uitgewandeld en er vandaag gewoon weer inlopen, alsof het gesprek zich als vanzelf zo weer hervat. Scholte praat honderduit. Zijn stem raspt nog steeds. Hij rookt nog steeds. Scholte vult de ruimte. Niets is veranderd.

Niets? Twintig jaar geleden waren wij, de zussen Bokma, JIM. Jacinta, de hoogzwangere culinair journaliste. Ilona, art director. Miloushka, fotograaf. We zouden de hemel bestormen. Rob Scholte was de ultieme, postmodernistische held, de kunstenaar die 24 november 1994 een aanslag op zijn leven overleefde en daarbij zijn beide benen verloor. “Ik wil er niet over praten, maar weet inmiddels gelukkig wel hoe het zit. Die aanslag bracht me ook iets moois: de anonimiteit. Andy Warhol zei: iedereen vijftien minuten beroemd. Ik dacht na een overdosis foute aandacht beter anti-Warhol: vijftien minuten anoniem.”

De foto’s van toen. Scholte lacht. Met die typische Amsterdamse rollende r: “We waren wél een stuk jonger zeg. Wat ik me van toen nog heel goed herinner, is die omgeving. Ik was als hoogleraar tien dagen in de maand in Kassel en had een goede deal met dat hotel gemaakt; goedkoper dan een kamer huren. Ik houd van de neutraliteit van hotelkamers. Dat is ook altijd zo fijn in Japan geweest. Opgemaakte bedden, schone handdoeken. Tof. Witte onderbroeken, zien jullie dat op de foto? Wit. Ik zie er heel schoon uit.”

Het was een vruchtbare tijd, herinnert zich de kunstenaar. “Omdat ik les gaf. Ik leer altijd meer van mijn studenten dan zij van mij.” Zoals vaker raakten de verschillende kanten van zijn leven met elkaar verstrikt: “Ik ben daar aan mijn eigen succes gesneuveld. Ik was zeer populair in die tijd en kreeg dus zomaar 120 leerlingen in mijn klas. Maar ik reisde veel, moest vaak naar Japan. Van de lerarenvergaderingen, die mijn collega’s om het me lastig te maken precies planden tijdens mijn afwezigheid, miste ik er zo drie. En toen zei rector-magnificus Brinckman: ‘Ja, zo gaat dit niet langer.’ Volgens het Hochschulgesetz moest ik elke week komen opdraven. Toen heb ik als eerste die eeuw in 1999 bij de universiteit mijn ontslag als hoogleraar ingediend. Verloor ik meteen mijn pensioen. Jammer. De omstandigheden waren luxueus. En het was er schoon. Zo’n opgeruimde kamer zou ik het liefste nog steeds hebben. Ik houd niet van rommel.”

Twintig jaar geleden opereerde Rob Scholte nog als een besloten vennootschap. “Wegens gebrek aan baten opgeheven, nu ben ik een eenmanszaak.”

Hij voelt zich als een vis in het water in zijn eigen Rob Scholte Museum, maar wel een gejaagde vis, een mogelijk bedreigde soort. De politiek in de stad Den Helder zorgt voor een fikse hoop onrust. Het is niet voor niks dat op de museum-website al maanden een Open Brief aan het College van B & W van Den Helder prijkt, ondertekend door vele prominenten, die erop wijzen dat het hier om ‘een bruisend kunstmuseum met een vrijplaats mentaliteit gaat, waar verrassingen te zien zijn en waar nieuwe collecties ontstaan’, dat een kans verdient. Scholte huist in een prachtig pand, waar we helemaal blij van worden, we stuitten op een unieke collectie verzameld, geruild, oud en nieuw werk van zichzelf en anderen, dat allemaal perfect lijkt te passen in juist dit oude postkantoor… Waarom zou je hem weg willen hebben? Scholte glimlacht. “Den Helder is klein. Een defensiestad, er lopen geen snelwegen naartoe, de trein stopt op dit kop- en staartstation met verder rijden. Het is een soort eiland of een schoolplein. Maar er zijn ondertussen al wél vijftig raadsvergaderingen geweest, die gingen alleen maar over dit gebouw.”

De crux is: er zijn mensen met belangen die graag de plek waar Scholte nu resideert anders willen benutten, die nog steeds van een nieuw stadhuis dromen. Er moet worden afgebroken en gebouwd. Het gaat om geld. Natuurlijk. Scholte blaast een wolk uit. “Door alle strubbelingen staan we al een tijd geblokkeerd stil met dit museum. Ik heb nu niet de neiging om nieuwe exposities op te zetten. Eerst maar eens kijken hoe deze loopgravenoorlog eindigt.” Feller: “Dat de overheid zich zelf niet aan zwart-op-wit gezette afspraken houdt, vind ik onacceptabel. Ik ga er altijd vanuit dat een afspraak bindend is. Maar de staat heeft onbeperkte middelen, feitelijk onze middelen, gemeenschapsgeld, waarmee ze elk privé-initiatief kunnen vernietigen. Ik snap werkelijk niet dat de gemeente niet inziet dat wij in deze stad furore kunnen maken. Wat heel goed zou zijn voor deze krimpgemeente. Nieuwe toeristen voor Den Helder. De bewoners hier heten van oudsher jutters hè, en het woord jutters komt van jatters. Het is toegestane illegaliteit. Wellicht speelt die mentaliteit van toen nog steeds. Men noemt het hier het Palermo aan het Marsdiep. Al het geld, dat bij de voorbereiding van de sloop en nieuwbouw van dit postkantoor is verdwenen, speelt mogelijk een rol.”
Strijdbaar: “Maar ik doe tegenwoordig weer pers Ik heb bijna 20.000 volgers op Twitter, mensen in de plaatselijk politiek veelal minder dan 1000. Door mij krijgt Den Helder nationale aandacht. Maar goed, het museum heeft dus wel een prijs. Ik heb mijn anonimiteit op moeten geven.”

Zo kennen we hem. Never a dull moment. Het hart ligt op de tong, leven vanuit drive en inspi… Ho, bijna hadden we geschreven: inspiratie. Maar van dat woord houdt Scholte niet zo van. “Nee. Ik heb daar moeite mee. Je krijgt niet iets inblazen wat er nog niet is. Ik houd van dingen die veront-acht zijn. Die mensen niet zien, niet waardevol worden gevonden, die men eigenlijk wég willen gooien. Maar na mijn ingreep herkennen ze de waarde vaak wél. Ik vind het juist te gek om een borduurwerk om te draaien en zo weer waarde te geven. De zaterdagmarkt is voorbij en er ligt nog wat rotzooi, resten fruit. Dat is materiaal voor mij. Als iedereen klaar is met Pipo de Clown, kom ik met een schilderij van Pipo de Clown. Ja. Dat is het eigenlijk. Ik geef graag het waardeloze zijn waarde terug. Zoals Karl Kraus al zei: ‘my language is the common prostitute that I turn into a virgin’”

Er is in de afgelopen twintig jaar behoorlijk wat gebeurd met de mens en kunstenaar Scholte. “Ik accepteer ik meer van mezelf en anderen. Ben minder streng.”

Lijsje, zijn liefde en moeder van hun kinderen Lotus en Anaïs, grapt met lichte spot in haar ogen: “Je bent gewoon wat luier geworden.”

Scholte geeft zich onmiddellijk over. “Nee, het is anders. Ik voel de druk van vroeger niet meer. Ik moet niet meer zo nodig te scoren. De kunstwereld is zo ambitieus altijd, maar ik heb alles al gedaan. Dan worden heel andere dingen waardevol. Bij topvoetballers en ballerina’s is het na vijftien jaar knallen klaar, een vrouw moet voor haar veertigste wel zijn bevallen, maar een kunstenaarsleven kent geen tijdslimiet. Matisse was 81 toen hij met zijn door assistenten geknipte vormen aankwam. Ook ik kan tot mijn laatste adem werken.

“Ik weet nu dat het commerciële succes van mijn kunst niets zegt over de kwaliteit. Vroeger had ik veel succes, nu zie ik een schilderij uit de 80’er jaren van mij nog weggaan voor 12.000 euro, terwijl een tekening van Marlene Dumas voor 40.000 doet. Curieus. Maar niets is eeuwig. De tijd zet alles recht.”

Veel meer is hij het onderscheid tussen spel en realiteit helder gaan zien. “De knal, de aanslag, zorgde ervoor dat ik begreep dat ik de media niet nodig had. Ik heb het daardoor overleefd. Het publiek had geen idee meer wat ik deed, omdat ik nergens meer in de media opdook. Het principe bij de media is: jij doet iets voor ons, wij doen iets voor jou, zodra je daarmee stopt, komt de anonimiteit. Dat was precies wat ik wilde. Ik veroverde daarmee de vrijheid, ik stond mezelf nieuwe vormen toe die ik me voorheen nooit had gepermitteerd. Ik klaagde wel eens, want geld verdien je er niet meteen mee. Zei een vriend: ‘Ja, maar je maakt nu wel wat je echt wil maken.’ Hij had gelijk. Wij kunstenaars willen altijd zo graag bevestigd worden. Heel veel kunst is daarom gebaseerd op herhaling, steeds hetzelfde, zodat ze kunnen zeggen: jij hebt een eigen stijl! Een zelfkwelling. Ik vind het juist leuk mezelf te verrassen.”

Veel meer is hij gaan beseffen dat het niet om het resultaat alleen gaat. “De weg er naartoe is veel belangrijker. ‘Ik wil beroemd worden!’, dat is toch het credo van de samenleving van nu. Ja, maar waarmee? Vroeger moest je iets héél goed kunnen en dan kwam je daarmee op de tv. Nu kom je op tv en wordt beroemd, omdat je op de tv bent. Wat is dat nou? De beloning is toch niet het leukste? Het gaat toch om de ervaringen onderweg? We zijn een alleen op doelen gerichte maatschappij geworden, verslaafd aan publiciteit, aan vijf sterren in de krant. Maar zijn we gelukkig in ons werk? Ik ben net zo’n kneus als ieder ander, ik maak net zoveel fouten, maar door afstand tot de media te nemen heb ik wél mijn eigen leven kunnen opbouwen, weet ik gelukkig te zijn, mijn kinderen, die konden in alle rust opgroeien. Dat is geweldig.”

Hij werkt nog steeds samen. Daarin ligt een parallel tussen Scholte en de meesters uit de gouden eeuw: de kunstenaar als regisseur. “Bij mij is dat deels gedwongen natuurlijk. Ik kan niet alles tillen, ik kan niet slepen, ik heb daardoor een team nodig. Maar ik ben veel minder tijd kwijt aan onzin. Ik hoef niet alles zelf te doen om het toch goed te laten lopen. Soms schildert iemand beter dan ik het kan, dan zit ik dan heerlijk vanaf de zijkant naar te kijken. Het gaat uiteindelijk om de handtekening van de meester. Zijn toestemming, zijn goedkeuring. Dat gezever ook altijd of iets nou een echte Rembrandt is of niet… Ik vind, net als Rembrandt, dat als hij zijn handtekening eronder heeft gezet, is het een echte Rembrandt is. Wie het dan precies heeft gemaakt, maakt veel minder uit.”

Hij grinnikt bij het beeld van mensen in een museum, die debatteren over de echtheid van kunst. “Ik kom zelf eigenlijk nooit in een museum. Dat klinkt een beetje merkwaardig misschien. Het Rijks is vijftien jaar dicht geweest, een enorm verlies voor de kunst omdat nu een hele generatie er niet mee opgegroeid is. Ik voel me er meestal niet thuis.” Dat zegt een man in een bloedeigen museum. “Jawel, maar wij zijn anders. Draaien hier zonder subsidie op eigen geld, de toegangsprijs is slechts 2,50. Kijk naar het Rijks. Dat krijgt 60 miljoen jaarlijkse gemeentesubsidie, de entreeprijzen zijn pittig en waar gaat al dat geld heen? Niet naar de kunstenaars. Het gaat naar de verzekering, de beveiliging, de klimaatbeheersing en de curatoren. Ik zou het liefst gratis willen worden of pay what you want toepassen. Ik zou mijn museum graag als het Salvador Dalí-Museum in Figueres willen ontwikkelen. Hij woonde en werkte er, ontving daar zijn publiek. Hij leefde en stierf er. Het liefste blijf ik hier. Het museum ergens opnieuw beginnen doe ik niet meer. Dan blijf ik wel virtueel als museum verder bestaan en verkoop ik mijn collectie. Het is niet zaligmakend, dan heb ik wel wat anders in mijn hoofd.”

Ooit zal hij zelf ook als een oude meester voortleven in de volgende eeuwen. Hoe zullen de kinderen van de nieuwe tijd hem herinneren? Hij tuit de lippen. “Poei! Wíl ik überhaupt nog wel herinnerd worden? We zijn allemaal een broodkruimel op de rok van het het universum. Het gaat om het nu.”

Wat is de kern dan? Zijn diepste verlangen? “Gek misschien om te zeggen, maar het geluk van het nu is voor mij heel simpel. Ik ben vader geworden. Lijsje en ik waren pas kort bij elkaar toen ze zwanger werd. Op Tenerife was ik als invalide onvruchtbaar door de warmte, dus wat we ook vreeën, er gebeurde niks. Terug in het koude Nederland, woonden we even anti-kraak in een pand van Erik de Vlieger en pats boem: ik bezwangerde Lijsje. Shocking. Ik kneep hem wel. Wat nu? Ze vertrok twee weken met een vriendin naar Rome om na te denken.”

Lijsje: “Ik moest er even van bijkomen. We waren nog maar drie maanden samen, ik was 21 en had in al mijn naïviteit gedacht dat ik niet zwanger van Rob zou worden, heerlijk, die pil weg! Maar ik bleek über vruchtbaar.”

Rob: “Ik had nooit gedacht dat het nog zou gebeuren na de miskraam van mijn eerste vrouw Micky. Ik vond het fijn. Vader! Dat ben je pas als je het wordt, tot die tijd ben je enkel zoon. Vader zijn, dat wilde ik meemaken. Ik heb veel moeten leren; vooral dat kinderen hetzelfde willen ervaren als jij, dat je niet het gras voor hun voeten gaat zitten wegmaaien door alles voor te kauwen. Wij wilden geen huisdieren meer, het was mooi geweest, maar toen zei Lotus dat-ie een poes wilde. Dan moet je toch je door het leven gevormde dogma’s weer loslaten.”

Lijsje: “Lotus moest dan wel zelf eten geven en dooie duiven oprapen.”

Rob: “Nee, maar, dames, jullie? Kinderen? Hoeveel bij jullie? Vier, drie, twee? Geweldig toch? Ik had bepaalde werken nooit gemaakt als ik geen kinderen had gehad. Lotus en Anaïs hebben van die viltstiften. Ik zag ze bezig en dacht: hé! Heb ik een hele serie gemaakt door alleen maar de doppen van die stiften te verschuiven.”

Zijn zonnige lach verdwijnt ineens. “Ik heb het ook moeilijk als vader. Ik rijd geen auto, ik ben geen goede voetballer. Dat soort dingen doet Lijsje met ze.”

We zalven met de woorden dat zo’n kunstzinnige vader toch ook geweldig is. Scholte: “Jawel, tuurlijk, maar ik stimuleer ze niet om dezelfde kant op te gaan. Al was ik wel geshockeerd toen mijn zoon op de vraag wat hij wilde worden, antwoordde: ‘Iets bij Philips.’ Hij legde uit een vast inkomen te willen. Oké, begrijpelijk, Inmiddels heeft hij besloten archeoloog te worden.”

Is hij zelf geworden wat hij voor ogen had? Wat bedoelt Scholte als hij zegt dat iedereen onontkoombaar zichzelf is? Wie is hij? “Wie gaat dat aan? Wie is Rob Scholte, is dat een interessante vraag? Rob Scholte is iemand waaraan de wereld zich aan kan spiegelen. Wat je over mij zegt, zegt alleen iets over jezelf. Deze spiegel is heel belangrijk. Als je bijvoorbeeld onze website ziet, moet jullie zijn opgevallen dat ik alles wat over mij geschreven wordt weergeef, of het nou positief is of negatief, dat maakt niet uit, alles hoort erbij. Het is een optelsom aan misverstanden. De aannames. ‘Een arrogante man!’ Ja. Oók. Maar ergens in al die oordelen, tussen al die spiegels, daar ben ik. Een optelsom van al mijn daden, van alle beelden die ik achterlaat, waarbij ik jullie standpunt over mij net zo serieus neem als mijn eigen.”

Lijsje: “Iedereen heeft een masker op. Maar in jouw aanwezigheid werkt dat niet. Dat maakt mensen wel eens boos.”

Rob: “Nou, mensen… Mannen vooral. De meeste problemen in de wereld komen door de ego’s die we meetorsen. Ik ben juist heel ego-loos geworden. Ik hoef mezelf niet meer zo te bevestigen. Voor de aanslag voelde ik me prima, alles liep goed, ik keek in de spiegel en dacht: niks mis mee. In één keer kwam de omschakeling. Geen benen meer. Een voldongen feit. Dat heeft me nederig gemaakt, zoals ik jullie twintig jaar geleden al zei, nederig. Ik moest op mijn handen ergens naar binnen zien te komen, ik moest dealen met nieuwe omstandigheden. Dat heeft me heel veel gebracht. Dat zelfingenomene is he-le-maal weg. Veel mensen moeten zichzelf aan de lopende band bewijzen, zich laten gelden, de wereld gaat kapot aan al die ego’s. Ze kopen, ze pronken, ze zijn louter bezig met kijk eens hoe ik eruit zie. Toen jullie me kwamen fotograferen op dat bed, zonder benen? Daar moest ik doorheen. Ik ben nog steeds trots als ik nu naar die foto kijk.”

We zeggen: dat je dat toen, zo vlak na die aanslag, al kon!

Scholte: “Ik voelde me natuurlijk hartstikke gevleid. Drie mooie zussen, helemaal naar Kassel voor mij! Ik vond die rolverdeling tussen jullie ook mooi. De journaliste en de twee kunstenaars. Ik voelde me bij jullie thuis genoeg om te doen wat jullie wilden. Die foto… het is wat het is.”

We willen het toch weten. Hoe gaat de kunstenaar Scholte over tientallen jaren de geschiedenis in? “Ik ben de voorloper van het computertijdperk. Dat kondigde zich in mijn werk van toen al aan: ik speelde met het copyright, het reproduceren. Daarin zal ik altijd een sleutelfiguur blijven. Het effect van mijn werk heeft ook te maken met het verschrikkelijke feit dat er tussen mensen nauwelijks nog contact is. Avond aan avond televisie kijken, we zien Gerard Joling meer dan onze eigen familie, hoe afschuwelijk is dat? Er gaat zodoende zoveel kennis verloren. We hebben opa’s en oma’s nodig die ons vertellen hoe het was en is. De verworven kennis wordt nauwelijks meer over gegeven. Op de academie sluit weinig meer aan bij de werkelijkheid. Dat hele waanidee van autonomie, weten jullie waar dat toe leidt? Wanbegrip. Er is niets autonoom in de wereld. Helemaal niets. Iedere kunstenaar heeft te maken met sociale structuren, niets is onafhankelijk. Autonomie is een illusie die jonge kunstenaars meekrijgen. Ik heb dat gelukkig nóóit gehad. Ik kon mijn kunst uittesten in de gewone wereld, in plaats van in de witte ruimtes van musea. Pas dan ontdek je dingen. De echte wereld is veel malen interessanter. De achterkant van het borduurwerk, daar ligt mijn interesse. Het vakwerk, het handwerk. Dat gaat van generatie op generatie over, dat is interessant.”

De toekomst. Mist hij de hoofdstad niet, na al die jaren waarin hij woonde op Tenerife, in de periferie, in de luwte? “Lijsje meer. Haar ouders wonen in Amsterdam. Ik zou liever nog landelijker wonen. Ik denk aan het zuiden, aan Limburg, ook daar voel ik me thuis. Komt ook omdat ik de ambitie heb nog één keer iets in Nederland te maken wat voor altijd zal blijven. Ik heb een kerk op het oog om een werk te maken dat is opgedragen aan Thérèse van Lisieux, de enige die als minderjarige non haar entree in het klooster heeft gemaakt, en aan Don Bosco, die altijd omringd werd door kinderen. Ik wil iets maken voor zowel de misbruikten als de misbruikers. Maar dan hebben we het over een meerjarenproject, net als toen in Japan. En dan zullen we dus daar permanent wonen. Ik weet niet of ik Lijsje zo gek krijg, maar het plan zit al tijden in mijn hoofd. Ze willen Parkstad Limburg cultureel op de kaart zetten, er is 70 miljoen beschikbaar, dus wie weet…”

Lijsje zegt: “Jij zit goed waar je aan het werk bent, maar de kinderen en ik moeten ons buiten ook goed velen.”

Rob: “Dat is zo. We zijn feitelijk ook naar Den Helder gedreven. Het leven is als het volgen van de draad van Ariadne in een labyrint. Bij ons is het prikkeldraad. Die en die kant kun je niet uit, dus zo kom je hier terecht.”

Niet dat het verlangen erdoor sterft. Dat is voor Scholte nog altijd dezelfde. Muziek maken. Hij klaart op: “Ja, dat wil ik nu gaan doen. Ik heb sterk het gevoel dat ik daarin iets niet heb afgemaakt, iets dat ik na de aanslag niet meer dacht te kunnen. Kunst komt tot zijn recht in de tussengebieden. Voor mij is dat altijd een onderdeel geweest: zingen, optreden, keyboard spelen. Door de aanslag kon ik eerst niet doen wat ik wilde. Popmuziek maken. Ik wil altijd al spelen in een Andy Warhol-achtige band. Door de aanslag lag dat stil. Ik zag mezelf nog niet één, twee, drie op het podium. Mijn eigen band, die ik toen al had, is nog altijd intact. Ik ga het muziekproject een nieuwe naam geven: Rob Scholte Museum. Ik heb het hele concept al min of meer klaar, we gaan naar Lowlands, dat gaat allemaal gebeuren.”

Scholte straalt. Het is het optimisme dat hij als jongen had, nu zijn basis. Keert hij daar steeds meer naar terug, nu de tijd voortschrijdt? “Het jongetje is nooit weggeweest. Het is de tijd die steeds naar jou toekomt. Het begin van de jaren tachtig lijkt aardig op het nu. De crisis dwingt mensen het weer zélf te gaan doen. Dat is fantastisch. Maar ik vind wel dat wij het veel gemakkelijker hadden dan de nieuwe jonge generatie. Voor studenten tussen de 24 en 28 is geen enkele financiële support meer, zo ontneem je een hele generatie de kans aansluiting te vinden bij de wereld. Het is hier in Nederland bijna een gerealiseerd communisme. Alles is om de staat heen gebouwd, de staat controleert alles. Het is goed om terug te keren naar anarchistische groepen, naar het zelf formeren, de focus naar je buren te leggen, het onderlinge helpen.”

Wat hem helpt: de ongekende kracht van humor. Het duikt overal rondom hem op, als pleister op de wonden, als wapen tegen de duistere krachten. Bij de uitgang van het museum hangt een schilderij met de tekst ‘God helps those who helps themselves; The Government helps those who don’t.’

Is dat genoeg? Behoudt hij het licht? Scholte ontwijkt heel even de vraag en mijmert: “Als dit museum stopt, wil ik wel weer weg. Ik sta dan opnieuw open voor het buitenland, ik ben al aan het kijken. Maar ik meen werkelijk: dit museum wil ik niet graag opgeven. Dit oude postkantoor, het is zeer geschikt en mooi, het laatste gebouw van architect Jo Kruger. Dat stationnetje van Van der Grinten, het heeft een prachtig groene koperen platen golfdak waar ze foeilelijk blauw plastic overheen hebben gelegd. Bewuste verwaarlozing! Alles moet hier kapot. Alles moet afgebroken worden. Een precisie bombardement.”

Na korte stilte: “Maar hoe behoud je het licht? Doorgaan met wat je echt wilt. Maar ik denk eigenlijk dat de vraag niet klopt. Je bént het licht. Het is geen gemoedstoestand. Je bent het. Je straalt het uit. En je kunt het kwijtraken. Maar in mijn geval geloof ik daar niet in. Bij mij is het bestand tegen terreur.”

Hij buigt zich voorover en kijkt ons stuk voor stuk aan. Een beste grijns van oor tot oor. En dan, in een diepe, raspende zucht: “I don’t know ladies. Misschien dat ik er ooit een antwoord op heb.”

We moeten over twintig jaar weer afspreken. Het kan niet anders.

http://www.avenue357.nl/

1 Comment

  1. Scholte zegt over de aanslag: “Ik wil er niet over praten, maar weet inmiddels gelukkig wel hoe het zit”. Er zijn meer mensen die weten hoe het zit. Ook die willen er niet over praten zolang de situatie blijft zoals hij nu is.

Reacties zijn afgesloten bij dit onderwerp.