Atte Jongstra – Kunst, kaas en eieren

Een anekdote is bij uitstek geschikt als verluchtiging van een gewichtige toespraak in het openbaar. In het soms wat al te kunsthistorische ‘De aap van Rembrandt’ worden verhalen over kunstenaars verzameld en ingedeeld in categorieën als `rustig doorwerken terwijl de wereld vergaat’.

Over de aard, het gebruik door de eeuwen heen, functie, werking en samenhang van de anekdote moet nodig eens een proefschrift geschreven worden. Op zijn minst één hoofdstuk daarin zou moeten worden gewijd aan de rol van de anekdote in de literatuur, bij auteurs als Cervantes, Montaigne, Shakespeare, Boccaccio, Chaucer, Dante, García Márquez, Homerus, Virgilius en Jongstra. Misschien roept de laatste naam in dit rijtje illusteren vragen op, ik zou met een anekdote kunnen reageren.

Over de Amerikaanse schilder Whistler gaat het volgende verhaal. Een vrouwelijke bewonderaar zei eens tegen hem, dat er wat haar betreft maar twee schilders toe deden, Velázquez en Whistler. Hij reageerde beledigd: ‘Waarom die Velázques er toch bij gesleept?’

Whistler zei verder bij voorbeeld op tenen te moeten gaan staan om zijn eigen hoogte te bereiken. Zoals Multatuli al zei: hoogmoed is niet meer of minder dan hoge moed. Fijne vent, James Whistler.

Valse bescheidenheid valt ook de schilder Sir Godfrey Kneller (1646-1723) beslist niet aan te wrijven. Fijne vent ook. Toen de dichter Pope hem tijdens een bezoek eens zag schilderen zei deze: ‘Sir Godfrey, ik geloof dat als de almachtige God jouw assistentie had gehad, de wereld er werkelijk veel beter zou hebben uitgezien.’

Kneller knikte: ‘God ja, inderdaad. Dat zou best eens kunnen.’

Anekdotes kunnen altijd anders uitpakken dan je bedoelt, ze kunnen zich tegen je keren, en zeggen vaak méér dan één ding die bij elkaar opgeteld helemaal niets bewijzen.

We kunnen er uiteindelijk maar één van ding leren: de ijdelheid der ijdelheden die wij `leven’ noemen loopt zoals zij loopt, en levert veel geks en onverwachts op. Van stof tot verhaalstof, om na te blijven vertellen.

Het vrijblijvende, verstrooiende aspect van de anekdote maakt deze bij uitstek geschikt als verbale illustratie bij de toespraak in het openbaar. De anekdote verlucht, de anekdote ontspant. Alleen al halverwege de vorige eeuw verscheen al een vloed aan hulpmiddelen voor de spreker, waarin een rijke keur aan ontspannende interjecties. Verhalen- en anekdotentrommels als Edmund Fullers Thesaurus of Anecdotes (l942), Maxwell Drokes The Speaker’s Treasure of Anecdotes (1948), Homer Rodeheavers F’r Instance: 450 Choice Selections of Anecdotes and Illustrations for Public Speakers (1947), Eleanor Doans The Speaker’s Sourcebook (1966) en Jacob Braudes Speaker’s Encyclopaedia of Stories, Quotations and Anecdotes (1956). Dan zijn er nog de even talrijke verzamelingen van korte tot ultrakorte verhalen over deelonderwerpen als de hond, Broadway, koning Nimrod, oorlog, basketbal, walvissen, religie, wetenschap, Glasgow, theater, sport, Abraham Lincoln, jazz, jacht, politiek, noem maar op.

Je kunt er naar hartelust uit putten, om de toehoorder midden in een gewichtige uiteenzetting even rust te gunnen.

Snuffelen

Antoon Erftemeijer sloot zich aan bij een traditie met De aap van Rembrandt. Kunstenaarsanekdotes van de klassieke oudheid tot heden, een lijvige collectie bonte verhalen over beeldend kunstenaars, kundig door de samensteller in enkele regels in een biografische context geplaatst.

De aap van Rembrandt is zo’n boek waar je eerst wat aan snuffelt, voordat je op pagina één begint. Je vraagt je af hoe Erftemijer te werk is gegaan, bladert wat, leest een anekdote of twee en je graaft in je eigen geheugen, in een poging een kunstenaarsanekdote te vinden die je vervolgens in De aap van Rembrandt terugzoekt. Bij wat hij over Rob Scholte vertelt, aarzel ik toch. Het verhaal over de woede van de kunstenaar (die veel met assistenten werkt) bij een slecht gelukt detail in een schilderij – ‘wie heeft dit geschilderd?’ hij was het zelf – lijkt minder illustratief dan het feit dat Scholte, na bij een aanslag twee benen te hebben verloren, na een ongelukkige manoeuvre met een keukenmes óók nog eens een halve hand moest laten aannaaien.

Opvallend in De aap van Rembrandt is dat sommige anekdotes door de eeuwen heen worden gekoppeld aan meer dan één figuur. Bij voorbeeld het verhaal over de briljante kunstenaar die, geconfronteerd met de vraag hoe het toch kan dat hij zulke lelijke kinderen heeft, antwoordt: ‘Schilderen doe ik overdag, boetseren ’s nachts’.

Giotto moet dit hebben gezegd, dezelfde snedigheid werd uit de mond van de Romeinse schilder Mallius opgetekend. Ik geloof dat Erftemeijer gelijk heeft als hij zegt dat anekdotes van dit type ook als mop de ronde deden, los van historische figuren.

Het komt ook voor dat aan één historische figuur verschillende versies van dezelfde anekdote zijn verbonden. Zo zijn er drie in ernst oplopende versies rond de melancholieke schilder Pietro Testa (1612-1650), alle eindigend met de verdrinkingsdood in de Tiber. Hij zou zijn afgewaaide hoed hebben willen redden, hij zou de reflectie van de regenboog in het water al te diep hebben willen bestuderen, hij zou na te hebben gezien dat zijn prenten als pakpapier werden gebruikt van pure mistroostigheid in genoemde rivier zijn gesprongen. In alle drie gevallen komt de arme Testa niet meer boven water.

Veel beeldend kunstenaars moeten zich wel postuum verbazen over De aap van Rembrandt. Je stelt je voor op een kerkhof vol schilders en beeldhouwers te wandelen en vanonder zerken links en rechts gesmoorde protestkreten te horen.

‘Dat heb ik nooit gezegd, Erftemeijer! En zeker niet zo!’

De samensteller van De aap van Rembrandt heeft zich echter minutieus ingedekt tegen verwijten, en op zijn bronvermeldingen valt hoegenaamd niets aan te merken.

Waarom heeft Antoon Erftemeijer speciaal anekdotes over beeldend kunstenaars verzameld?

‘Omdat het vaak merkwaardige mensen zijn, die een aparte plaats in de samenleving innemen’, zegt hij in zijn ‘Verantwoording’.

‘Hoho, wacht eens even!’ ligt ons op de lippen.

Erftemeijer is ons echter voor: ‘Deze beroepsgroep staat daarin niet alleen. Ook andere beroepsgroepen kennen hun anekdotes. Zo bestaan er uitvoerige anekdoteverzamelingen betreffende vorsten en andere hoogwaardigheidsbekleders, filosofen, literatoren, professoren, artsen en heiligen.’

De samensteller van De aap van Rembrandt haalt ons hier de woorden uit de mond. Maar waarom zouden we hem het recht ontzeggen een petite histoire d’art te maken, in plaats van een petite histoire van filosofie, artsenij, of literatuur? Laten we Antoon Erftemeijer in hemelsnaam zijn liefde voor de schone kunsten gunnen.

Innemen

Daarbij hebben we als lezer van De aap van Rembrandt de vrije hand bij het samenstellen van een eigen, kleine dwarsdoorsnede, op de thema’s die ons boeien. Gaande alle, werkelijk schitterende verhalen in De aap van Rembrandt begon het mij bij voorbeeld op te vallen dat er wel erg veel kunstenaars de geest gaven na een val van trap of steiger – daar zit beslist een subthema in. Mensen die een aparte plaats in de samenleving innemen, ook kunstenaars, zijn niet zelden gulzige innemers – subthema ‘alcohol’.

Ook het motief van het ei deed zich voor. Natuurlijk in de eerste plaats de anekdote die de onjuiste toeschrijving ‘het ei van Columbus’ rechtzet. Bij Erftemeijer leren we dat dit `het ei van Brunelleschi’ moet zijn, de architect die vijftig jaar vóór Columbus dezelfde plaatsingstruc gebruikte om zijn concurrenten de loef af te steken. En als Erftemeijer vervolgens meldt dat óók Brunelleschi (1377-1446) niet de eerste is, blijft op zijn minst staan dat Columbus zijn ei kwijt is.

Over Piero di Cosimo (1461-1521) lezen we weer dat deze leefde op een dieet van eieren, die hij om stookkosten te besparen per vijftigtal meekookte met zijn schilderslijm. Schitterend is ook vernietigende reactie van Philips de Tweede op een schilderij van Federico Zucarro (1542-1609), waarop een rennende herdersfiguur met een mandje was afgebeeld.

`Zitten daar eieren in?’ vroeg de koning.

Zucarro knikte, waarop de vorst opstond en bij het verlaten van het vertrek alleen nog zijn blijdschap uitsprak over het feit dat Zucarro’s herder het mandje niet had laten vallen. Het ei in de beeldende kunst inderdaad, een mooi thema, dat getuige Bennet Fincks The Curate’s Egg: a book of anecdotes chiefly clerical (1942) óók in andere beroepsgroepen een belangrijke rol speelt.

Ik heb ook aan ‘kaas’ als motief gedacht, op basis van de menuklachten van Paolo Ucello (1397-1475) toen deze enige tijd in een klooster werkte en alleen maar kaas kreeg voorgezet. Vóór iemand echter De aap van Rembrandt en alle andere anekdotenboeken inderdaad op kaas gaat screenen, daar bestaat al een verzameling van: Bob Browns Complete Book of Cheese. Legends, anecdotes and history for everyone with good taste and a healthy appetite (1955).

Barsten

Een belangrijk subthema in De aap van Rembrandt is natuurlijk de waanzin, waaraan vele kunstenaars hebben geleden. Het zou kunnen dat ook over gestoorde artiesten al een anekdotenboek is verschenen, ik kon er zo gauw niet eentje vinden. In De aap van Rembrandt komt al een heel aantal gekkenverhalen voor. De Oostenrijkse beeldhouwer Franz Xaver Messerschmidt (1736-1783) sloot zich in een afgelegen huisje op en schoot met een geweer op mensen die een van zijn werken wilden kopen, zijn landgenoot Hans Makart (1840-1884) werd gek van de ‘kleurenorgieën’ op zijn eigen doeken, de Franse beeldhouwer Brian (1805-1864) was bang dat zijn pas voltooide beeld zou barsten tijdens een vorstnacht, wikkelde er zijn enige deken omheen en vroor vervolgens zelf dood. Helaas ontbreekt dan weer de schizofrene, negentiende-eeuwse schilder Richard Dadd (1817-1887), die eerst zijn vader de keel afsneed, vluchtte, en vervolgens een medepassagier in de postkoets van Le Havre naar Parijs met een mes naar de hals vloog, werd gearresteerd en de rest van zijn leven in het Londense Bedlam Asylum het reusachtige, bevlogen doek ‘The Fairy Feller’s Masterstroke’ (`De meesterslag van de elvenhouthakker’) bijeenpenseelde, waarop tussen kabouters en elven zijn eigenhandig vermoorde vader als sympathieke figurant met mortier en stamper.

Dat is nog eens een anekdote!

Ik begon dit stuk met de behoefte aan een proefschrift over aard, gebruik, functie, werking, geschiedenis en samenhang van de anekdote. Na lezing van de aanzetten tot zo’n gravend boek die Antoon Erftemeijer in zijn De aap van Rembrandt geeft, ben ik daar niet meer zo zeker van. Ik vond die aanzetten niet zo overtuigend, ik kon er in ieder geval het hoofd niet bijhouden.

Wel was ik blij met het lijstje dat Erftemeijer de lezers aanreikt in zijn themaregister, al is dat eigenlijk toch weer te… Hoe zal ik het zeggen? Te zakelijk? De rubriek opdrachtgevers (met vier onderafdelingen), de rubriek ‘onverstoorbaar doorwerken terwijl de wereld vergaat’ en categorieën als jaloerse leermeesters, modellen, publiek oordeel, critici, rivalen, opdrachtgevers, of vingerverven – het is allemaal zo kunsthistorisch.

Misschien is dat wel het probleem van Erftemeijers boek. Het zegt een specifieke groep te betreffen, maar alle verhalen onttrekken zich daar tegelijkertijd aan. Je kunt ze inderdaad ook op kaas of eieren indelen, op waanzin, laatste woorden of ijdelheid. Het blijft willekeurig, een anekdotenboek. Maar wat een heerlijke, blinkende en klinkende verhalen!

Antoon Erftemeijer: De aap van Rembrandt. Kunstenaarsanekdotes van de klassieke oudheid tot heden. Becht, 524 blz. ƒ69,90

NRC, 12 januari 2001

https://www.nrc.nl/nieuws/2001/01/12/kunst-kaas-en-eieren-7525789-a71491