Anne van Driel – Can do: Tuurlijk!

Iedereen dééd alles, in het Amsterdamse kunstenaarswereldje van de jaren tachtig. Vooral de spil zelf: Peter Giele, de in 1999 overleden kunstenaar en aanjager, wiens ‘Verzamelde werken’ nu verschijnen…

Het begon met de aanschaf van een leren broek. En eindigde in een van de meest spraakmakende discotheken, die Amsterdam in die jaren zou kennen.
Een lentedag in 1986. Twee jonge kunstenaars lopen in kledingzaak Roxy in de Amsterdamse Kalverstraat langs de rekken met broeken, als ze achterin de winkel een deur half open zien staan. Een grote donkere ruimte schuilt er achter, waar ze duiven horen fladderen. Een oude bioscoop zo blijkt, wanneer ze met een zaklantaarn van de winkelier naar binnen gaan. Muf en vervallen, maar met stijlvolle balustrades en een hoog, gebogen cassetteplafond.
Eerste inval, van Harry Heyink en Peter Giele: hier maken we de grootste snackbar ter wereld van.
Zomer 1987 opende club RoXY. In een jaar tijd had Giele de oude bioscoop vrijwel eigenhandig met een breekijzer verbouwd. Typisch jaren tachtig, oordelen verschillende kunstenaars in Verzamelde werken, een rijk geïllustreerd herdenkingsboek over Peter Giele (1954-1999), dat deze week verschijnt. Gewoon doen. Zelf je eigen plek creëren. Dat was de essentie van de Amsterdamse kunstscene indertijd.
Roxy was daarvan de ultieme vertolking. Als een ontmoetingsplek, zo had Giele de club bedacht. Een podium voor zijn generatie. Waar kunstenaars elke maand nieuwe decors bouwden; de gangen en toiletten met kunstwerken behingen; de hallucinerende housemuziek voorzagen van videobeelden; en zich hulden in de kinky kleding, die op de decadente feesten gangbaar was.
Op 21 juni 1999, de dag van Gieles begrafenis, ging de RoXY in vlammen op. Het deed Ronald Hooft, een van die Amsterdamse kunstenaars, verzuchten: ‘De wereld kan voor ons niet méér veranderen dan nu.’
Als de jaren tachtig eindigden in glitter paleis RoXY, dan liggen hun wortels in een andere discotheek.
Een avond in 1978 of 1979. ‘Paradiso. Het optreden van Joy Division’, zegt kunstcriticus Paul Groot (1947) – destijds een jonge gezaghebbende pleitbezorger van de nieuwe schilderkunst, nu fervent voorvechter van internet en computerkunst. ‘Dat was het geluid van een nieuw tijdperk.’
‘Sombere muziek van bandjes in de Mazzo’, zegt Ronald Hooft (1962), toen een middelbare scholier, die ‘in een grote ketel’ zijn kleren zwart verfde, nu een veel gevraagd designer van hippe interieurs. ‘No future. Al had Amsterdam daar toen al een optimistischer antwoord op.’
‘De punk mentaliteit. Die nam met de komst van de Britse muziek beslag van Amsterdam’, zegt Ad de Jong (1953), een van de oprichters van kunstenaarsinitiatief W139, en nog steeds woonachtig in een kraakachtig pand zonder verwarming. ‘Iedere kunstenaar had opeens een band, kocht een gitaar, versterkers, en begón.’
Can do werd het motto. Ook in de kunsten. Als schilder een filmpje maken, als beeldhouwer een fototoestel ter hand nemen – why not. Hooft: ‘Iedereen had het gevoel, dat ie alles kon, en iedereen dééd ook maar alles. Hooft: ‘En dat was wat Giele zijn hele leven dacht: tuurlijk kunnen we een discotheek bouwen, tuurlijk kunnen we een club beginnen, tuurlijk openen we een restaurant.’
Het werd, om te beginnen, een expositieruimte: Aorta. Gevestigd in de enorme drukkerij van het Handelsblad gebouw, dat Giele in 1982 met een aantal kunstenaars had gekraakt. In navolging van tal van kunstenaarsinitiatieven, die in de binnenstad in lege kraakpanden ontstonden, en waar de nieuwe generatie zich vol bravoure presenteerde. Openingen gingen vergezeld van snoeiharde bandjes, van performances, waar vaak liters acrylverf en (nep)bloed vloeiden. En – in het geval van Aorta – van soms honderden bezoekers.
‘Er was een sterk groepsgevoel’, zegt kunsthistorica Tineke Reijnders (1941), die de initiatieven op de voet volgde en nu een proefschrift over het onderwerp schrijft. ‘Er heerste een euforische energie en enorme dynamiek.’
Nu had Amsterdam ook lang droog gestaan. ‘Het bruiste niet in de jaren zeventig’, zegt Ad de Jong. ‘Iedereen was vertrokken naar Almere, het centrum stond goeddeels leeg.’ In de kunst was het minimal art en conceptualisme troef. ‘Intellectueel en bedachtzaam: Jan Dibbets, Ger van Elk, Peter Struycken.’ Voor jonge kunstenaars stelden musea en galeries zich nauwelijks open – die waren op aangewezen op de BKR, een verkapte vorm van bijstand.
De omstandigheden waren guur, maar daardoor ook gunstig. ‘Door de leegstand had iedere kunstenaar een goedkope of gekraakte ruimte. En er was grote werkeloosheid, dus er waren heel veel mensen, die gewoon altijd iets wilden doen’, zegt Ad de Jong. ‘Dat is nu wel anders. Ik zie het aan de studenten van het Sandberg Instituut, waar ik les geef: die moeten eerst werken, een huis vinden, een atelier zoeken. En dán komt nog eens een keer de kunst. Bij ons was kunst nummer één.’
‘De jaren tachtig? Dat was één groot jongensboek’, zegt beeldend kunstenaar Gerald van der Kaap (1959), die in RoXY als een van de eerste video jockeys naam maakte. ‘Al hangt het er zeer van af welke jongen je als uitgangspunt neemt.’ Rob Scholte bijvoorbeeld, die begin jaren tachtig begon te cashen met zijn postmoderne schilderijen, wel eens aan de coke zat, en in 1994 bij een nooit opgehelderde bomaanslag beide benen verloor? Van Der Kaap: ‘Heeft net zo veel bestaansrecht, maar dan krijg je een heel ander verhaal.’
De jaren tachtig waren de jaren van krakersrellen én yuppies. Van rommelige affiches en strakke vormgeving. Van kou kleumen in een kunstenaarsinitiatief en de exploderende kunstmarkt. Cocaïne en XTC. Terence Trent D’Arby én acid house. Amsterdam en de rest van de wereld.
‘Giele was een soort lijm’, zegt Van der Kaap. ‘Een heel innemende figuur, die de meest uiteen lopende figuren aan zich wist te binden.’
‘Een romanticus’, zegt kunstenares Sonja Oudendijk (1958), die bij Aorta penningmeester was en een korte, hevige tijd Gieles geliefde. ‘Hij kwam uit een katholiek middenstandsgezin in Hilversum. Zijn ouders verkochten plastic bloemen. Reden in lila busjes met daarop ”Giele sfeermakers” door het land.’
Zijn opleiding aan de Rietveld Academie brak hij al na een half jaar af. Giele ging liever de straat op. Reed met een cape om op een step door de stad. Schilderde met witte wegen verf lijken op straat, om aandacht te vragen voor gevaarlijke kruispunten. En legde zich in zijn Aorta tijd toe op het schilderen, dichten, maken van installaties.
‘Giele was een absolute gangmaker’, zegt Tineke Reijnders. ‘Als homo universalis liep hij voor op, maar niet als beeldend kunstenaar. Tijdens de opening van Beeldstroom in 1982 bijvoorbeeld, deed hij een performance, waarbij hij op een hoog plateau boven de zaal stamp en stampvol met bezoekers sliep. Erik Hobijn had dat eerder gedaan. Maar, zoals Giele het deed, was het effectiever: onder spectaculairdere omstandigheden.’
Rumoer maken. Giele was er de beste in. Terwijl een kunstenaarsinitiatief als W139 er voor koos het rustig aan te doen, zich per tentoonstelling te concentreren op twee of drie kunstenaars, bestonden exposities in Aorta gerust uit tientallen kunstenaars, die moesten vechten om een plekje voor hun rauwe, neo expressionistische schilderijen. Giele haalde er vanaf het begin ook de pers bij. Reinders: ‘Hij vertelde graag, dat Aorta zo belangrijk was, dat Amerikanen er voor omreisden als ze op weg waren naar de documenta.’
Zijn tomeloze energie en enthousiasme waren de kracht van Giele. Hooft: ‘Daarmee sleepte hij wel weer mensen mee, die vervolgens het intellectuele of financiële klimaat schiepen.’ Die energie, zegt Oudendijk, concentreerde zich vooral in het bouwen van nieuwe podia. ‘Toen wij geld in een expositie wilden steken, moest Peter er per se een videoruimte van bouwen. Terwijl in Aorta geen video was te zien! Nooit. Wij dachten: wat nodig is, bouwen we. Hij dacht: als je iets bouwt, volgt de kwaliteit vanzelf.’
Maar die kwaliteit volgde niet. Of te weinig. Vindt Paul Groot, die als criticus van NRC Handelsblad nooit over Aorta schreef. ‘Kunst gaat toch in de eerste plaats om mooie dingen maken. Niet om het je toe eigenen van een ruimte, om dynamiek an sich.’ Het viel hem ook op: terwijl in Duitsland en Italië kunstenaars van dezelfde generatie tot internationale successen kwamen, trok dat feest vrijwel geheel aan Amsterdam voorbij.
‘Als ik in die tijd kunst zag, dacht ik wel eens: Jij bent zeker afgewezen op de academie’, beaamt Van der Kaap. Zelfs als hij terug kijkt op het werk uit zijn eigen begintijd: ‘Hopeloos!’ Maar het ging om de mentaliteit, zegt hij. ‘No budget, high interest. Experimenteren in het openbaar. Dat resulteerde in een hoop rotzooi. En een paar steengoede, vernieuwende dingen.’
Ronald Hooft: ‘Ik ben cultuuroptimist, mij zul je niet horen over het failliet van een generatie. Er waren natuurlijk ook fantastische kunstenaars, die zaten gewoon in Bergen op Zoom, te schilderen op de zolder van hun ouders.’ Successen uit Amsterdam? ‘Klashorst. Scholte. Blanca in een later stadium. Maar als je nu de balans zou opmaken, is het een zielig verhaal, al met al.’
De tijden veranderden, midden jaren tachtig. De kraak scene werd omarmd en tegelijkertijd ontmanteld. Economische opbloei: de gemeente kocht panden aan, en haalde de angel uit het kraakbeleid. Tegenbewegingen werden opgeslokt door het reguliere circuit. Aorta bijvoorbeeld verwierf subsidie – reden voor Giele om er weg te gaan. De kunstwereld institutionaliseerde, de maatschappij werd materialistischer.
Giele ging door. Op oude voet. Reijnders: ‘Zijn interesse lag in de samenleving. Hij had altijd plannen. Hij wilde een kunstenaarshotel beginnen in het pand, waar nu het Trust theater zit, en er ook het noodlijdende Arti et Amicitiae in huisvesten. Hij wilde olietankers ombouwen tot mega expositieruimtes, waarmee je de wereld over kon gaan.’
Giele zag RoXY als een logisch vervolg op Aorta. ‘Als een activiteitencentrum’, zegt Ad de Jong, ‘beslist niet als discotheek.’ Dichters avonden moesten er komen, bandjes, die optraden.’ En als altijd, zegt Sonja Oudendijk, ging hij bij de verbouwing alle budgetten te buiten. ‘Drie millimeter koper op de muren, als het ook één millimeter kon zijn. En het aller dikste multiplex – Giele-plex noemden we dat.’
Dat bepaalde ook de sfeer van RoXY, zegt Ad de Jong. ‘Alles was door hem aangeraakt, aan alles was zorg besteed. Je kreeg het gevoel, dat die zorg voor jou was. Ook al was met duizend man op een avond, die ruimte maakte jóu speciaal. En dan zo’n grote dansvloer! Terwijl een dansvloer economisch gezien verloren geld is. Een beetje zakenman besteedt die ruimte aan de bar.’
RoXY weerstond de tijdsgeest dan ook niet. De verzakelijking deed zijn intrede, en de commercie – in de persoon van nieuwe eigenaren. Voor de mentaliteit van Giele en echtgenote Inez de Jong, die de winst liever staken in nieuwe decors en nieuwe verbouwingen, was weinig begrip. Wat uiteindelijk resulteerde in het ontslag van Inez en het vertrek van Giele.
‘Peter werd echt nerveus van de nieuwe tijd en de nieuwe wind’, zegt Sonja Oudendijk. ‘Van de hoge budgetten en de professionalisering. Peter voelde zich hopeloos ouderwets. Dat hij na zijn vertrek bij RoXY restaurant Inez IPSC ging bouwen, in een pand aan het Muntplein, was om aan iedereen te laten zien, dat hij er nog toe deed, dat hij er nog was.’
Inez IPSC opende op 28 april 1999. Anderhalve maand later, op 16 juni, overleed Giele op 44 jarige leeftijd aan een hersenbloeding. Vijf dagen later brandde de RoXY af. De jaren tachtig waren definitief voorbij.
Maar niet voor Ronald Hooft: ‘Dat heb ik er wel aan overgehouden: ik denk nog steeds, dat alles kan.’ En niet in de hoofden van Ad de Jong, Gerald van der Kaap of Tineke Reijnders, die allen les geven op kunstacademies. Ad de Jong: ‘Dat hoop ik wel aan mijn studenten door te geven: als je wilt, is bijna alles mogelijk.’ Van der Kaap: ‘Broedplaatsenbeleid. Dat woord alleen al! Hoezo zitten wachten op het moment, dat een gemeente een ruimte voor je regelt? Als er echt noodzaak is, maak er dan zelf wat van.’

De Volkskrant, 2 oktober 2003, 00:00

https://www.volkskrant.nl/archief/can-do-tuurlijk~a727799/

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Peter+Giele