Aleid Truijens – Het chagrijn nog net bij de staart gepakt

Geluk bestaat. Ook al houdt het zich schuil onder een dikke laag alledaagse blubber, achter afgestompte koppen en routineuze handelingen, het is niet stuk te krijgen….

Het tekort heet Bril’s bundel ronduit. Hadden zijn vorige twee boeken nog de bedrieglijk zonnige, dus onontkoombaar ironische titels Voordewind en Altijd zomer, altijd zondag, nu is de weeë glimlach afgelegd, het vermoeide zeurtoontje ingeruild voor een stem, die zichzelf herneemt: die het nu maar eens zonder dralen over de tegenvallende, armoedige werkelijkheid gaat hebben. ‘Het afscheid’, ‘Eenzaam’, ‘Het verlangen’ – geen gedichten van J.C. Bloem, maar verhalen van Martin Bril. ‘La condition humaine’ ontbreekt er nog maar aan.

Sommige stukken in deze bundel, ‘verhalen’ kun je ze lang niet altijd noemen, zijn verschrikkelijk goed. Zoals ‘Aan de waterkant’, niet meer dan een impressie van drie pagina’s, een verslag van een wandelingetje naar de bakker. Hier treft Bril precies het moment, waarop het geluk wordt verduisterd. Hij pakt het chagrijn nog net bij de staart. ‘Fluitend als een goedgemutste huisvader’ verlaat de ik-figuur in alle vroegte het vakantiehuis, waar vrouw en kinderen nog liggen te slapen, en wandelt langs de rivier. Er klotst een sloep voorbij met daarin twaalf mooie meiden, ‘allen voorzien van klassieke konen, die glommen als appels’. Een blij makend beeld. De sloep wordt bestuurd door een man, ‘een haastig bij elkaar gebonden zooitje botten in een zakkig trainingspak met een jenever kop erop’. De ik zwaait naar de man, de man kijkt gegeneerd weg – en het geluk is vermoord. Het is een verhaaltje, waarbij je alleen ‘ja, ja’ kunt denken. Het heeft amper inhoud, doet geen enkele mededeling. Het laat even ruiken aan het paradijs, en trekt het dan schielijk terug.

Zeer ontroerend, met precies goed gedoseerde emotie is ‘Het afscheid’. Het gaat om het afscheid van een door lijfwachten omsingelde vriend, die vertrekt naar Tenerife. ‘ ‘Papa, heeft Rob geen benen meer?’, vraagt Bril’s dochtertje. ‘Waarom, papa?’ Als papa dat wist zou hij zijn mond houden, maar nu hij het niet weet, kan hij niets zeggen.’ Op een donderdag werd Rob Scholte in zijn auto opgeblazen, de maandag erna hadden de vrienden een afspraak. Ze zien elkaar in het ziekenhuis, nadat het onherroepelijke is gebeurd. Het zwijgende afscheid, een tijd later, de één met een gebalde vuist in de lucht, de ander met V-teken, is ‘geen afscheid van hém, maar een afscheid van mezelf, als zoiets al kan’. Het noodlot maakt de blik helder. Voor jongensdromen, samen zeuren en klagen is nooit meer tijd. Het geeft geen pas meer. ‘De toekomst was voorbij, de werkelijkheid begonnen’, is de slotzin van dit mooie verhaal.

In zijn fictieve verhalen lukt het Bril minder goed de emotionele spanning, die hij opwekt, hoog te houden. ‘Het tekort’ en ‘De val’, twee scharnierende verhalen, waarin het meisje optreedt, dat thuis Miranda heet, en op haar werk in een bordeel Bibi, zijn aan de langdradige kant. En misschien is hier te veel treurigheid bijeen geveegd. Herman, in ‘Het tekort’, is het prototype van de gevoelige loser – in zijn werk mislukt, geld op – die van zijn laatste centen het hoertje Bibi mee op stap neemt en de illusie probeert te scheppen dat zij geliefden zijn. In ‘De val’ slaat Miranda/Bibi op de vlucht voor de perverse spelletjes van haar vriend, de gewelddadige kunstenaar Anton.

Het aandoenlijke zit ‘m hier niet in het verhaal zelf, maar in Bril’s voelbare voornemen het meisje als een onverwoestbaar fris, door al die ellende niet te bezoedelen wezen neer te zetten. In ‘Het geheim’, een naar Werther Nieland geurend verhaal over twee jongens in de jaren vijftig, die op zolder een schat ontdekken, werkt de broeierige spanning wél van de eerste tot de laatste regel: zorgvuldig wordt het fatale effect van dit jongensgeheim voorbereid.

Een meester is Bril in een genre, waarvoor geen naam bestaat: journalistiek, die maar geen echte journalistiek wil worden. Verslaglegging van schitterend mislukte ondernemingen, waarbij de reporter er een beetje overbodig en onhandig bijstaat. Hij schreef het maar op, zoals het ging, meer kon hij ook niet doen. In deze bundel staan drie van die verhalen, die hun onderwerp maar niet te pakken krijgen en die daardoor ogenschijnlijk onbedoeld de rafelige achterkant van het succes in beeld brengen.

Hartverscheurend is het portret van Bril’s jeugdheld CBV, Cornelis Bastiaan Vaandrager, in ‘A foggy day in Rotterdam’. Ooit samen met Armando en Hans Sleutelaar de Rotterdamse artistieke voorhoede. Nu een verloederde, paranoïde, oude hipster in een rottend, met ouwe troep volgepropt krot.

Vergeefs wappert de verslaggever met zijn vragen over De Nieuwe Stijl. ‘Maar hoe ik ze ook stelde en herhaalde, Vaandrager wilde het liefst over het heden spreken, over de wereld, die slecht was, over de vriendschap, die een groot goed was, die hem hoog zat, nee, het hoogst van alles, over zijn plannen en over de complotten, die overal werden gesmeed om die plannen te dwarsbomen, over het leven en geluk en balans en dat het toch iedere dag opnieuw een strijd was, dat je altijd gewapend op je hoede moest zijn, dat dat nu zo was en toen ook, dat het zich herhaalde, dat alles in beweging was, poetry in motion weet je wel (. . .)’ Enzovoort. ‘En of we niet een fles Bailey’s konden gaan kopen.’

In ‘Fuck you, Fritz’ portretteert de geïnterviewde, de bikkelharde thriller auteur James Ellroy – met pitbull, met tragische jeugd -, zichzelf in de stroom clichés, die hij zonder een spoor van ironie ten beste geeft. In ‘Snookeren met Martin Amis’, het mooiste van de drie, blijkt het vlijmscherpe Britse genie een nagelbijter met een midlife crisis. Ook deze schrijver heeft al wat hij te zeggen had reeds in zijn boeken opgeschreven. Maar voor een partijtje snookeren is hij wel te porren.

De interviewer bakt er niets van, Amis is in zijn element. Van een interview komt niets meer. ‘Steeds als ik hem iets vroeg, moest hij zich net op een stoot concentreren en daarna was ik weer aan de beurt en om niet al te hartstochtelijk een flater te slaan moest ik me ook concentreren en daar ging dan de vraag.’ Zo verstrijkt de middag, de lang verwachte afspraak. ‘Er was niets mislukt. Martin Amis had ik gezien en gesproken. Het snookeren had ik verloren, en nog meer angst en falen lag op mijn weg.’

Die monterheid, waarmee het tekort wordt aanvaard, nadat losjesweg het tekort van de ander is blootgelegd, is de grote charme van Bril’s proza. We zijn verliezers en we weten het. Maar dat is nog geen reden om de moed zomaar te laten zakken.

Martin Bril: Het tekort en andere verhalen, Prometheus, 248 pagina’s, fl. 34,90, ISBN 90 5333 482 3.

De Volkskrant, 3 april 1998, 00:00

http://www.volkskrant.nl/wetenschap/het-chagrijn-nog-net-bij-de-staart-gepakt~a461335/

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Martin+Bril