Aleid Truijens – Heldenjaren in Polderland

De gemiddelde leeftijd, waarop een schrijver in Nederland debuteert, is zevenendertig. Ik publiceerde mijn vijftiende boek toen ik zevenendertig was.’ Deze uitspraak van Joost Zwagerman wordt geciteerd in Standplaats Zwagerman, het aan zijn werk gewijde boek, dat de net 40 geworden schrijver gisteren kreeg uitgereikt door Harry Mulisch….

Het is ook een unicum in onze literatuur: 40, en een oeuvre van achttien titels. Romans, poëzie, verhalen, columns en essays. Daarnaast dook hij regelmatig op als interviewer, cabaretier, criticus, radio en tv presentator en houdt hij onvermoeibaar lezingen ‘in het land’.

Veelzijdig, bevlogen, vitaal: het zijn typeringen, die vaak vallen in dit boek, dat dertien mensen voor hem schreven. Zwagerman komt eruit naar voren als iemand, die zich niet graag op één identiteit vast pint. Geen zolderkamertjesschrijver, want hij laat de hartslag van zijn tijd graag mee bonzen in zijn werk en hij ventileert hartstochtelijk standpunten. Maar toch een romanticus, die uit alle ikken, die hij voor het voetlicht bracht – zeven zijn het er, in zijn gedicht ‘Zeven Joosten’ – zelf ongemerkt zou willen verdwijnen. Het verlangen om niet te bestaan, gecombineerd met de drang luid van zich te laten horen – dat is de Zwagerman paradox.

De dertien schrijvers in deze bundel zijn voor een deel generatiegenoten. Zoals Rogi Wieg, één jaar ouder en vrijwel gelijktijdig gedebuteerd, die een gedicht bijdroeg: ‘Je bent nu veertig, maar hoe oud/is je werk, of beter: zal het zijn, am Ende’. Pieter Boskma maakte twee gedichten voor zijn voormalige mede Maximaal: ‘Hadden wij maar’. Jessica Durlacher schrijft over hun ‘Heldenjaren’, tweede helft jaren tachtig. Met enkele gedrevenen richtte zij het tijdschrift De Held op, uit honger naar een nieuw literair geluid. Zwagerman, met zijn debuut De houdgreep ‘gevestigd’, zocht die marge op, omdat hij er kansen zag voor een ‘open’ poëzie, die zou afrekenen met de mufheid van de ‘hermetici’, en de mogelijkheid tot samenwerking met gelijkgestemde beeldend kunstenaars als Rob Scholte.

Dit stuk, en het goed gedocumenteerde openingsverhaal van Zwagermans redacteur Peter Nijssen– een snelle gang door zeventien jaar kunst, letteren en rumoer – en de vele, nu alweer vertederende foto’s maken het tot een boek, dat bijdraagt aan actuele literaire geschiedschrijving. Maar ook de andere stukken zijn het lezen waard: Arie Storm, die wijst op de vanzelfsprekende intertekstualteit in het werk, Rob Schouten, die de essayist typeert als een Prometheus – ‘hij probeert de vermeende goden van hun vuur te beroven’ –, en de Vlaamse Bart van Eegeren, voor wie Zwagerman een van de weinige Nederlandse schrijvers is, die ‘onder de stolp van het poldermodel’ uit durven kruipen. Natuurlijk, het zijn allemaal liefhebbers, deze schrijvers. Maar een hielen likkerig liber amicorum is het gelukkig niet geworden.

De Volkskrant, 28 november 2003, 0:00

https://www.volkskrant.nl/wetenschap/heldenjaren-in-polderland~bbe202e7/

Meer informatie:
https://robscholtemuseum.nl/?s=Joost+Zwagerman